ECLI:NL:RBMID:2007:BB8211

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
19 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/388
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van buitengewoon verlof voor cursusdeelname door ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 19 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Waterpolitie van het Korps landelijke politiediensten en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W.J. Dammingh, had beroep ingesteld tegen een besluit van 28 maart 2007, waarbij zijn verzoek om buitengewoon verlof voor deelname aan een cursus werd afgewezen. De cursus, georganiseerd door de Nederlandse Politie Bond, was bedoeld voor leden van de bond en vond plaats op 12 juni 2006. Eiser stelde dat de bijeenkomst niet slechts een voorlichtingsbijeenkomst was, maar daadwerkelijk een cursus die gericht was op het verbeteren van de vaardigheden van vakbondslieden.

De rechtbank oordeelde dat de bijeenkomst inderdaad als een cursus moest worden aangemerkt, omdat het programma onderwerpen behandelde die relevant waren voor de ontwikkeling van de deelnemers. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd gesteld dat buitengewoon verlof alleen kan worden verleend voor cursussen die gericht zijn op het functioneren van vakbondslieden. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van eiser om buitengewoon verlof toewijsbaar was, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten. Aangezien het besluit van de Minister niet op goede gronden was genomen, werd het bestreden besluit vernietigd.

De rechtbank heeft de Minister opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, en heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van bijeenkomsten in het kader van ambtenarenrecht en de rechten van vakbondslieden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 07/388
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser,
gemachtigde mr. W.J. Dammingh, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond te Woerden,
tegen
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
te 's Gravenhage,
verweerder.
I. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 28 maart 2007 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 27 september 2007 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.M. Wachter.
II. Overwegingen
1. Eiser is werkzaam bij de Dienst Waterpolitie van het Korps landelijke politiediensten. Hij heeft op 30 mei 2006 verzocht om verlening van buitengewoon verlof ten behoeve van het bijwonen van een als cursus aangekondigde bijeenkomst ‘Ontwikkelingsgericht Personeelsbeleid’ op 12 juni 2006. Deze bijeenkomst is georganiseerd door het scholingsteam van de afdeling KLPD van de Nederlandse Politie Bond (NPB) en is bedoeld voor de leden van de NPB. In de uitnodiging is vermeld dat voor het bijwonen van de bijeenkomst buitengewoon verlof als bedoeld in artikel 35, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) kan worden verleend. Eiser is lid van de NPB.
2. Het verzoek is bij besluit van 25 oktober 2006 afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verweerder heeft, onder verwijzing naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraken van 1 juli 2004, LJN: AQ0525 en 14 april 2005, LJN: AT4541), gesteld dat de bijeenkomst geen cursus is, zoals bedoeld in artikel 35, derde lid, van het Barp. Het is een voorlichtingsbijeenkomst. Uit de rechtspraak is af te leiden dat slechts buitengewoon verlof wordt verleend voor het bijwonen van een cursus die er op gericht is cursisten beter te doen functioneren als vakbondslid, met name in hun contacten met de overheid als werkgever. Daarvan is hier geen sprake.
4. Eiser stelt dat uit het dagprogramma en het gebruikte cursusmateriaal blijkt dat de bijeenkomst gericht is op het overbrengen van kennis en het overdragen van vaardigheden. Het is dan ook een cursus en niet een voorlichtingsbijeenkomst. De cursus beoogt de positie van de leden van de vakbond in hun contact met het bevoegd gezag te versterken door kennis te versterken en vaardigheden te vergroten. Het feit dat de cursus is gericht op het verbeteren van de eigen competenties, zoals verweerder stelt, sluit niet uit dat daarmee ook de positie van het vakbondslid in zijn contact met het bevoegd gezag wordt verbeterd. Dit laatste is aan de orde en wordt ook met de cursus beoogd.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. Artikel 35, derde lid, van het Barp luidt:
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het deelnemen aan een cursus op uitnodiging van een organisatie van ambtenaren als bedoeld in het tweede lid, met dien verstande dat dit verlof ten hoogste 48 uren per twee jaar bedraagt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is de bijeenkomst van 12 juni 2006 als een cursus aan te merken. Uit het programma blijkt namelijk dat onder meer onderwerpen als ‘competenties’, het jaargesprek, de voorbereiding van een persoonlijk opleidingsplan aan de orde zijn gekomen en dat voorts sprake is geweest van oefeningen die door de deelnemers zijn uitgevoerd. Gelet op die onderdelen is de bijeenkomst niet als een voorlichtingsbijeenkomst te beschouwen maar als een cursus.
7. In genoemde uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep onder meer geoordeeld dat het aanvaardbaar is dat voor de uitleg van artikel 35, derde lid, van het Barp aansluiting wordt gezocht bij de nota van toelichting bij artikel 33b van het ARAR. Uit die toelichting volgt dat de voorziening van buitengewoon verlof uitsluitend wordt verleend voor deelname aan cursussen die er op gericht zijn de vakbondsleden beter als zodanig te doen functioneren, met name in hun contacten met de overheid als werkgever.
8. Gelet op de hiervoor onder overweging 6 vermelde onderdelen van de cursus beoordeelt de rechtbank het als aannemelijk dat de door eiser gevolgde cursus er op gericht is om een vakbondslid als zodanig beter te doen functioneren. Het feit dat sprake is van verbetering van eigen competenties staat daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg aangezien voorstelbaar is dat die competenties ook in de hoedanigheid van vakbondslid, in contact met de overheid als werkgever, kunnen worden aangewend. Dit betekent dat het verzoek van eiser om buitengewoon verlof toewijsbaar is, tenzij de belangen van de dienst in de zin van artikel van artikel 35, derde lid, van het Barp, zich daartegen verzetten. Gelet op dit oordeel is het besluit van 25 oktober 2006 van verweerder niet op goede gronden genomen en heeft verweerder dit besluit ten onrechte met het bestreden besluit gehandhaafd.
9. De conclusie is dat het bestreden besluit in rechte geen stand houdt. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal wegens strijd met de wet worden vernietigd.
10. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij zal worden uitgegaan van een zaak van gemiddeld gewicht en twee proceshandelingen (indienen van het beroepschrift en de verschijning ter zitting).
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op om met inachtneming van de inhoud van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 143,-- (honderddrieënveertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten van € 644,-- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2007
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: 19 november 2007