ECLI:NL:RBMID:2007:BB5260

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
9 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/143
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering openbaarmaking documenten politie in het kader van demonstratie

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de weigering van de Korpsbeheerder Politie Zeeland om documenten openbaar te maken die betrekking hebben op de demonstratie van de Nationalistische Volks Beweging (NVB) op 11 november 2006 in Middelburg. Eiser had verzocht om afschriften van alle documenten, maar de Korpsbeheerder weigerde dit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet politieregisters (Wpolr). De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering onvoldoende gemotiveerd was en dat de belangenafweging niet deugde. De rechtbank oordeelde dat de Korpsbeheerder niet had aangetoond dat de openbaarmaking van de documenten de opsporing en vervolging van strafbare feiten zou belemmeren of dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen in gevaar zou komen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Korpsbeheerder opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank heeft benadrukt dat alle relevante documenten in de beoordeling moeten worden betrokken. Tevens is de Korpsbeheerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 07/143
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
[gemachtigde], werkzaam bij [A] te [woonplaats],,
tegen
de Korpsbeheerder Politie Zeeland,
te Middelburg,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2006 heeft verweerder afgewezen het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) om hem afschriften te verstrekken van alle documenten die betrekking hebben op de demonstratie van de Nationalistische Volks Beweging (hierna: NVB) op 11 november 2006 te Middelburg.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij brief van 26 februari 2007 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar.
Bij besluit van 26 maart 2007 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog op het bezwaar beslist en het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 5 april 2007 nadere beroepsgronden ingediend tegen het bestreden besluit.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bepaald dat de zaak met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) versneld wordt behandeld.
Het beroep is op 26 juli 2007 behandeld ter zitting. Voor eiser is ter zitting verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [A]
II. Overwegingen
1. Nu verweerder met het bestreden besluit alsnog op het bezwaar van eiser heeft beslist heeft eiser geen belang meer bij het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. De rechtbank zal het beroep van eiser in zoverre niet-ontvankelijk verklaren, met veroordeling van verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 80,50 uitgaande van een zaak van zeer licht gewicht en van één proceshandeling.
2. Verweerder is met het bestreden besluit niet aan de bezwaren van eiser tegemoet gekomen. De rechtbank acht daarom het beroep van eiser op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb mede gericht tegen dit besluit.
3. Artikel 2, eerste lid, van de Wob bepaalt dat een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie verstrekt overeenkomstig deze wet en daarbij uit gaat van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wob, voor zover van belang, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet politieregisters (hierna: de Wpolr) wordt onder politieregister of register verstaan een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens
- die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd of met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd, en
- die is aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder h, van dit artikel wordt onder het verstrekken van gegevens uit een politieregister verstaan het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in dat politieregister zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens, zijn verkregen.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder i, wordt onder persoonsgegevens verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp).
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Wpolr deelt de beheerder een ieder op diens verzoek binnen vier weken mede of en zo ja welke deze persoon betreffende persoonsgegevens in een register zijn opgenomen. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de herkomst van de gegevens en over degenen aan wie deze zijn verstrekt. Hij doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp wordt onder persoonsgegeven verstaan elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
4. Eiser heeft op 2 november 2006 verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de demonstratie van de NVB op 11 november 2006 in Middelburg.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn weigering deze gegevens openbaar te maken gehandhaafd. Verweerder heeft hierbij meegedeeld dat hij een aantal documenten, in het bestreden besluit genoemd onder 01 tot en met 16, niet kan verstrekken omdat deze niet in zijn bezit zijn. Tevens heeft hij geweigerd de wel in zijn bezit zijnde documenten openbaar te maken. Dit betreft de volgende stukken:
a. draaiboek
b. videobeelden
c. aandachtsvestiging 7 november 2006
d. informatieopdracht 6 november 2006
e. verstrekkingsrapport openbare orde 19 oktober 2006
f. informatievraag 18 oktober 2006
g. informatieopdracht 20 oktober 2006
h. verstrekkingsrapport openbare orde 23 oktober 2006
i. verstrekkingsrapport openbare orde 6 november 2006
j. verstrekkingsrapport openbare orde 6 november 2006, nr.2
Verweerder heeft deze weigering, zoals ter zitting nader toegelicht, gegrond op de volgende overwegingen. Openbaarmaking van het draaiboek (a.) blijft achterwege op grond van artikel 10, tweede lid, onder d, omdat het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking. Het draaiboek bevat gegevens die inzicht bieden in tactieken en strategieën van politieoptreden bij grootschalige evenementen. Openbaarmaking daarvan kan toekomstig optreden van politie en informanten ernstig bemoeilijken. Openbaarmaking van de gemaakte videobeelden (b.) blijft achterwege op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef, en onder c en e, van de Wob. Zowel burgers als politieambtenaren zijn op de video beelden zodanig herkenbaar dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de genoemde belangen.
