RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
meervoudige kamer
Parketnummer: 12/715437-07
Datum uitspraak: 27 februari 2008
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 9 november 2007
Datum voorlopige hechtenis: 12 november 2007
------------------------------------------------
van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- en plaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen te Breda,
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. N.A. Koole, advocaat te Middelburg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
14 februari 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Overmeer en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting kenbaar gemaakt dat het openbaar ministerie voornemens is een vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht tegen de verdachte aanhangig te maken.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt als volgt.
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 juli 2004 tot en met 8 november 2007 te Middelburg en/of Vlissingen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:
zij op tijdstippen in de periode van 23 juli 2004 tot en met 8 november 2007 te Middelburg en/of Vlissingen tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of verstrekt een gebruikershoeveelheid van materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim twee jaar vanuit de slaapkamer van een woning, die zij mocht gebruiken van een kennis, in cocaïne gehandeld. Ook heeft zij bij tussenpozen gedeald in het HKPD te Vlissingen. Zij heeft op deze wijze bijgedragen aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor steeds nieuwe slachtoffers worden gemaakt. Het gebruik van cocaïne is niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar vormt ook een bedreiging voor de samenleving in het algemeen vanwege de verslaafdencriminaliteit die het met zich mee brengt. Aan de onrust in de samenleving die met handel en gebruik van drugs gepaard gaat, is verdachte geheel voorbijgegaan. Zij heeft de woonomgeving zwaar op de proef gesteld, omdat de aanloop van gebruikers door de veelal oudere buurtbewoners als ernstige overlast werd ervaren.
Dit feit wordt haar zwaar aangerekend.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 9 november 2007;
- het over de verdachte uitgebrachte adviesrapport d.d. 12 november 2007 van Emergis Justitiële Verslavingszorg te Middelburg;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 22 december 2007 van Emergis Justitiële Verslavingszorg te Middelburg
- het aan verdachte gerichte faxbericht d.d. 4 februari 2008 van Novadic Kentron te Breda.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De rechtbank overweegt dat verdachte al diverse keren is veroordeeld voor drugsgerelateerde delicten en dat zij zich door die veroordelingen niet heeft laten weerhouden zich opnieuw, en vrijwel direct nadat zij uit detentie werd ontslagen, schuldig te maken aan de handel in cocaïne. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte zelf al jarenlang verslaafd is aan cocaïne en dat zij met de handel alleen haar eigen gebruik heeft willen bekostigen. Niet is aannemelijk geworden dat zij grootschalig en met het oog op financieel gewin heeft gehandeld. Verdachte is gemotiveerd om haar verslaving aan te pakken.
De rechtbank zal met het oog daarop een minder lange gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Om het hoge recidiverisico terug te brengen zal zij een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijk vorm opleggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, binnen welk kader verdachte een klinische behandeling ter bestrijding van haar verslaving zal dienen te ondergaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden..
Zij bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Zij stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Zij bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
De veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de aanwijzingen die haar
zullen worden gegeven namens de Reclassering Nederland, unit Middelburg, te weten
Emergis Justitiële Verslavingszorg, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, en onder
meer inhoudende dat veroordeelde zich klinisch voor haar verslaving zal laten behandelen.
Zij verstrekt aan genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de genoemde bijzondere voorwaarde.
Zij beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door: mr. R.J.G. Lameijer, voorzitter, mrs. J.F.I. Sinack en I.E.M. Sutorius, rechters,
in tegenwoordigheid van A.S. Heberlein-Guiran als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2008.
Mr. Sutorius is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.