ECLI:NL:RBMID:2007:BB2606

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
8 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 06/1131
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsziekte en bezoldiging politieambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 8 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar en de Korpsbeheerder van de Politieregio Zeeland. De eiser, vertegenwoordigd door mr. N.D. Dane, had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder, waarin het bezwaar tegen een korting op zijn salaris ongegrond werd verklaard. De korting was gebaseerd op een ziekmelding van de eiser, die stelde dat zijn ziekte, gediagnosticeerd als de ziekte van Lyme, was opgelopen tijdens de uitoefening van zijn dienst. De rechtbank oordeelde dat de verweerder zich ten onrechte niet had uitgesproken over de vraag of er sprake was van een beroepsziekte in de zin van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). De rechtbank benadrukte dat de norm voor aansprakelijkstelling niet van toepassing is op de beoordeling van specifieke rechtspositionele voorschriften. Hierdoor was de rechtbank van mening dat de verweerder in strijd met de wet had gehandeld door geen standpunt in te nemen over de beroepsziekte. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten aan de eiser. De eiser had recht op een vergoeding van € 644,- voor de gemaakte proceskosten. Tevens werd bepaald dat de Politieregio Zeeland het griffierecht van € 141,- aan de eiser moest vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 06/1131
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. N.D. Dane, jurist bij de Nederlandse Politie Bond te Woerden,
tegen
de Korpsbeheerder van de Politieregio Zeeland,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit 21 juli 2005 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat in verband met de ziekmelding van 27 augustus 2003 met ingang van 1 augustus 2003 een korting van 20% op zijn bezoldiging zal worden toegepast.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 augustus 2006 heeft verweerder het bezwaar gericht tegen de korting op het salaris ongegrond verklaard en voor het overige niet-ontvankelijk.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 21 mei 2007 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M. Weimar.
II. Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt, dat eiser op 1 augustus 2005 achttien maanden ononderbroken wegens ziekte zijn arbeid niet heeft kunnen verrichten en dat op grond van artikel 38 van het Besluit bezoldiging politie (hierna: het Bbp) met ingang van evengenoemde datum een korting van 20% op de bezoldiging van eiser moet worden toegepast, gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de vraag of er al dan niet sprake zou zijn van een beroepsziekte dient te worden beantwoord in de procedure met betrekking tot de aansprakelijkheidsstelling op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en het Burgerlijk Wetboek.
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich in bezwaar gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat zijn ziekte, gediagnosticeerd als de ziekte van Lyme / Neuroborreliose, is opgelopen tijdens de uitoefening van de dienst en (ingevolge artikel 1, onder z van het Bbp) als beroepsziekte dient te worden gekwalificeerd. Volgens eiser wordt hij hierin gesteund door zijn huisarts, behandelend neuroloog en bedrijfsarts. Van een korting op de bezoldiging kan mitsdien geen sprake zijn, aldus eiser. Daargelaten dat verweerder niet heeft gekozen alvorens het besluit in primo te presenteren een voornemen, als bedoeld in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, te formuleren meent eiser dat verweerder in de aanloop naar het thans bestreden besluit ten onrechte heeft nagelaten zich nader te informeren over de achtergronden van zijn ziekte. Het bestreden besluit is hierdoor niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen, aldus eiser.
3. De rechtbank overweegt het volgende.
4. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (hierna: het Bbp) heeft de ambtenaar bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een tijdvak van 52 weken recht op de doorbetaling van zijn bezoldiging. Ingevolge artikel 38, vijfde lid, van het Bbp heeft de ambtenaar die na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, op grond van zijn aanstelling aanspraak heeft op een WAO-uitkering, aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ingevolge het zesde lid van artikel 36 van het Bbp bedraagt de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering:
a. gedurende een tijdvak van ten hoogste 26 weken het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering; en
b. daarna het verschil tussen 80% van zijn bezoldiging en de WAO-uitkering.
In artikel 38, achtste lid, aanhef en onder c van het Bbp is bepaald dat de ambtenaar ook na afloop van het tijdvak van 26 weken de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering geniet indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.
5. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder geen standpunt willen innemen over de vraag of bij eiser sprake is van een beroepsziekte in de zin van artikel 38, achtste lid, aanhef en onder c, van het Bbp, aangezien deze vraag naar zijn opvatting dient te worden beantwoord in de door eiser gestarte procedure tot aansprakelijkstelling van verweerder voor de door eiser geleden schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
De rechtbank acht deze opvatting van verweerder onjuist. Zoals de Centrale Raad van Beroep reeds in haar uitspraak van 4 juli 2002, LJN AE5831, overweegt is de norm die wordt gehanteerd in algemene aansprakelijkstellingen niet van betekenis voor de inhoud en omvang van aansprakelijkheid op grond van specifieke rechtspositionele voorschriften. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding bestaat om in het onderwerpelijke geval geen standpunt in te nemen over de vraag of eiser voldoet aan de in artikel 38, achtste lid, aanhef en onder c, van het Bbp genoemde uitzonderingssituatie. Beide normen vergen immers afzonderlijke toetsing.
6. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het kader van zijn besluitvorming omtrent de korting op eisers bezoldiging een oordeel had dienen te vormen omtrent de vraag of al dan niet sprake is van een beroepsziekte in de zin van het Bbp. Verweerder heeft dan ook in strijd met de wet beslist. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
7. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de Politieregio Zeeland aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,- (honderdéénenveertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op
€ 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Politieregio Zeeland aan eiser.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2007 door mr. I. Dijkman, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: