RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht, enkelvoudige
belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/718
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[Naam bedrijf], gevestigd te [plaats], eiseres,
de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag toeristenbelasting opgelegd, gedagtekend 30 april 2005 (aanslagnummer 62 2004 1 7674).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2006, verzonden 24 mei 2006, de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 23 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 26 juni 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2007 te Middelburg. Eiseres is daar vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger], bijgestaan door advocaat / gemachtigde mr. R.A.A. Maat. Namens verweerder zijn verschenen gemachtigden L.A. Huibregtse en D. de Jonge. Ter zitting is het onderzoek in de zaak gesloten.
Eiseres exploiteert een natuurgeneeskundig gezondheidscentrum te [plaats], in verweerders gemeente ([bedrijf]). In dat verband biedt zij aan haar clientèle vastenkuren aan in combinatie met verblijf met overnachting in het [bedrijf], een en ander tegen een vergoeding op commerciële basis.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het verblijf in het [bedrijf] niet belastingplichtig is voor de toeristenbelasting. Daartoe beroept zij zich op de in de geldende verordening opgenomen vrijstelling ter zake van het verblijf door degene die als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of van ouden van dagen verblijft. Het verblijf in [bedrijf] is volgens eiseres onderschikt aan het bieden van de door haar geboden (para)medische behandeling. Die behandeling is gebaseerd op een hulpvraag van degene die er verblijf houdt. Voorts maakt het vasten maakt het verlenen van hulp aan lichamelijk verzwakte gasten noodzakelijk, zo stelt eiseres. Het verblijf in [bedrijf] verschilt volgens haar aldus niet veel van het verblijf in een sanatorium, dat op grond van de wetsgeschiedenis van verblijfsbelasting zou zijn vrijgesteld. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat het [bedrijf] geen zorginstelling is in de zin van de vrijstellingsbepaling. Voor zover verweerder die conclusie baseert op het feit dat de behandeling in het [bedrijf] is gebaseerd op alternatieve geneeskunst, is sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid. Ten slotte is eiseres van mening dat verweerder bij de vaststelling van het aantal belastingplichtige overnachtingen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat ook personen die hun hoofdverblijf hebben in de gemeente Schouwen-Duiveland in het [bedrijf] verblijven.
Verweerder is van oordeel dat de door eiseres bedoelde vrijstelling slechts ziet op het verblijf in zorginstellingen in de zin van de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi). Het verblijf in het [bedrijf] kan volgens verweerder niet als zodanig worden gekarakteriseerd, omdat volgens verweerder
a. [bedrijf] niet is toegelaten op grond van deze wet;
b. de aangeboden vastenkuren niet zijn voorgeschreven door of onder het toezicht staan van artsen en verpleegkundigen die volgens wettelijk voorschrift zijn ingeschreven in het register ter uitvoering van de Wet beroepen in individuele gezondheidszorg (big);
c. voor het volgen van de vastenkuur geen voorafgaande indicatie noodzakelijk is en de deelname vrijblijvend geschiedt;
d. de gasten zich niet kenmerken als zieken, gebrekkigen, hulpbehoevenden of ouden van dagen.
Verweerder meent dat er gezien deze verschillen evenmin grond is om het [bedrijf] te behandelen als ware zij een zorginstelling.
Voor wat betreft de hoogte van de heffing stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om informatie te verschaffen over het aantal overnachtingen dat plaatsvindt in het [bedrijf] en dat verweerder om die reden het aantal overnachtingen heeft kunnen schatten op basis van de capaciteit van het [bedrijf].
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 2 van de Verordening toeristenbelasting 2004 van de gemeente Schouwen-Duiveland, zoals vastgesteld op 3 december 2003 en gepubliceerd op 11 december 2003, wordt, ter zake van het houden van verblijf met overnachtingen binnen de gemeente tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, onder de naam ‘toeristenbelasting’ een directe belasting geheven.
Het is niet in geschil dat het door het [bedrijf] aangeboden verblijf binnen het toepassingsbereik van deze bepaling valt.
Ingevolge artikel 4, aanhef en eerste lid onder a, van de Verordening wordt de belasting niet geheven ter zake van het verblijf door degene die als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of van ouden van dagen verblijft.
Desgevraagd heeft verweerders gemachtigde ter zitting verklaard dat de Verordening door de raad zonder beraadslaging is vastgesteld. Van een specifiek oogmerk van de gemeentelijke wetgever om verblijf zoals in het onderhavige geval vrij te stellen van het ruime toepassingsbereik van artikel 2 van de Verordening is derhalve niet gebleken.
Eiseres zich heeft beroepen op de toelichting bij de modelverordening toeristenbelasting van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de daarin gemaakte vergelijking met de (nagenoeg) gelijkluidende vrijstelling in het kader van de forensenbelasting, neergelegd in artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet. Daargelaten dat de heffing van forensenbelasting niet aan de orde is, overweegt de rechtbank dienaangaande dat moet worden aangenomen dat de wetgever destijds met bedoelde vrijstelling niet het verblijf in het kader van een alternatieve geneeskundige behandeling zoals door eiseres wordt aangeboden op het oog heeft gehad.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het niet ongerechtvaardigd is om het door eiseres geboden verblijf voor de toepassing van de Verordening niet gelijk te stellen met verblijf als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of van ouden van dagen. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank van doorslaggevend belang dat geen sprake is van verblijf in een zorginstelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen. Aan verblijf in een dergelijke instelling is inherent dat dit naar gangbare (medische) inzichten is geïndiceerd. Gelet hierop wordt het verblijf gekenmerkt door een geobjectiveerde mate van onvrijwilligheid. In dit opzicht onderscheidt het verblijf in een zorginstelling zoals bedoeld in artikel 4 van de Verordening zich van het verblijf in algemene zin zoals bedoeld in artikel 2 van de Verordening. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het door eiseres geboden verblijf niet beantwoordt aan dit onderscheidende criterium, aangezien dit verblijf de vrije verkiezing is van de gasten van het kuuroord. Voor zover de keuze voor behandeling in het [bedrijf] wellicht is ingegeven door natuurgeneeskundige inzichten, is onvoldoende objectiveerbaar dat sprake is van (medisch) noodzakelijk en in zoverre onvrijwillig verblijf.
Op grond van artikel 6 van de Verordening volgt dat het aantal malen dat wordt overnacht en het aantal personen dat verblijf houdt in het [bedrijf] wordt bepaald op het werkelijk aantal overnachtingen en het werkelijk aantal personen dat verblijf houdt. Nu eiseres geen verhuuradministratie bijhoudt, was verweerder gerechtigd het aantal overnachtingen en personen te schatten. De door verweerder gemaakte schatting is door eiseres slechts betwist voor zover daarbij geen rekening is gehouden met verblijf door personen die als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie zijn opgenomen. De bewijslast in dit verband rust evenwel op eiseres en zij heeft niet onderbouwd in hoeverre er sprake is van verblijf door inwoners van Schouwen-Duiveland. Er is derhalve geen reden om van de schatting af te wijken.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.F.I. Sinack, in tegenwoordigheid van F.L. Blok, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag..
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.