zaaknummer / rolnummer: 40235 / HA ZA 03-488
Vonnis van 14 november 2007
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ [F.R.] B.V.,
procureur mr. C.J. IJdema,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
gevestigd te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland,
procureur mr. M. Krijger.
Partijen zullen hierna [R.C.] B.V. en [R.C.] B.V. worden genoemd.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 21 januari 2004
de akte uitlating productie aan de zijde van [R.C.] B.V.
het proces-verbaal van het pleidooi en de daarbij overgelegde pleitnota.
2.1. De heer F. [R.C.] (hierna: [R.C.]) was/is bestuurder en aandeelhouder van [R.C.] B.V. De heer R.S. [R.C.] (hierna: [R.C.]) is bestuurder van [R.C.] B.V.
[R.C.] B.V. heeft op 16 maart 1999 een bedrag van ƒ 890.000,- (€ 403.864,-) naar
de bankrekening van [R.C.] B.V. doen overmaken.
2.3. Bij fax van diezelfde datum heeft een adviseur van [R.C.] [R.C.] bericht dat [R.C.] de bij die fax gevoegde overeenkomst “zou kunnen gebruiken teneinde [zijn] steun aan het project Porto Letizia te formaliseren”. In de bijgevoegde overeenkomst is bepaald dat [R.C.] ‘alle rechten op de ontvangst van de verkoopprovisie ingevolge de overdracht van het contract Del Fante Carla’ van [R.C.] koopt tegen betaling van ƒ 890.000,-. [R.C.] heeft dit contract niet ondertekend.
2.4. Bij brieven van 28 februari en 19 maart 2003 heeft de raadsman van [R.C.] B.V. [R.C.] B.V. gesommeerd het door [R.C.] B.V. betaalde bedrag van ƒ 890.000,-,
te vermeerderen met 5% rente, binnen 7 dagen aan [R.C.] B.V. terug te betalen.
Het bedrag is niet terugbetaald.
2.5. [R.C.] B.V. heeft [R.C.] bij fax van 14 april 2004, die door [R.C.] is ondertekend, onder meer het volgende meegedeeld.
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van 13 april 2004 bevestigen wij u het navolgende.
De hoofdsom van Hfl. 890.000,- wordt door ons terugbetaald in termijnen vanaf 01.01.2005 tot 31.12.2005.
Er wordt door u géén rente en kosten in rekening gebracht.
De rechtzaak a.s. 3 mei 2004 wordt door u en ons teruggetrokken, ieder betaald zijn eigen advocaatkosten.
Bovenstaande afspraken zijn geldig indien deze fax heden ondertekend door u is geretourneerd op faxnummer (…).”
2.6. [R.C.] heeft deze fax op 15 april 2004 naar [R.C.] teruggestuurd, voorzien van zijn handtekening en met de handgeschreven aanpassing “een jaar uitstel gevraagd” op de plaats waar “teruggetrokken” stond.
2.7. Namens [R.C.] B.V. is de rechtbank bij fax van 28 april 2004 om aanhouding van de zaak verzocht voor de duur van een jaar.
3.1. [R.C.] B.V. vordert veroordeling van [R.C.] B.V. tot betaling van € 403.864,-,
te vermeerderen met € 2.224,- aan buitengerechtelijke incassokosten en 5% (contractuele) rente, althans een in goede justitie te bepalen percentage, over € 403.864,- vanaf 16 maart 1999, althans de dag der dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening, althans wettelijke rente over € 403.864,- vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, alsmede veroordeling van [R.C.] B.V. in de proceskosten, alles uitvoerbaar bij voorraad.
3.2. [R.C.] B.V. stelt dat [R.C.] aan [R.C.] heeft gevraagd geld aan hem te lenen in verband met liquiditeitsproblemen. [R.C.] B.V. heeft op die grond op 16 maart 1999
ƒ 890.000,- (€ 403.864,-) naar de bankrekening van [R.C.] B.V. overgemaakt.
De geldlening betreft een (duur)overeenkomst voor onbepaalde tijd en deze is bij brief van 28 februari 2003 door opzegging beëindigd. [R.C.] B.V. is bij die brief deugdelijk in gebreke gesteld en vervolgens – wegens niet-betaling binnen de gestelde termijn –
in verzuim gekomen. De onder 2.3. bedoelde koopovereenkomst is tussen partijen niet tot stand gekomen. [R.C.] (B.V.) heeft het in het contract verwoorde aanbod nooit aanvaard
en ook nooit willen aanvaarden. [R.C.] heeft deze overeenkomst niet ondertekend.
[R.C.] (B.V.) heeft bovendien geen uit die vermeende koopovereenkomst voortvloeiende uitvoeringshandelingen verricht. Uit de bewoordingen van de onder 2.5. bedoelde fax
– de term “hoofdsom” en de verwijzing naar “rente en kosten” – blijkt dat er sprake is van een geldlening. [R.C.] B.V. heeft als gevolg van het maken van deze afspraak over de wijze van terugbetaling van de lening, ingestemd met een langdurige aanhouding van deze procedure. Nu [R.C.] B.V. ook de nadere afspraken niet is nagekomen, heeft [R.C.] B.V. de procedure weer op de rol van de rechtbank doen plaatsen.
De raadsman van [R.C.] B.V. heeft sommaties doen uitgaan en getracht betaling in der minne te verkrijgen, zodat [R.C.] B.V. de door [R.C.] B.V. gemaakte buitengerechtelijke incassokosten dient te vergoeden.
3.3. [R.C.] B.V. betwist dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. In de jaarrekeningen van [R.C.] B.V. is van een dergelijke lening niets terug te vinden. De vermeende geldlening blijkt evenmin uit de fax van 14 april 2004. Deze fax ziet op ontbinding van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst van 16 maart 1999. [R.C.] heeft de fax niet integraal en evenmin op dezelfde datum teruggestuurd, zodat de koopovereenkomst nog steeds van kracht is. Deze koopovereenkomst is bovendien gesloten tussen [R.C.] en [R.C.] in persoon, zodat [R.C.] B.V. (uit dien hoofde) geen vorderingsrecht op [R.C.] B.V. heeft. [R.C.] heeft ook nimmer de schijn gewekt namens zijn vennootschap op te treden.
Indien toch komt vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen, stelt [R.C.] B.V. dat [R.C.] B.V. niet bevoegd was de overeenkomst op te zeggen. In de eerste plaats niet omdat de op 16 maart 1999 gesloten overeenkomst tussen [R.C.] en [R.C.] in persoon is gesloten. In de tweede plaats niet omdat daarover niets is afgesproken. [R.C.] B.V. heeft bovendien geen redelijke termijn in acht genomen (slechts zeven dagen). Partijen zijn geen contractuele rente overeengekomen, zodat [R.C.] B.V. deze niet is verschuldigd. Voorts heeft [R.C.] B.V. [R.C.] B.V. niet deugdelijk in gebreke gesteld, zodat [R.C.] B.V. niet in verzuim is. Verzuim is een ontstaansvoorwaarde voor wettelijke rente, zodat de vordering ook in zoverre moet worden afgewezen. Ten slotte dient het gevorderde aan buitengerechtelijke incassokosten te worden afgewezen, omdat de namens [R.C.] B.V. in dat kader verrichte werkzaamheden uitsluitend hebben gediend ter voorbereiding van de procedure en ter instructie van de zaak. De aard en de omvang van de verrichte werkzaamheden rechtvaardigen geen vergoeding van de gemaakte kosten.
4.1. [R.C.] B.V. heeft de stelling van [R.C.] B.V. dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen, niet voldoende gemotiveerd betwist. In de eerste plaats volgt uit de omstandigheid dat er geen overeenkomst van geldlening expliciet in de jaarrekeningen van [R.C.] B.V. is terug te vinden, niet dat partijen deze niet hebben gesloten. [R.C.] B.V. heeft voorts haar stelling dat er sprake is van een koopovereenkomst onvoldoende onderbouwd. Zij stelt in het bijzonder niet dat zij uitvoering heeft gegeven aan enige verplichting die uit die vermeende koopovereenkomst zou voortvloeien. Evenmin doet [R.C.] B.V. bij de fax van 14 april 2004 enige mededeling over ongedaanmaking van een dergelijke uitvoeringshandeling. De inhoud van deze fax duidt veeleer op het bestaan van de door [R.C.] B.V. gestelde geldlening, daar [R.C.] B.V. toezegt de hoofdsom te zullen terugbetalen. [R.C.] heeft de fax een dag later dan verzocht en met een aanpassing teruggestuurd. Voor zover dit zou meebrengen dat de in de fax vermelde afspraken niet definitief tussen partijen tot stand zijn gekomen, doet dat er niet aan af dat de fax een bevestiging van een dag eerder gemaakte afspraken betreft. Kennelijk heeft [R.C.] B.V. er dus mee ingestemd dat zij de hoofdsom zou terugbetalen, zonder dat daar een (substantiële) tegenprestatie tegenover stond. De stelling van [R.C.] B.V. dat de fax ziet op een voorstel tot ontbinding van een koopovereenkomst kan dan ook niet standhouden. Daar komt bij dat [R.C.] B.V. niet heeft weersproken dat [R.C.] het contract van 16 maart 1999 niet heeft ondertekend. Ten slotte is in dit verband van belang dat de vermeende koopovereenkomst zou zijn gesloten tussen [R.C.] en [R.C.] in persoon, terwijl de betaling op 16 maart 1999 tussen de vennootschappen heeft plaatsgehad. Ook deze omstandigheid biedt geen steun aan het standpunt van [R.C.] B.V. De rechtbank gaat er in het hiernavolgende dan ook van uit dat er sprake is van een tussen partijen gesloten overeenkomst van geldlening.
4.2. Gesteld noch gebleken is dat partijen afspraken hebben gemaakt over het moment van terugbetalen door [R.C.] B.V. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:38 BW kan terstond nakoming worden gevorderd van een verbintenis indien geen tijd voor de nakoming is bepaald. Namens [R.C.] B.V. is [R.C.] B.V. bij brieven van 28 februari en 19 maart 2003 gesommeerd om aan haar verplichting tot terugbetaling te voldoen. Bij eerstgenoemde brief is namens [R.C.] B.V. tevens meegedeeld dat de lening daarbij werd “opgezegd”. Van een opzegbare (duur)overeenkomst is geen sprake, maar deze mededeling kan niet tot verwarring aan de zijde van [R.C.] B.V. hebben geleid. Het is immers voldoende duidelijk dat [R.C.] B.V. bij deze brieven nakoming eiste van de verplichting van [R.C.] B.V. tot terugbetaling van de aan haar geleende geldsom. [R.C.] B.V. heeft vervolgens tot de dag van de dagvaarding voldoende gelegenheid gehad om het geleende bedrag aan [R.C.] B.V. terug te betalen. Dat de in de aanmaningsbrieven gegeven termijn van zeven dagen niet als redelijk kan worden aangemerkt – in het bijzonder gelet op de omvang van het bedrag – doet daar niet aan af. Bovendien is namens [R.C.] (B.V.) bij brief van 21 maart 2003 aan de raadsman van [R.C.] (B.V.) meegedeeld dat [R.C.] B.V. haar verplichting tot terugbetaling niet zou nakomen. [R.C.] B.V. is dan ook – ingevolge het bepaalde in artikel 6:83 aanhef en onder c BW – in verzuim vanaf de datum dat deze mededeling [R.C.] B.V. heeft bereikt, zonder dat een nadere ingebrekestelling is vereist. De vordering tot terugbetaling van de geleende geldsom zal, gelet op het voorgaande, worden toegewezen.
4.3. Het gevorderde aan contractuele rente zal worden afgewezen, omdat [R.C.] B.V. niet heeft gesteld dat partijen enig rentepercentage zijn overeengekomen. Evenmin zijn er omstandigheden gesteld of gebleken die een hogere rente dan de wettelijke rechtvaardigen. De gevorderde wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding is wel toewijsbaar.
4.4. [R.C.] B.V. heeft haar stelling dat zij recht heeft op vergoeding van door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, tegenover de uitdrukkelijke betwisting door [R.C.] B.V., onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. De twee onder 2.4. bedoelde sommatiebrieven zijn in dat verband onvoldoende. De vordering zal daarom in zoverre worden afgewezen.
4.5. [R.C.] B.V. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [R.C.] B.V. worden begroot op:
- salaris procureur 11.610,- (4,5 1,00punt × tarief € 2.580,-)
5.1. veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van € 403.864,-
te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum der dagvaarding tot de dag der
5.2. veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op € 15.541,20,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2007.