De documenten c. tot en met j. zijn alle uit een permanent politieregister afkomstig als bedoeld in de Wpolr. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wob moet de Wob als algemene openbaarmakingsregeling wijken voor bijzondere, in wetten in formele zin neergelegde, openbaarmakingsregelingen met een uitputtend karakter. De Wpolr is een dergelijke regeling, die een imperatief en gesloten stelsel van verstrekkingen van de politieregisterdocumenten kent aan een beperkte kring van instanties en de geregistreerde zelf. De documenten c. tot en met j. bevatten gegevens die op directe dan wel indirecte wijze herleidbaar c.q. identificeerbaar zijn tot personen, waaronder personalia. Zelfs als anonimisering van de persoonsgegevens mogelijk zou zijn dan zou verstrekking aan eiser niet mogelijk zijn omdat hij geen ontvangstgerechtigde of belanghebbende is in de zin van art. 20 van de Wpolr. Subsidiair meent verweerder dat, wanneer de verstrekking van de politieregisterdocumenten beheerst zou worden door de Wob, hetgeen niet het geval is, het verstrekken van informatie daaruit achterwege zou moeten blijven op grond van artikel 10, tweede lid, onder c, d, e en g, van de Wob.
6. Eiser voert in beroep aan dat uit niets blijkt dat het gehele draaiboek uitsluitend bestaat uit gegevens die geheim gehouden moeten worden. Openbaarmaking van de weergave van de feitelijke situatie en de aanleiding tot het politieoptreden, leidt volgens eiser niet tot bemoeilijking van het werk van de politie. Het politieoptreden op die dag heeft in alle openheid plaats gevonden en was dus voor een ieder, die ter plaatse was of de beelden op de televisie heeft gezien, zichtbaar.
Voor wat betreft de videobeelden heeft verweerder ten onrechte niet gemotiveerd aangegeven welke belangenafweging hij heeft gemaakt. Bovendien gaat verweerder volledig voorbij aan het feit dat de beelden op de openbare weg zijn gemaakt en dat de demonstranten een mening publiek wilden kenbaar maken en daarbij ook hun gezicht zelf openbaar hebben gemaakt. De politieambtenaren waren ter plaatse in het kader van de uitoefening van hun functie en dienen uit dien hoofde voor een ieder zichtbaar en herkenbaar te zijn. Het is twijfelachtig of burgers, die niet aan de demonstratie deelnamen, op de beelden zichtbaar zullen zijn. Overigens is het mogelijk om de beelden te anonimiseren, waarmee de privacy van de betrokkenen wordt gewaarborgd.
Het standpunt van verweerder met betrekking tot het gesloten verstrekkingensysteem van de Wpolr kan, gelet op een reeks uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS), geen standhouden. Daaruit blijkt dat in politieregisters uitsluitend persoonsgegevens mogen worden opgenomen. Andere gegevens, die niet zonder onevenredige inspanning te herleiden zijn tot individuele personen mogen niet in een politieregister worden opgenomen en vallen dus onder het regime van de Wob. Het is niet aannemelijk dat de gevraagde documenten uitsluitend persoonsgegevens bevatten. Verweerder heeft zijn subsidiaire standpunt, dat de door hem genoemde weigeringsgronden van de Wob met betrekking tot deze documenten van toepassing zijn, niet gemotiveerd. Ten slotte stelt eiser dat verweerder niet alle gevraagde documenten bij zijn weigering heeft betrokken. De geluidsbanden van het mobilofoonverkeer in de meldkamer of het crisiscentrum ontbreken, terwijl dit documenten zijn in de zin van de Wob en deze ook vallen binnen het verzoek van eiser. Eiser meent ook dat verweerder andere documenten bewust buiten het verzoek heeft willen houden, terwijl de aanvrager bij een verzoek geen specifieke documenten behoeft te noemen.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde documenten, waarvan verweerder de openbaarmaking heeft geweigerd.
8. Voorop staat dat de aanhef van artikel 10, tweede lid, van de Wob vraagt om een afweging van het belang van het verstrekken van informatie en de in dat artikellid genoemde belangen.
De rechtbank constateert dat in het bestreden besluit, voor zover de weigering op een of meer van die belangen steunt, steeds onvoldoende duidelijk is gemaakt welke deze belangen precies zijn, hoe zwaar deze wegen en waarom de belangenafweging tot weigering van openbaarmaking heeft geleid. Het bestreden besluit ontbeert daarom een deugdelijke motivering. Hieronder zal de rechtbank haar oordeel nader toelichten.
9. Het draaiboek bevat voor een aanzienlijk deel al bekende informatie over het plaatsvinden van de demonstratie en algemeen bekende feiten en gegevens met betrekking tot de politie en politieoptreden. De rechtbank betwijfelt of openbaarmaking van deze gegevens op grond van artikel 10, tweede lid, onder d, achterwege kan blijven. De door verweerder voor zijn weigering om het draaiboek open te maken gegeven motivering, dat het draaiboek inzicht biedt in tactieken en strategieën van de politie en dat bekendmaking daarvan het toekomstige optreden van de politie kan bemoeilijken, biedt daarom onvoldoende onderbouwing voor het standpunt dat openbaarmaking van het draaiboek in zijn geheel moet worden geweigerd. Die afweging is door verweerder slechts in haar algemeenheid gemaakt en niet per concreet onderdeel van het draaiboek. Verweerder zal in een nieuw besluit ten aanzien van de verschillende onderdelen van het draaiboek de vraag moeten beantwoorden of aan het genoemde belang een zodanig gewicht toekomt, dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens achterwege mag blijven.
10. Ter zitting is van de zijde van verweerder meegedeeld dat, ten tijde van het bestreden besluit, naar aanleiding van de demonstratie geen strafrechtelijk onderzoek was ingesteld. Het belang van de opsporing en vervolging, waarop de weigering tot openbaarmaking van de videobeelden mede rust, mist dus feitelijke grondslag. Aan dit belang kan daarom geen betekenis worden toegekend.
11. Het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de politieambtenaren, die op de videobeelden zijn te zien, staat in dit geval niet aan openbaarmaking in de weg. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRS (LJN: AF2067) is de persoonlijke levenssfeer van personen in het algemeen niet in het geding voor zover het uitsluitend hun beroepshalve functioneren betreft. Vaststaat dat de politieambtenaren, die op de videobeelden te zien zijn, ter plaatse waren in de uitoefening van hun functie.
12. Het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van derden, burgers die niet behoorden tot de groep demonstranten, die op de videobeelden te zien zijn, is er in gelegen dat niet de indruk gewekt wordt dat zij behoren tot de demonstranten of dat zij het gedachtegoed van de demonstranten ondersteunen. De rechtbank stelt vast dat die indruk op de videobeelden niet wordt gewekt. Het belang van de eerbiediging van de levenssfeer van deze derden weegt dan ook niet op tegen het belang van de openbaarmaking.
13. De in het bestreden besluit onder c. tot en met j. genoemde stukken zijn volgens verweerder alle afkomstig uit een permanent politieregister als bedoeld in de Wpolr en vallen als zodanig onder het verstrekkingenregime van die wet. Ingevolge vaste rechtspraak van de ABRS (onder meer LJN: AZ3237en AZ9505) heeft het verstrekkingenregime van de Wpolr uitsluitend betrekking op persoonsgegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp en niet op de documenten waarin ze kunnen zijn vervat. In dit stelsel brengt de omstandigheid dat een document persoonsgegevens bevat niet met zich dat het document als zodanig onder de werking van de Wpolr valt, ook voor zover dit document andere dan persoonsgegevens in voormelde zin bevat.
De rechtbank stelt na kennisneming van de stukken c. tot en met j. vast dat het hier niet uitsluitend om persoonsgegevens in de vorenbedoelde zin gaat. Tot deze stukken behoren ook documenten waarop de Wob van toepassing is. Het primaire standpunt van verweerder wordt reeds hierom verworpen. Voor zover verweerder subsidiair zijn weigering deze stukken openbaar te maken heeft gegrond op artikel 10, tweede lid, van de Wob heeft hij deze weigering onvoldoende gemotiveerd. Verweerder zal ten aanzien van de documenten, die niet uitsluitend persoonsgegevens bevatten, alsnog gemotiveerd moeten aangeven of deze wel of niet, dan wel in geschoonde vorm, openbaar gemaakt kunnen worden.
14. De stelling van eiser dat verweerder alle documenten in zijn beoordeling moet betrekken als eiser daarom verzoekt, is juist. De enige voorwaarde voor het doen van een verzoek in het kader van de Wob, is dat de bestuurlijke aangelegenheid waarop het verzoek betrekking heeft voldoende duidelijk moet zijn. Dat is hier het geval, nu eiser verzocht heeft om alle documenten die betrekking hebben op de demonstratie van de NVP op 11 november te Middelburg. Anders dan verweerder stelt, mag van verweerder in het kader van een verzoek op grond van de Wob gevergd worden, dat hij uitgebreid onderzoekt over welke documenten hij met betrekking tot die bestuurlijke aangelegenheid beschikt en dat hij al deze documenten in zijn beoordeling van het verzoek betrekt.
15. Het standpunt van verweerder dat eiser, naar aanleiding van verweerders verzoek aan eiser om toelichting op diens verzoek om openbaarmaking, mogelijke geluidsbanden van mobilofoonverkeer niet heeft genoemd, is onjuist. Eiser heeft in zijn reactie van 1 februari 2007 uitdrukkelijk ook geluidsopnames (van bijvoorbeeld portofoonverkeer) genoemd.
16. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaar moeten nemen met inachtneming van het geen hierboven is overwogen. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder dit nieuwe besluit binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak moet nemen.
17. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep voor het overige gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen twaalf weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat de Politie Zeeland aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- (honderddrieënveertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op totaal € 724,50 (zevenhonderdvierentwintig euro en vijftig eurocent), te betalen door de Politie Zeeland aan eiser.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2007
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bins-Scheffer, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.