RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht,
meervoudige kamer.
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Vereniging Woon- en Leefklimaat Kop van Zuid/Noordereiland,
gevestigd te Rotterdam [gemachtigden]]
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,
gevestigd te te Rotterdam,
verweerder,
gemachtigde: [Z].
Bij besluit van 25 juli 2006 heeft verweerder aan OVG Projecten XX b.v. te Rotterdam (hierna: vergunninghoudster), met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO), vrijstelling verleend voor het oprichten van een kantoorgebouw (hierna: de Maastoren), te Rotterdam.
Bij besluit van 25 juli 2006 heeft verweerder aan vergunninghoudster onder voorwaarden bouwvergunning verleend voor het oprichten van de Maastoren.
Eiseres heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Een verzoek om een voorlopige voorziening is bij uitspraak van 20 september 2006 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2006 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij is aan de vrijstelling de voorwaarde verbonden dat de bovengrondse parkeerlagen in de Maastoren openbaar dienen te zijn en te blijven.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank te Rotterdam. Het beroepschrift is door de rechtbank Rotterdam ter behandeling doorgezonden aan de rechtbank te Middelburg aangezien de Maastoren in de zeer directe omgeving van de rechtbank Rotterdam zou moeten komen.
Het beroep is op 2 mei 2007 ter zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door [gemachtigden]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [Z] en vergunninghoudster is verschenen bij mr. A.R. Klijn, advocate te Rotterdam, en mr. W.J. Haeser, advocaat te Rotterdam. Voorts waren aanwezig drs. E.M. Korevaar, werkzaam bij EW Milieu-advies te Utrecht, en dr. F.L.H. Vanweert, werkzaam bij Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs te Maastricht. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Bij beslissing van 16 mei 2007 is het onderzoek heropend. Eiseres heeft naar aanleiding van het verzoek van de rechtbank om stukken te overleggen, gereageerd bij brief van 25 mei 2007, met bijlagen. Verweerder en vergunninghoudster zijn in de gelegenheid gesteld om hier op te reageren. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Het onderzoek is op 15 juni 2007 gesloten.
1. Vergunninghoudster heeft op 20 september 2005 een vrijstelling en op 27 februari 2006 een bouwvergunning voor het bouwplan van de Maastoren aangevraagd. Het bouwplan betreft het oprichten van een kantoorgebouw van ongeveer 165 meter hoog, gelegen op de hoek Laan op Zuid/Stieltjesstraat (Maaszijde), daar waar de Spoorweghaven uitkomt in de Koningshaven. Het gebouw voorziet in kantoorruimte van ongeveer 43.000 m2 bruto vloeroppervlak, verdeeld over 33 lagen. De begane grond en eerste verdieping zijn bedoeld voor de entree, een bedrijfsrestaurant, een grand-café van ongeveer 200 m2 en vergaderfaciliteiten van de kantoren. Er is een inpandige parkeergarage met 635 parkeerplaatsen. Deze komen op de tweede tot en met elfde verdieping en op twee verdiepingen ondergronds. Op de begane grond zijn geen parkeervoorzieningen.
2. Het bouwplan is op onderdelen in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘de Kop van Zuid’, gedeeltelijk onherroepelijk geworden op 15 juli 1994, (hierna: het bestemmingsplan). Om de bouw niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend.
3. Eiseres heeft in beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende gesteld.
a. Het bouwplan is ten onrechte niet getoetst op constructieve veiligheid doordat voorafgaande aan de vergunningverlening geen constructieve gegevens zijn ingediend. Daarmee is in strijd gehandeld met het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: Biab).
b. Voorts is een onvoldragen voorbereidingsbesluit aan de gemeenteraad ter besluitvorming voorgelegd in de zin dat in dit besluit de argumentatie over onder meer het hoe en waarom van dit project, waaronder de parkeergarage, ontbrak.
c. Tevens is aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de Gemeentelijke Inspraakverordening 2005 doordat geen inspraakronde heeft plaatsgevonden.
d. Verweerder gaat ten onrechte uit van beperkte inbreuken op het bestemmingsplan. De ‘footprint’ (de horizontale projectie op het grondvlak) is ten onrechte, gelet op de hoogte van de Maastoren, niet beperkt. Dat levert strijd op met artikel 3.4 van hoofdstuk Zuidkade (Z), kaart 10, van het bestemmingplan. Voorts is de overschrijding van het bebouwingsvlak tot en met de als ‘onbebouwde ruimte’ bestemde strook langs de kade van de Spoorweghaven in strijd met plankaart 10 van het bestemmingsplan. Bovendien onderbreekt de Maastoren de openbare kade waarin het bestemmingsplan voorziet. Door de overschrijding van het bebouwingsvlak wordt de ononderbroken openbare rivier- en havenoever op deze markante plek geprivatiseerd. Dit staat ook haaks op het behoud van de kwaliteit van de rivieroevers als vermeld in het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010. Daar komt bij dat een kwart van het totale bovengrondse bouwvolume als parkeergarage wordt ingenomen terwijl parkeervoorzieningen volgens het bestemmingsplan uitsluitend ondergronds mogen worden gerealiseerd. Volgens eiseres is de inbreuk op het bestemmingsplan dan ook groot en ontbreekt een goede ruimtelijke onderbouwing.
