RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[naam],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde M.J.G. Lammers, sociaal raadsvrouw bij ANGO te Tilburg
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen,
verweerder.
Bij besluit van 27 februari 2006 heeft verweerder een vervoersvoorziening op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) in de vorm van een scootmobiel aan eiseres toegekend en daarbij meegedeeld dat eiseres een bijdrage van € 250,-- verschuldigd is.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij brief van 17 juli 2006 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar.
Bij besluit van 11 juli 2006, verzonden op 18 juli 2006, heeft verweerder alsnog op het bezwaar beslist en het bezwaar ongegrond verklaard.
Het beroep is op 11 april 2007 behandeld ter zitting. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
mr. E. Ruikes-van der Ploeg.
1. Zoals uit het hiervoor onder I vermelde blijkt heeft verweerder op 11 juli 2006 alsnog op eiseresses bezwaar beslist. De rechtbank acht het beroep van eiseres met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb mede gericht tegen dit besluit. Ter zitting heeft eiseresses gemachtigde verklaard geen belang meer te hebben bij de beoordeling van het niet tijdig beslissen op bezwaar. De rechtbank ziet hierin aanleiding eiseresses beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift, niet-ontvankelijk te verklaren. Ter zake zal verweerder worden veroordeeld tot vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten, welke worden begroot op € 80,50, te weten een zaak van zeer licht gewicht en één proceshandeling.
2. Ingevolge artikel 2 van de WVG draagt het college van burgemeester en wethouders zorg voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten. De gemeenteraad stelt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet daartoe regels vast bij verordening.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de WVG bevat deze verordening in ieder geval regels met betrekking tot de gevallen en de vorm waarin voorzieningen kunnen worden verleend.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de WVG kan de gemeenteraad bij verordening bepalen dat de gehandicapte, voor zover de voorziening niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming, regels stellen met betrekking tot de eigen bijdragen.
De raad der gemeente Tholen heeft ter uitvoering van deze opdracht de Verordening Voorzieningen Gehandicapten gemeente Tholen 2002 (hierna: de Verordening) vastgesteld. Voorts hebben burgemeester en wethouders van Tholen het Besluit financiële tegemoetkomingen Wet Voorzieningen Gehandicapten gemeente Tholen 2005 (hierna: het Besluit) vastgesteld.
In artikel 1.3, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat burgemeester en wethouders de hoogte van de eigen bijdrage en besparingsbedragen voor voorzieningen vaststellen volgens het bepaalde in het Besluit.
In het derde lid van dit artikel is, voor zover hier van belang, bepaald dat het besparingsbedrag van toepassing is op de scootmobiel.
Artikel 3.1, aanhef en onder b, van de Verordening bepaalt dat de door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit een voorziening in natura in de vorm van:
1. een al dan niet aangepaste bruikleenauto;
2. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;
3. een open elektrische buitenwagen;
4. een ander verplaatsingsmiddel.
In artikel 3 van het Besluit is bepaald dat voor voorzieningen zoals bedoeld in artikel 3.1 onder b door burgemeester en wethouders vast te stellen bedragen gelden, welke niet voor subsidie in aanmerking komen, omdat dit deel van de kosten algemeen gebruikelijk is.
De algemeen gebruikelijke kosten voor een fiets zijn bepaald op € 250,--.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiseres een vervoersvoorziening in de vorm van een scootmobiel toegekend en daaraan de voorwaarde verbonden dat eiseres een bedrag van € 250,-- dient te betalen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat dit het bedrag is dat zij geacht wordt te besparen op een algemeen gebruikelijke voorziening als een standaardfiets.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat een scootmobiel niet is aan te merken als een algemeen gebruikelijke voorziening en daarnaast dat een scootmobiel niet dient als vervanging van een fiets . Verder stelt eiseres dat een besparingsbijdrage niet gelijk is te stellen met een eigen bijdrage als bedoeld in de verordening. Een besparingsbijdrage is volgens de WVG niet mogelijk, aldus eiseres. Eiseres verwijst hiervoor naar een uitspraak van de rechtbank Almelo (LJN: AY4851) van 20 juli 2006. Subsidiair stelt eiseres dat in haar geval de hardheidsclausule van toepassing is, nu er geen besparing wordt gerealiseerd.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
6. De gemeente Tholen heeft in de verordening de mogelijkheid opgenomen dat bij de toekenning van onder meer een vervoersvoorziening in de vorm van een scootmobiel van betrokkene een betaling van een zogenaamd besparingsbedrag wordt verlangd. Ter zake wordt in het Besluit het volgende toegelicht:
“Het besparingsbedrag is het bedrag dat door de gehandicapte bespaard wordt bij verstrekking van een voorziening, omdat de gehandicapte daardoor een algemeen gebruikelijk zaak, die vervangen wordt door de te verstrekken voorziening, niet meer zelf hoeft te bekostigen. Voor deze middelen worden de algemeen gebruikelijke kosten van een fiets of een reguliere buggy vastgesteld als zijnde niet-subsidiabel. De hoogte van de bedragen wordt gebaseerd op de Nibud-gegevens. Voor 2005 zijn de bedragen € 250,- voor een fiets en € 130,- voor een buggy.
