ECLI:NL:RBMID:2008:BC8846
Rechtbank Middelburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van openstaand debetsaldo op krediet en gezag van gewijsde
In deze zaak vorderde IDM Financieringen B.V. (hierna: IDM) betaling van een openstaand debetsaldo van € 30.939,02 van gedaagde, die samen met zijn echtgenote in algehele gemeenschap van goederen was gehuwd. De vordering was gebaseerd op een kredietovereenkomst van 19 maart 2002, waarbij aan gedaagden een krediet was verleend. IDM stelde dat gedaagde hoofdelijk aansprakelijk was voor de helft van de schuld, omdat de schuld van zijn echtgenote in de huwelijksgoederengemeenschap viel. Gedaagde verweerde zich door te stellen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de vordering van IDM was afgewezen, gezag van gewijsde had en dat IDM haar vordering niet opnieuw kon indienen.
De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak van 29 juni 2005, waarin was vastgesteld dat gedaagde het contract niet had ondertekend, gezag van gewijsde had. Dit betekende dat IDM niet opnieuw kon vorderen op basis van dezelfde rechtsbetrekking. De rechtbank wees de vordering van IDM af, omdat IDM niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat IDM in de eerdere procedure de mogelijkheid had om artikel 1:102 BW als subsidiaire grondslag aan te voeren, maar dit niet had gedaan. Daarom werd IDM als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van gezag van gewijsde en de noodzaak voor partijen om alle relevante juridische gronden in een eerdere procedure aan te voeren. De rechtbank wees de vorderingen van IDM af en veroordeelde haar in de kosten van het geding.