ECLI:NL:RBMID:2007:BB0284

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/715365-06(meerder)
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een zaak van seksueel misbruik

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 18 juli 2007, stond de verdachte terecht op beschuldiging van ontuchtige handelingen met minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, oom van de slachtoffers, niet in een afhankelijkheidsrelatie tot hen stond, ondanks het leeftijdsverschil. De officier van justitie, mr. G. Oosterveld, had een werkstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden geëist, evenals een schadevergoeding voor de benadeelde partij. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verklaringen van de slachtoffers waren niet specifiek genoeg en er ontbraken voldoende aanwijzingen om de beschuldigingen te onderbouwen. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, J. Buijze, en de raadsman van de verdachte, mr. M. Kalle. De zaak is behandeld in het kader van de beleidsregels voor opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, waarbij de rechtbank oordeelde dat de niet-naleving van deze regels niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
meervoudige kamer
Parketnummers: 12/715365-06
Datum uitspraak: 18 juli 2007
Tegenspraak
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 14 november 2006
Datum voorlopige hechtenis: 17 november 2006
Schorsing voorlopige hechtenis: 17 november 2006
------------------------------------------------
V O N N I S
van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
wonende te [adres],
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
Van de zijde van de verdachte is een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens het niet voldoen aan de beleidsregels “aanwijzing, opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik”, met name zijn in strijd met deze beleidsregels de aangiften van de slachtoffers niet op band opgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank geven de beleidsregels “aanwijzing, opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik” aan dat bij seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties de aangifte dient te worden opgenomen op geluidsband. In het onderhavige geval was er in de telastegelegde periode naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in genoemde beleidsregel. Verdachte was in het onderhavige geval wel de oom van het slachtoffer, het leeftijdsverschil tussen slachtoffer en verdachte - beiden toen erg jong - bedroeg echter slechts enkele jaren.
Zelfs indien er in het onderhavige geval wel sprake zou zijn van een afhankelijkheidsrelatie zou dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden. Immers niet is gebleken dat deze beleidsregels door de politie niet in acht zijn genomen met het opzet om de rechten en de positie van verdachte in het onderhavige strafgeding te verkorten.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2007 en 5 juli 2007.
De rechtbank heeft ter terechtzitting de zaak, aangezien onder hetzelfde parketnummer ook minderjarige zaken zijn aangebracht, genummerd als feit 4.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Oosterveld en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 4 tenlaste-gelegde, zal worden veroordeeld tot:
- een werkstraf voor de duur van 150 (éénhonderdvijftig) uur subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden met een proeftijd van 2 (twee) jaar en
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 5.000,00 met de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt als volgt.
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
4.
hij op verschillende tijdstippen, althans een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 1994 tot en met 11 april 1999 te Tholen, in elk geval in Nederland, met een of meer van hierna genoemde perso(o)nen die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt,
buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (telkens) opzettelijk ontuchtig
- (onder de rok) vastpakken/voelen/betasten van/aan/tussen de (boven)benen van [slachtoffer a], geboren op [geboortedatum], en/of
- voelen/betasten aan/van de vagina van [slachtoffer b], geboren op [geboortedatum], en/of
- voelen/betasten aan/van de vagina van [slachtoffer c], geboren op [geboortedatum], en/of
- voelen/betasten aan/van de vagina van [slachtoffer d], geboren op [geboortedatum];
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 is telastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde in genoemde periode heeft gepleegd. Als bewijs zijn er naast de aangifte onvoldoende aanwijzingen én zijn de afgelegde verklaringen niet specifiek genoeg om wettig en overtuigend te bewijzen dat genoemde tenlastegelegde handelingen ook na 1 juli 1996 hebben plaatsgevonden.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Zij heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op, zulks met onmiddellijke ingang.
Dit vonnis is gewezen door: mr. R.J.G. Lameijer, voorzitter, mrs. I.J.M. Woltring en van M.A.V. van Aardenne, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Buijze, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2007.
Mr. Van Aardenne is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.