ECLI:NL:RBMID:2007:BB5275

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
19 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB-06_1211
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de termijn van artikel 19e, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen als termijn van orde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 19 juli 2007, staat de vraag centraal of de termijn van 13 weken, zoals vastgelegd in artikel 19e, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), moet worden beschouwd als een fatale termijn of als een termijn van orde. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Schilstra, had bezwaar aangetekend tegen een besluit van de Staatssecretaris voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin een boete van € 16.000,-- was opgelegd wegens vier overtredingen van de Wav. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiser zich liet bijstaan door mr. L.P. Berg en de verweerder door mr. M.C. Puister.

De rechtbank concludeert dat de wettekst niet dwingt tot de uitleg dat de termijn van 13 weken een fatale termijn is. De Memorie van Toelichting biedt ook geen steun voor de stelling van eiser dat de termijn fatale gevolgen met zich meebrengt. De rechtbank stelt vast dat aan een eventuele termijnoverschrijding geen gevolgen zijn verbonden, waardoor de termijn kan worden aangemerkt als een termijn van orde. Dit betekent dat de termijn vooral dient als aansporing voor het bestuursorgaan om tijdig te handelen, in lijn met het ‘lik-op-stuk’-beleid.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat verweerder het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is mondeling gedaan en de griffier heeft het proces-verbaal opgemaakt, dat op 26 juli 2007 is verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/1211
Uitspraakdatum: 19 juli 2007
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer
voor bestuursrechtelijke zaken
ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht
inzake
[eiser]
wonende te [adres]
eiser,
gemachtigde mr. D. Schilstra, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
tegen
de Staatssecretaris voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
te ‘s-Gravenhage,
verweerder.
Het bestreden besluit
Het besluit op bezwaar van 13 oktober 2006 van verweerder inhoudende handhaving van een besluit van 10 juli 2006 waarbij aan eiser een boete is opgelegd van € 16.000,-- wegens 4 overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Zitting
Het beroep is op 19 juli 2007 behandeld ter zitting. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.P. Berg, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M.C. Puister.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan. Daarbij is vermeld welk rechtsmiddel kan worden aangewend.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Overwegingen:
De rechtbank stelt vast dat het enige punt van geschil is het antwoord op de vraag of de in artikel 19e, derde lid, van de Wav bepaalde termijn van 13 weken een termijn van orde dan wel een fatale termijn is. Eiser stelt dat sprake is van een fatale termijn. Naar het oordeel van de rechtbank dwingt de wettekst niet tot een uitleg dat sprake is van een fatale termijn en ook de Memorie van Toelichting (Tweede kamer, vergaderjaar 2003 – 2004, 29523, nr. 3) biedt hier geen steun aan. Daar komt bij dat aan een termijnoverschrijding geen gevolgen zijn verbonden. Naar het oordeel van de rechtbank is genoemde termijn dan ook aan te merken als een termijn van orde. De termijn is een aansporing voor het bestuursorgaan om het zogeheten ‘lik-op-stuk’-beleid waaraan in de Memorie van Toelichting wordt gerefereerd, vorm te geven.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep is dan ook ongegrond.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier de rechter
mr. M.H.Y. Bos mr. G.H. Nomes
Afschrift verzonden op: 26 juli 2007
Rechtsmiddelenclausule
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal van de mondelinge uitspraak.