e. De noodzaak van een bovengrondse parkeergarage is in de nota Stedenbouwkundige Randvoorwaarden en in de ruimtelijke onderbouwing niet aangetoond. Voorts zal men op straatniveau de voorzieningen om de garage in en uit te rijden, ervaren. Daarbij is bij het gedeelte van de Maastoren waarin bovengronds wordt geparkeerd, sprake van een gesloten bouwwerk. Van een attractieve publieksfunctie van het gebouw is geen sprake. Er is ten koste van de uitgangspunten van het bestemmingsplan tegemoet gekomen aan de wens van de toekomstige gebruiker van de Maastoren om meer parkeerplaatsen te realiseren.
f. Het plan voldoet niet aan de redelijke eisen van welstand aangezien niet is voldaan aan de voor de bouwlocatie geldende 18 criteria.
g. Het bouwplan is, gelet op een rapport van 18 januari 2007 van drs. E.M. Korevaar van EWMilieu-advies, in strijd met het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005). Er is ondermeer sprake van een overschrijding in 2010 van de jaargemiddelde concentratienorm voor NO2.
h. In het kader van de beoordeling van de externe veiligheid van transport van gevaarlijke stoffen is verweerder er ten onrechte van uitgegaan dat de Koningshaven in het kader van de kwalificatie van de vaarroutes niet als hoofdvaarweg is te beschouwen. In dit verband is onder meer verwezen naar een conceptbrief van 1 september 2005 van de Havenmeester van Rotterdam.
i. De realisering van de Maastoren heeft een negatieve invloed op het woon- en leefklimaat, onder andere als gevolg van de te verwachten verkeersproblemen en de komst van de bovengrondse openbare parkeergarage.
4. Verweerder heeft onder andere aangevoerd dat de voorzitter van eiseres, die het beroepschrift heeft ondertekend, niet zelfstandig bevoegd is om eiseres te vertegenwoordigen. In dat kader is de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is. Naar aanleiding van de beroepsgronden is onder meer het volgende gesteld.
Bij de aanvraag zijn bouwkundige tekeningen over alle constructieve elementen, neergelegd in een grondonderzoek, een funderingsadvies en gewicht- en stabiliteitsberekeningen overgelegd. Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Biab is het aan verweerder om te beoordelen welke gegevens en stukken nodig zijn. Het voorbereidingsbesluit van 2 maart 2006 is bij besluit op bezwaar van 19 maart 2007 gehandhaafd. Van strijd met de Inspraakverordening Rotterdam 2005 is geen sprake aangezien een openbare voorbereidingsprocedure ingevolge de WRO is gevolgd die op dezelfde wijze voorziet in inspraak voor burgers als uit artikel 4 van genoemde verordening voort vloeit. Er is aan de eis van een goede ruimtelijke onderbouwing voldaan. Inmiddels is het ontwerp wijziging herziening van het bestemmingsplan De Kop van Zuid in maart 2007 ter inzage gelegd. In dat ontwerp is het bouwplan opgenomen. Wat betreft het parkeren is onder andere verwezen naar een rapport van 2 december 2005 van de Dienst Stedenbouw + Volkshuisvesting, afdeling verkeer, dat deel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing. Op grond van het bestemmingsplan had al een kantoorgebouw met een hoogte van 150 meter en daarbij behorende parkeervoorzieningen kunnen worden opgericht. Een ondergrondse garage op deze locatie is uit oogpunt van veiligheid, verkeerstechnische aspecten en kosten niet te realiseren. Met het beleid volgens de regeling Verkeer en Vervoerplan 2003, de bestaande situatie en de behoefte aan meer parkeerplaatsen is het belang van bovengronds parkeren aangetoond. Er is getoetst aan de welstandscriteria van de Koepelnota. Er is volgens de uitgebrachte deskundigenrapporten geen strijd met het Blk 2005. Tegen het alsnog inbrengen van het rapport van 18 januari 2007 van drs. E.M. Korevaar van EW Milieu-advies is bezwaar gemaakt aangezien het rapport van na de datum van het bestreden besluit is. Wat betreft de externe veiligheid is verwezen naar een brief van 9 februari 2007 van de havenmeester van Rotterdam, de vergunning van 4 oktober 2006 ingevolge de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de deelrapporten van het AVIV over dit onderwerp. Verweerder stelt ook in dit verband vast dat door eiseres op deze onderdelen geen contra-expertise in het geding is gebracht.
De rechtbank gaat van het volgende uit.
5. Het bouwplan valt in het bestemmingsplan onder het deelgebied Zuidkade, gebied Z/4. Het plan voorziet op die locatie onder andere in de bouw van 190.000 m2 bruto vloeroppervlak kantoren en kantoorachtige bedrijvigheid.
6. Ingevolge het bestemmingsplan rusten op het betreffende perceel de bestemmingen ‘stedelijke functies’ en ‘onbebouwd gebied’. De gronden met de bestemming ‘stedelijke functies’ zijn bestemd voor kantoren, commerciële en recreatieve bebouwing, culturele en maatschappelijke voorzieningen, woningen, verkeersgebied en verblijfsgebied, inclusief openbaar vervoervoorzieningen en groenvoorzieningen. De gronden met bestemming ‘onbebouwd gebied’ zijn bestemd voor de hoofdinfrastructuur, zijnde hoofd- en verzamelweg, met inbegrip van voorzieningen voor openbaar vervoer, bruggen, groenvoorziening alsmede park en water ten behoeve van recreatieve en commerciële scheepvaart.
7. Het bestemmingsplan vermeldt over de hoogte van de bebouwing aan de Stieltjesstraat als basisregel dat bebouwing tot maximaal 135 meter op een onderbouw van 15 meter bouwhoogte is toegestaan. Ingevolge artikel 4, het tweede lid, sub II onder b, van de planvoorschriften kan voor de bouwhoogte vrijstelling worden verleend voor in totaal 15 meter. Artikel 4, het tweede lid, sub III onder c, voorziet in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het vergroten van de bouwhoogte, met inbegrip van de vrijstelling, met in totaal 15 meter. Voorts is voor de bebouwingslokatie Z/4 onder meer vermeld dat er nadere eisen betreffende de bouwmassa kunnen worden gegeven waarbij een relatie gelegd wordt tussen de (gemiddelde) horizontale projectie op het grondvlak (‘footprint’) en de bouwhoogte, met als indicatie dat deze ‘footprint’ klein is bij een grote bouwhoogte en groter is bij een kleine bouwhoogte.
8. Op grond van artikel 4, tweede lid, sub III onder a, van de planvoorschriften kan het bestemmingsplan in een aantal gevallen worden gewijzigd ten behoeve van een overschrijding van de bebouwingsgrenzen met maximaal 10 meter. In het bouwplan is sprake van een overschrijding aan de zijde van de Spoorweghaven van 14,65 meter.
9. In het bestemmingsplan is vermeld dat het parkeerbeleid gericht zal zijn op een terughoudend autogebruik. Voor de parkeervoorzieningen bij kantoren en bedrijven zal primair worden uitgegaan van de norm die het Structuurschema Verkeer en Vervoer-II aangeeft voor Randstadlokaties met bereikbaarheidsprofiel B (1 plaats per 5 werknemers oftewel 1 plaats per 130 m2). Deze norm kan, gelet op het mobiliteitsbeleid, tevens als maximum-norm worden gehanteerd. Over de lokatie Zuidkade, waar het gebied Z/4 deel van uitmaakt, is ten aanzien van de parkeervoorzieningen onder meer vermeld dat de te ontwikkelen kavels primair zelfvoorzienend zullen zijn en dat er gestreefd moet worden naar dubbelgebruik, waarbij het vereiste parkeren onder maaiveld dient te geschieden met zo min mogelijk verstoringen van het functioneren en het beeld van de buitenruimte. Uitgaande van genoemde norm komt het aantal parkeerplaatsen voor de Maastoren op 338. Onder de grond zijn twee parkeerlagen voorzien met in totaal 172 parkeerplaatsen. Boven de grond begint de parkeergarage op 9 meter boven het maaiveld.
10. De raad van de gemeente Rotterdam heeft op grond van artikel 19, vierde lid, van de WRO een voorbereidingsbesluit genomen, gedateerd 2 maart 2006 en in werking getreden op 17 maart 2006. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben vervolgens bij besluit van 4 juli 2006 de door verweerder gevraagde verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend.
11. De ruimtelijke onderbouwing bestaat uit onder meer een notitie Ruimtelijke Onderbouwing van 7 december 2005 van vergunninghoudster, de Stedenbouwkundige Randvoorwaarden Maastoren van 9 augustus 2005, een rapport verkeersafwikkeling Maastoren van 2 december 2005 van de dienst Verkeer en Vervoer van dS+V, een notitie Risico externe veiligheid Maastoren van 25 oktober 2005 van ingenieursbureau OG, een rapport Onderzoek naar luchtkwaliteit van 24 november 2005 van DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V., een rapport van 30 maart 2006 van Goudappel Coffeng B.V. over de toekomstige verkeersafwikkeling en de parkeersituatie, een notitie van 4 april 2006 van DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. over een herzien onderzoek luchtkwaliteit Maastoren en een luchtkwaliteitrapport van 8 september 2006 van Cauberg-Huygen.
