RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
meervoudige kamer
Parketnummers: 12/715365-06
Datum uitspraak: 18 juli 2007
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 14 november 2006
Datum voorlopige hechtenis: 17 november 2006
Schorsing voorlopige hechtenis: 17 november 2006
------------------------------------------------
V O N N I S
van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
wonende te [adres].
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
Van de zijde van de verdachte is een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens het niet voldoen aan de beleidsregels “aanwijzing, opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik”, met name zijn in strijd met deze beleidsregels de aangiften van de slachtoffers niet op band opgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank geven de beleidsregels “aanwijzing, opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik” aan dat bij seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties de aangifte dient te worden opgenomen op geluidsband. In het onderhavige geval was er in de telastegelegde periode naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in genoemde beleidsregel. Verdachte was in het onderhavige geval wel de oom van het slachtoffer, het leeftijdsverschil tussen slachtoffer en verdachte - beiden toen erg jong - bedroeg echter slechts enkele jaren.
Zelfs indien er in het onderhavige geval wel sprake zou zijn van een afhankelijkheidsrelatie zou dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden. Immers niet is gebleken dat deze beleidsregels door de politie niet in acht zijn genomen met het opzet om de rechten en de positie van verdachte in het onderhavige strafgeding te verkorten.
In de periode van de aan verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten was verdachte minderjarig, zodat in beginsel het jeugdstrafrecht moet worden toegepast.
Het voorts tenlastegelegde - door de rechtbank genummerde feit 4 - valt in de periode waarin verdachte meerderjarig was en verdachte zal hiervoor apart worden gevonnist.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 12 april 2007 en 5 juli 29007.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, zal worden veroordeeld tot:
- een werkstraf voor de duur van 150 (éénhonderdvijftig) uur, subsidiair 75 dagen jeugddetentie en
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 5.000,00 met de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging luidt als volgt.
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
1.hij op verschillende tijdstippen, althans een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 11 april 1999 tot en met 31 december 2001 te Tholen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (telkens) opzettelijk ontuchtig voelen/betasten van de vagina van die [slachtoffer];
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.hij op verschillende tijdstippen, althans een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 1 juli 1996 tot en met 31 december 1997 te Tholen, in elk geval in Nederland, met [benadeelde partij], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij], hebben verdachte (telkens)
- zijn penis in de mond en/of vagina van die [benadeelde partij] gebracht en/of laten nemen en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die[benadeelde partij] gebracht en/of laten nemen;
art 244 Wetboek van Strafrecht
3.hij op verschillende tijdstippen, althans een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 1 juli 1996 tot en met 31 december 1997 te Tholen, in elk geval in Nederland, met [benadeelde partij], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (telkens) opzettelijk ontuchtig voelen/betasten aan/van de vagina van die [benadeelde partij];
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, gelegen in de periode van 11 april 1999 tot en met 31 december 2001 te Tholen, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het telkens opzettelijk ontuchtig voelen/betasten van de vagina van die [slachtoffer];
2.
hij op verschillende tijdstippen, gelegen in de periode van 1 juli 1996 tot en met 31 december 1997 te Tholen, met [benadeelde partij], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij], hebben verdachte telkens
- zijn penis in de mond van die [benadeelde partij] gebracht en
- zijn vingers in de vagina van die [benadeelde partij] gebracht;
3.
hij op verschillende tijdstippen, gelegen in de periode van 1 juli 1996 tot en met 31 december 1997 te Tholen, met [benadeelde partij], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het telkens opzettelijk ontuchtig voelen/betasten aan/van de vagina van die [benadeelde partij];
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
2. Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
3.Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Motivering van de op te leggen sanctie[s]
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich jarenlang veelvuldig schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn nichtjes, met wie hij een leeftijdsverschil had van tussen de vier tot acht jaar. Met name dit leeftijdsverschil maakte dat de nichtjes op de verzoeken van verdachte ingingen. Zij waren nog heel jong, zagen op tegen “hun grote neef” en durfden hem niet te weigeren als hij iets op seksueel gebied van hen verlangde. Verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn positie als “grote neef”. Daar waar het aanvankelijk seksuele verkenningen betrof liepen deze uiteindelijk uit op het herhaaldelijk seksueel binnendringen van de lichaam van één van de nichtjes.
Verdachte heeft met het plegen van deze feiten op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. Ook al was verdachte zelf nog jong, hij wist op zijn minst dat hetgeen hij deed zeker niet was toegestaan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van delicten als de onderhavige nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Dat is ook zeker het geval bij één van de slachtoffers in deze zaak, die nu, na zoveel jaren, nog steeds last heeft van onder meer paniekreacties, nachtmerries en belemmerd is om op normale wijze te functioneren.
Ook ter zitting is hiervan uit de emotionele slachtofferverklaring van één van de slachtoffers gebleken.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 21 maart 2007 en
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 26 februari 2007 van de Stichting Reclassering Nederland, Regio Breda-Middelburg, unit Middelburg.
Verdachte is blijkens het documentatieregister niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. De feiten waarvoor verdachte thans wordt berecht zijn gepleegd in de adolescentieperiode en de kans op herhaling wordt als minimaal beschouwd.
De rechtbank acht derhalve een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 5.000,00.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafgeding. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in haar vordering en deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg, 22c, 22d, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij bepaalt dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij legt aan de verdachte op een taakstraf, te weten:
een werkstraf voor de duur van 150 (éénhonderdenvijftig) uren, met bevel dat indien de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht naar de maatstaf van twee uur per dag.
Zij verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Zij heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op, zulks met onmiddellijke ingang.
Dit vonnis is gewezen door: mr. R.J.G. Lameijer, voorzitter-kinderrechter, mrs. I.J.M. Woltring en van M.A.V. van Aardenne, rechters, in tegenwoordigheid van J. Buijze, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2007.
Mr. Van Aardenne is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.