RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht, enkelvoudige
belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/101
Uitspraakdatum: 8 augustus 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser op 22 november 2006 een naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [0000]) opgelegd, ten bedrage van € 46,50 (hierna: de aanslag).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2007 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 14 februari 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2007 te Middelburg. Eiser is daar verschenen, vergezeld door zijn vader. Verweerder is verschenen in de persoon van W. Tabak, vergezeld door J. Cortie. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Bij uitspraak van 11 juli 2007 is het onderzoek heropend en zijn vragen gesteld aan verweerder. Deze heeft de vragen bij brief van 19 juli 2007 beantwoord. Eiser heeft bij brief van 24 juli 2007 op de antwoorden van verweerder gereageerd. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten. Het onderzoek is gesloten.
De aanslag is opgelegd ter zake van het parkeren van een voertuig met kenteken [aa-bb-00], op 22 november 2006 om 14.22 uur aan het Molenwater te Middelburg nadat door een parkeercontroleur was vastgesteld dat in het voertuig geen bewijs van betaling van parkeerbelasting in de vorm van een parkeerkaartje of een parkeervergunning, zichtbaar aanwezig was. Op de locatie Molenwater was op grond van de Verordening parkeerbelastingen van de gemeente Middelburg parkeerbelasting verschuldigd.
Op genoemde datum beschikte eiser over een parkeervergunning voor een voertuig met kenteken [xx-yy-00]. Dit voertuig stond die dag in verband met een reparatie in een garage. Het voertuig met kenteken [aa-bb-00] was een door de garage ter beschikking gestelde leenauto.
In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd. Het feit dat op 22 november 2006 op de betreffende locatie en op het genoemde tijdstip voor het parkeren van een voertuig parkeerbelasting kon worden geheven, is niet in geschil. Dit geldt ook voor het feit dat in het voertuig met kenteken [aa-bb-00] geen parkeerkaartje of parkeervergunning zichtbaar was.
Eiser is, samengevat weergegeven, van mening dat het opleggen van de aanslag onredelijk is aangezien de parkeerkosten via de verleende parkeervergunning waren voldaan en er geen sprake was van het benutten van een extra parkeerplaats omdat de eigen auto van eiser in de garage stond. Eiser heeft verder gesteld dat verweerder een ander in een vergelijkbare zaak in het gelijk heeft gesteld. In die zaak was sprake van een gedoogbeleid en volgens eiser is er in zijn specifieke situatie ook aanleiding om te gedogen.
Volgens verweerder is de aanslag terecht opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 2 van genoemde Verordening worden onder de naam ‘parkeerbelastingen’ de volgende belastingen geheven:
- een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen, door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
- een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in de die vergunning aangegeven plaats en wijze.
Nu aan de parkeercontroleur of anderszins niet is gebleken dat eiser de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan, is de aanslag terecht opgelegd. Het feit dat eiser in het bezit was van een parkeervergunning voor het voertuig met kenteken [xx-yy-00] maakt dit niet anders aangezien dit een ander voertuig is dan het voertuig waarmee eiser heeft geparkeerd.
Voor zover eiser een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, zijnde het in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur dat de administratie gelijke gevallen gelijk behandelt, geldt dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel slechts met succes kan worden gedaan indien van de zijde van de ambtenaar bij het (niet) opleggen van naheffingsaanslagen ten aanzien van bepaalde auto's een beleid is gevoerd dat voor de betrokken belastingplichtigen een begunstiging inhield en waarvan in het geval van eiser is afgeweken, terwijl hij in vergelijkbare omstandigheden verkeerde als de begunstigde belastingplichtigen. Door verweerder is in dit verband aangegeven dat een bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen vanwege de constatering dat een parkeervergunning niet zichtbaar in het voertuig waarvoor de vergunning is afgegeven, is aangebracht, bij een eerste overtreding tot vernietiging van de naheffingsaanslag leidt. De rechtbank stelt vast dat hier in het geval van eiser geen sprake van is, aangezien de op kenteken afgegeven parkeervergunning op een ander voertuig betrekking had. Er is dan ook geen sprake van een gelijk geval dat ongelijk is behandeld.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 8 augustus 2007
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van F.L. Blok, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op: 8 augustus 2007
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.