Het besparingsbedrag is gebaseerd op het volgende principe:
Wie een paar orthopedische schoenen verstrekt krijgt, hoeft zelf geen schoenen aan te schaffen. Wie een driewielfiets verstrekt krijgt hoeft zelf geen fiets aan te schaffen. De schoenen of de fiets levert een besparing voor de gehandicapte op. Dat betreft uitsluitend het algemeen gebruikelijke deel in de verstrekking. Datzelfde geldt voor een scootmobiel, die een met een fiets vergelijkbare functie heeft: wie een scootmobiel verstrekt krijgt, hoeft zelf geen fiets meer aan te schaffen. Wie al een fiets heeft, kan die fiets, die toch niet meer gebruikt kan worden, verkopen. Op die manier wordt dus ook bespaard.”
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het opnemen van de besparingsbijdrage in de verordening binnen de grenzen van het in de artikelen 2 en 3 van de WVG aangegeven kader is gebleven. De rechtbank betrekt hierbij dat blijkens de parlementaire geschiedenis de wetgever aan de gemeenten bewust beleidsruimte heeft verleend en dat het derhalve aan de gemeenten is om, binnen het wettelijk kader en met inachtneming van de aanwezige middelen en plaatselijke omstandigheden, naar eigen beleidsinzicht aan die opdracht gestalte te geven. De redenering van verweerder dat de besparingsbijdrage is bedoeld ter compensatie van een onbedoeld bijkomend voordeel voor de gehandicapte burger ten opzichte van de niet-gehandicapte burger, acht de rechtbank gelegen binnen de kaders van artikelen 2 en 3 van de WVG. Van het stellen van een eigen bijdrage zoals bedoeld in artikel 6 van de WVG is geen sprake.
8. Voorts is de rechtbank van oordeel dat een scootmobiel onder meer dient ter vervanging van de fiets. Dat de scootmobiel ook gebruikt wordt voor afstanden die door anderen lopend worden afgelegd doet hieraan niet af. De rechtbank stelt voorts vast dat een fiets een algemeen gebruikelijke voorziening is.
9. Blijkens het besluit heeft verweerder de hoogte van het besparingsbedrag van een fiets vastgesteld op € 250. Met betrekking tot de hoogte van het besparingsbedrag overweegt de rechtbank dat de vaststelling daarvan is gebaseerd op gegevens van het Nibud. Dit bedrag kan slechts eenmaal worden opgelegd en in geval van voortijdige beëindiging van het gebruik van de voorziening kan in voorkomende gevallen restitutie worden verleend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het besparingsbedrag voor een fiets op € 250,-kunnen stellen.
10. De rechtbank overweegt ten aanzien van de subsidiair door eiseres aangevoerde grief dat haar beroep op de hardheidsclausule ten onrechte niet is gehonoreerd, dat in een stelsel waar wordt uitgegaan van een algemeen gebruikelijk bedrag niet snel een beroep op de hardheidsclausule kan slagen. De rechtbank kan zich dan ook verenigen met de door verweerder gegeven motivering tot afwijzing van deze grief.
11. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht aan eiseres bij de toekenning van de gevraagde voorziening een besparingsbijdrage van € 250 heeft opgelegd.
Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard.
verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op € 80,50 (tachtig euro en vijftig eurocent), te betalen door de gemeente Tholen aan eiseres;
bepaalt dat de gemeente Tholen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,- (achtendertig euro) vergoedt.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op
door mr. I. Dijkman, in tegenwoordigheid van R. de Pooter, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.