ECLI:NL:RBMID:2007:BB5268

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/678
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan werkgever voor illegale tewerkstelling van vreemdelingen in restaurant

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 28 maart 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een restaurant en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiseres, een restaurant gevestigd te [plaats], kreeg een boete opgelegd van € 24.000 voor het illegaal tewerkstellen van drie vreemdelingen zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning. De Staatssecretaris had eerder, op 20 oktober 2005, een boete opgelegd na een inspectie door de Arbeidsinspectie, die had vastgesteld dat de vreemdelingen in het restaurant werkten zonder de benodigde vergunningen. Eiseres voerde aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en dat de boete onevenredig was in verhouding tot de omstandigheden van het bedrijf.

De rechtbank overwoog dat de inspecteurs van de Arbeidsinspectie de vreemdelingen daadwerkelijk aan het werk hadden aangetroffen en dat eiseres niet had voldaan aan de verplichtingen uit de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete conform de beleidsregels was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de boete te matigen. De rechtbank verwierp de stelling van eiseres dat de boete niet proportioneel was, gezien de hoogte van het bedrijfsresultaat. De rechtbank oordeelde dat de overtredingen aan eiseres konden worden toegerekend en dat er geen strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, waarmee de boete van € 24.000 in stand bleef. Eiseres werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 06/678
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[naam bedrijf]
gevestigd te [plaats]
eiseres,
gemachtigde mr. D. Vermaat, advocaat te Barendrecht,
tegen
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 20 oktober 2005, waarin verweerder krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) haar een boete van € 24.000,-- heeft opgelegd, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van 1 mei 2006.
Het beroep is op 15 februari 2007 behandeld ter zitting. Namens eiseres zijn daar de [namen vennoten] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R.E. van der Kamp.
II. Overwegingen
1. Op 13 maart 2005 hebben drie inspecteurs van de Arbeidsinspectie een bezoek gebracht aan het [naam bedrijf] gevestigd aan [adres bedrijf]. In hun rapport over dit bezoek hebben zij geconstateerd dat in het restaurant drie vreemdelingen illegaal tewerk zijn gesteld.
2. Bij brief van 12 september 2005 heeft verweerder eiseres op de hoogte gesteld van zijn voornemen haar een boete op te leggen wegens drie overtredingen van artikel 2, eerste lid van de Wav. Nadat eiseres haar zienswijze op dit voornemen kenbaar had gemaakt, heeft verweerder in het primaire besluit van 20 oktober 2005 eiseres een boete opgelegd van
€ 24.000 (3 x € 8.000,--). In het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt.
3. Punt van geschil is of verweerder het bestreden besluit zorgvuldig heeft voorbereid en voldoende heeft gemotiveerd. Niet in geschil is dat eiseres als werkgever moet worden beschouwd en dat de drie betrokken personen vreemdeling zijn in de zin van de Vreemdelingenwet 2000.
4. Verweerder stelt dat eiseres artikel 2, eerste lid van de Wav heeft overtreden. Verweerder gaat ervan uit dat twee mannelijke vreemdelingen werkzaamheden verrichtten in de keuken en dat een vrouwelijke vreemdeling bediende in het restaurant, terwijl geen van drieën beschikte over een tewerkstellingsvergunning. Per aangetroffen vreemdeling is een boete van € 8.000,-- aan eiseres opgelegd conform de Beleidsregels boeteoplegging Wav. Verweerder ziet geen aanleiding om de boete te matigen of in te trekken op grond van artikel 4:84 van de Awb.
5. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Eiseres betwijfelt of er sprake is van arbeid door de vreemdelingen die aanwezig waren in de keuken. De vennoten hebben de mannen in de keuken binnengelaten vanwege humanitaire redenen. Hun verklaringen komen niet overeen met de verklaringen van de vennoten. De derde vreemdeling, die bediende in het restaurant, zou de vereiste papieren nog overhandigen, maar dat was nog niet gebeurd. De vennoten hebben ten opzichte van haar te goeder trouw gehandeld. Subsidiair voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan het verzoek tot matiging van de boete op grond van proportionaliteit en evenredigheid. Gezien de hoogte van het bedrijfsresultaat op jaarbasis (€ 22.000,-) is de boete onevenredig. De vennoten zijn daarbij persoonlijk aansprakelijk. Verweerder had moeten ingaan op de bijzondere omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
7. Artikel 2, eerste lid, van de Wav luidt:
“Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning”.
Artikel 18, eerste lid, van de Wav bepaalt onder meer dat als beboetbaar feit wordt aangemerkt het niet naleven van artikel 2, eerste lid.
Artikel 18a Wav luidt - voor zover hier van belang - :
“1. Beboetbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
2. Indien een beboetbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de boete worden opgelegd aan:
1°. de rechtspersoon, of
2°. degene die opdracht heeft gegeven tot een handelen of nalaten waardoor in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit deze wet is gehandeld alsmede tegen hem die feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedraging, of
3°. de onder 1° en 2° genoemde tezamen.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt met een rechtspersoon gelijkgesteld:
1°. de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid”.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem een boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel art 19d, derde lid, van de Wav stelt de Minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met invoering van bestuursrechtelijke handhaving (Kamerstukken Tweede Kamer 2003-2004, 29 523, nr.3, p. 1) zijn de voorschriften in de Wav gegeven ter bestrijding van:
1. verdringing van legaal arbeidsaanbod in Nederland en de Europese Economische Ruimte op de arbeidsmarkt;
2. overtreding van normen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, die kan leiden tot uitbuiting van de illegaal tewerkgestelde vreemdelingen en
3. concurrentievervalsing binnen een sector, waardoor de bedrijfsvoering van bonafide werkgevers wordt geschaad.
Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
8. De inspecteurs van de Arbeidsinspectie hebben drie vreemdelingen in het bedrijf van eiseres aangetroffen die daar aan het werk waren zonder tewerkstellingsvergunning. De vreemdelingen hebben dat in hun verklaring bevestigd. Ook uit de verklaring van de vennoten komt naar voren dat de betrokkenen aan het werk waren zonder in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning. Het gegeven dat de twee vreemdelingen in de keuken eten hebben gekregen doet geen afbreuk aan het feit dat zij in de keuken ook arbeid hebben verricht. Voorts hebben de vennoten verzuimd de papieren van de serveerster te controleren alvorens haar aan het werk te laten gaan. Gelet op het voorgaande staat vast dat eiseres artikel 2, eerste lid van de Wav heeft overtreden en dat sprake is van drie beboetbare feiten. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de overtredingen eiseres niet mogen worden toegerekend en de rechtbank vermag ook niet in te zien dat de Arbeidsinspectie nog meer had moeten onderzoeken. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
9. Verweerder heeft de boete opgelegd conform de Beleidsregels Boeteoplegging Wav van 21 november 2005 (Stcrt. 2005, nr. 232). Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze beleidsregels niet onredelijk. De rechtbank onderschrijft de opvatting van verweerder dat bij het vaststellen van de beleidsregels reeds een belangenafweging heeft plaatsgevonden. In beginsel moeten de gehanteerde normbedragen dan ook evenredig geacht worden in verhouding tot de met de Wav te dienen doelen.
10. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen zijn om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb de opgelegde boete te matigen is de rechtbank niet gebleken. Dat de overtredingen eiseres kunnen worden toegerekend, is hierboven al in overweging 8 al uiteengezet. De financiële positie van [het bedrijf], voor zover die zou zijn af te leiden uit de jaarstukken van 2004, is geen bijzondere omstandigheid. De stelling dat de vennoten persoonlijk aansprakelijk zijn, kan evenmin gewicht in de schaal leggen. In dit verband wijst de rechtbank erop dat, gelet op artikel 18, derde lid, van de Wav, de wetgever bij de boeteoplegging geen onderscheid heeft willen maken tussen een besloten vennootschap en een vennootschap onder firma. Het geheel overziende verwerpt de rechtbank de stelling van eiseres dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
11. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 28maart 2007
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr M.D. Bezemer-Kralt, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: