ECLI:NL:RBMID:2007:BB5209

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
25 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
awb 05/1424
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake boete opgelegd aan vennootschap onder firma

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 25 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een vennoot van een vennootschap onder firma, en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een boete van € 16.000,- die aan zijn vennootschap was opgelegd wegens het in dienst hebben van vreemdelingen zonder de vereiste tewerkstellingsvergunningen. Eiser had aanvankelijk geen bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 13 juni 2005, maar had later alsnog een bezwaarschrift ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiser redelijkerwijs kon worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt, omdat hij als vennoot verantwoordelijk was voor het voeren van procedures en op de hoogte had moeten zijn van de boeteoplegging. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van vennoten binnen een vennootschap onder firma en de noodzaak om tijdig bezwaar te maken tegen besluiten van de overheid. Eiser was zich bewust van de lopende onderzoeken en had de plicht om ervoor te zorgen dat hij op de hoogte werd gehouden van belangrijke besluiten die zijn vennootschap aangingen. De rechtbank concludeerde dat het nalaten van eiser om bezwaar te maken voor zijn eigen risico kwam.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 05/1424
Inzake: [Naam] wonende te [plaats], eiser.
gemachtigde: mr. H. Weinans. advocaat te Roosendaal,
Tegen: de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2005 heeft verweerder aan [naam bedrijf] te [plaats], (hierna: bedrijf) op grond van de Wet arbeid vreemdelingen een boete opgelegd ter hoogte van € 16.000,-.
Tegen dit besluit heeft [naam mede-compagnon] , namens [bedrijf] bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 26 oktober 2005 dit bezwaar ongegrond verklaard.
Hierna heeft eiser alsnog een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Verweerder heeft dit bezwaarschrift met instemming van eiser als beroepschrift tegen het besluit van 26 oktober 2005 aan de rechtbank gezonden.
Het beroep is op 29 juni 2006 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M. Contant, ambtenaar bij verweerders ministerie.
II. Overwegingen
1.Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
2.Eiser is op 1 november 2003 met [naam mede-compagnon] een vennootschap onder firma aangegaan. Deze vennootschap exploiteert onder de naam [naam bedrijf] een fastfoodbedrijf aan de [adres]. Blijkens de gegevens uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor West-Brabant is eiser volledig bevoegd en [naam mede-compagnon] beperkt bevoegd. Eiser is blijkens deze gegevens uitsluitend bevoegd tot het voeren van procedures.
3.Op 4 februari 2005 hebben inspecteurs van de Arbeidsinspectie in het kader van een controle in het bedrijfspand te [plaats] geconstateerd dat daar twee vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 werkzaam waren zonder dat [bedrijf] in het bezit was van de voor hen vereiste tewerkstellingsvergunningen.
4.Verweerder heeft [bedrijf] bij het besluit van 13 juni 2005 terzake hiervan wegens overtreding van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen een boete opgelegd ter hoogte van € 16.000,- . Dit besluit is toegezonden aan het bedrijfsadres te [plaats].
5.[naam mede-compagnon] heeft namens [bedrijf] bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Eiser heeft daartegen aanvankelijk geen bezwaar gemaakt.
6.Eiser heeft, nadat aan hem op 22 november 2005 een exploot betekend was, waaruit bleek dat op 19 november 2005 op zijn woning op verzoek van de Staat der Nederlanden executoriaal beslag is gelegd tot zekerheid van inning van de opgelegde boete, alsnog op 28 november 2005 bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de boeteoplegging. Verweerder heeft dit bezwaarschrift met instemming van eiser ter behandeling als beroepschrift tegen de inmiddels genomen beslissing op bezwaar van 26 oktober 2005 doorgezonden naar de rechtbank.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij uitsluitend voor zichzelf en niet namens [bedrijf] beroep instelt.
7.Gelet hierop staat vast dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit van 13 juni 2005. Derhalve moet met betrekking tot zijn beroep worden nagegaan of hem al dan niet redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar gemaakt te hebben tegen het primaire besluit.
8.In dit verband heeft eiser aangevoerd dat zijn inbreng in de vennootschap onder firma uitsluitend heeft bestaan uit financiële inbreng en financiële kennis. Hij verzorgde slechts de boekhouding en de belastingaangifte. De onderneming wordt in feite gedreven door [naam mede-compagnon].
Sedert juni 2004 is er sprake van een breuk tussen beide vennoten. Om onduidelijke reden is eiser sindsdien niet meer in het bezit gesteld van de financiële gegevens van de onderneming. Sindsdien tracht hij de overeenkomst tussen hem en [naam mede-compagnon] te beëindigen en het in de onderneming gestoken kapitaal terug te krijgen. Voorts stelt eiser dat verweerder het primaire besluit alleen aan het bedrijfsadres van [bedrijf] te [plaats] heeft toegezonden en dat [naam mede-compagnon] eiser nooit in kennis heeft gesteld van dit besluit. Eiser is daarom eerst naar aanleiding van de beslaglegging op zijn woning op de hoogte geraakt van de boeteoplegging aan [bedrijf] en hij kon daarom geen bezwaar maken.
De rechtbank overweegt als volgt.
9.Eiser is naar aanleiding van de door de inspecteurs van de Arbeidsinspectie in het bedrijf op 4 februari 2005 geconstateerde overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen op 2 maart 2005 als wettelijke vertegenwoordiger van [bedrijf] gehoord door twee inspecteurs van de Arbeidsinspectie. Hij is daarbij in kennis gesteld van het geconstateerde beboetbare feit.
10.Eiser was aldus reeds op 2 maart 2005 op de hoogte van het feit dat een onderzoek liep tegen [bedrijf], waarvan de uitkomsten voor hem als vennoot van belang konden zijn. Uit de op 2 maart 2005 door eiser afgelegde verklaring blijkt dat hij toen al in verband met de tussen hem en [naam mede-compagnon] gerezen problemen werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Naar het oordeel van de rechtbank behoort het in die omstandigheden tot de verantwoordelijkheid van eiser als vennoot, zulks te meer nu hij de enige vennoot was die bevoegd was tot het voeren van procedures, om er zorg voor te dragen dat hij, dan wel zijn gemachtigde, rechtstreeks door verweerder op de hoogte gesteld zou worden van het door verweerder mogelijk terzake van de overtreding te nemen boetebesluit. Dat geldt te meer nu eiser er, ten gevolge van de breuk tussen hem en [naam mede-compagnon], niet op kon vertrouwen dat hij door zijn medevennoot [naam mede-compagnon] op de hoogte gesteld zou worden van een eventuele boeteoplegging.
Dat eiser dit heeft nagelaten en daardoor geen bezwaar heeft kunnen maken, komt naar het oordeel van de rechtbank voor risico van eiser.
11.Gelet op het voorgaande kan eiser redelijkerwijze worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van verweerder van 13 juni 2005. Zijn beroep moet dan ook, gelet op artikel 6:13 van de Awb, niet-ontvankelijk worden verklaard.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2007
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bins-Scheffer, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: