4.2. Het geschil tussen partijen betreft de beoordeling van de aanbieding van CFE aan de hand van gunningscriterium B2, namelijk de mate waarin vóór oplevering van het totale project parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor het personeel van de GGD hetzij in de parkeergarage, hetzij op het eigen terrein van de GGD.
Het bestek, de Leidraad aanbesteding/inschrijving en het Bouwplaatslocatierapport bevatten de aan de inschrijving gestelde eisen. Daarin wordt onder meer duidelijk en ondubbelzinnig aangegeven dat het gunningscriterium B2 moet worden weergegeven in werkbare werkdagen.
Vast staat dat CFE ten aanzien van voornoemd criterium geen opgave heeft gedaan van werkbare werkdagen, maar van kalenderdagen. Gelet op de stellingen van partijen staat voorts vast dat kennelijk niet volgens een eenduidige norm wordt omgerekend van gewone uren c.q. kalenderdagen naar werkbare uren c.q. dagen. Dat was voor de aanbesteder ook een reden om opgave in werkbare werkdagen van de inschrijvers te vragen. Slechts op die wijze konden de verschillende inschrijvingen met elkaar worden vergeleken.
CFE kan ook niet met een beroep op de inhoud van de brief d.d. 19 april 2007 van de aanbesteder verdedigen dat zij erop mocht vertrouwen dat zij had voldaan aan voormeld vereiste. Deze brief bevat immers een duidelijke aanwijzing dat de aanbesteder behoefte had aan nadere informatie betreffende vroegtijdige vrijgave van de parkeergarage en/of vrijgave van het GGD-terrein. Voor wat betreft gunningscriterium B2 houdt deze brief derhalve geen goedkeuring in.
Voorshands wordt derhalve geconcludeerd dat de inschrijving van CFE inhoudelijk niet aan de daaraan gestelde eisen voldeed. Ingevolge artikel 2.25.1 ARW 2005, welke door partijen op onderhavige aanbesteding van toepassing wordt geacht, is een incomplete inschrijving ongeldig. In beginsel had de aanbesteder de inschrijving van CFE dan ook buiten beschouwing moeten laten. De vraag of aan CFE nog de mogelijkheid had moeten worden geboden om voornoemd verzuim te herstellen dient ontkennend te worden beantwoord. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voor aanvulling van gegevens na de inschrijving slechts ruimte indien er sprake is van een kennelijke omissie of kennelijke geringe fout in die inschrijving. In casu is daarvan geen sprake nu het betreft het niet voldoen aan een inhoudelijke eis van het bestek. Er ontbreken relevante gegevens die bij de inschrijving hadden moeten worden verstrekt. Hierop staat de sanctie van ongeldigheid van de inschrijving. In dat geval is aanvulling van de stukken niet toelaatbaar. Bovendien verplicht het beginsel van gelijke behandeling dat de aanbesteder jegens alle inschrijvers in acht moet nemen hem om strikt de hand te houden aan de in het bestek gestelde inhoudelijke eisen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de inschrijving van CFE ongeldig had behoren te worden verklaard en derhalve geacht wordt niet te zijn gedaan, zodat zij geen deel uitmaakt van het aanbestedingsproces. CFE heeft hierdoor geen belang meer bij haar vorderingen en zij dient daarin derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.