12. In de Stedenbouwkundige Randvoorwaarden Maastoren zijn de ruimtelijke en programmatische uitgangspunten en eisen van het bouwplan beschreven in relatie tot de bebouwingsnormen van het bestemmingsplan. Voorts is onder andere ingegaan op de op dat moment nog in voorbereiding zijnde herziening van het bestemmingsplan.
13. Goudappel Coffeng concludeert in haar rapport van 30 maart 2006 onder meer dat de in het bestemmingsplan aangegeven parkeernorm is gebaseerd op bereikbaarheidsprofielen die binnen het huidige landelijke parkeerbeleid als streng gekenschetst kunnen worden. Er worden relatief weinig parkeerplaatsen aangelegd om het gebruik van andere vervoerwijzen dan de auto te bevorderen. Dit betekent dat bij het gebiedsgewijs (te) strikt handhaven van deze norm naar de toekomst toe een overmatige parkeervraag in het gebied van de Maastoren verwacht kan worden. Voorts is uit het rapport op te maken dat ook na realisatie van de nabijgelegen Rijnhavengarage met 1.250 parkeerplaatsen (planning: 2010) op bepaalde piekmomenten een tekort zal optreden. Dit volgt ook uit de zogeheten parkeerbalans waarin door de gemeente Rotterdam per februari 2006 voor het gebied Wilhelminapier, Zuidkade en Rijnhaven is beschouwd in hoeverre de geplande functies kunnen voorzien in parkeren op eigen terrein of in de directe omgeving en in hoeverre een overloop naar de Rijnhavengarage noodzakelijk wordt geacht. Uitgaande van maximaal dubbelgebruik en genoemde strenge normering is het tekort volgens het rapport 270 parkeerplaatsen. De aanbeveling is om in de Maastoren circa 300 extra parkeerplaatsen in de Maastoren te bouwen waarbij het maximaal openbaar houden van deze plaatsen het gewenste gebruik zal bevorderen.
14. In het rapport van 4 april 2006 van DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. over het onderzoek naar de luchtkwaliteit is onder meer geconcludeerd dat er geen overschrijdingen van de normen uit het Blk 2005 in welke situatie dan ook plaatsvinden en dat de invloed van de Maastoren op de luchtkwaliteit zeer gering is. In het onderzoek is gebruik gemaakt van verkeersgegevens van de Stieltjesstraat en de Wilhelminakade/Laan op Zuid voor de jaren 2005 en 2015 die door de gemeente Rotterdam zijn verstrekt. Over de periode 2006 tot en met 2020 is de situatie beoordeeld met en zonder Maastoren.
15. In de notitie Risico externe veiligheid Maastoren van 25 oktober 2005 is geconcludeerd dat in verband met het bouwplan geen risicoanalyse externe veiligheid noodzakelijk is. In dat kader is verwezen naar de Vaarwegenstudie; Risicoanalyse van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas, Adviesgroep AVIV, Enschede, 14 juni 2002. De in die studie opgenomen norm levert geen belemmeringen op voor ruimtelijke ontwikkelingen als de Maastoren aangezien de bijdrage op het bestaande risico als relatief gering is te beschouwen. De Koningshaven maakt geen deel uit van de Vaarwegenstudie.
16. De commissie voor welstand en monumenten Rotterdam heeft op 19 juli 2006 onder voorwaarden een positief advies uitgebracht. Uit het advies blijkt dat de commissie het bouwplan heeft getoetst aan de criteria zoals omschreven in de Koepelnota Welstand Rotterdam waarbij de commissie heeft vastgesteld dat het plan niet strijdig is met deze criteria, zij het dat een aantal elementen (kleuren gevelbeplating, vorm en dimensies van de roosters in de parkeergarage en de detaillering van de luifel) pas later beoordeeld kunnen worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
17. Als eerste is ter beoordeling of het beroep ontvankelijk is.
Het beroepschrift is ondertekend door [A], voorzitter van eiseres. Volgens artikel 10, eerste lid, van de statuten van eiseres vertegenwoordigt het bestuur de vereniging. De bevoegdheid komt mede toe aan twee bestuursleden gezamenlijk handelend. Ingevolge het tweede lid van het artikel kan het bestuur aan een of meer bestuursleden of anderen volmacht verlenen om de vereniging binnen de in die volmacht omschreven grenzen te vertegenwoordigen. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat voor het verstrijken van de beroepstermijn aan de voorzitter een volmacht is verleend om namens eiseres beroep in te stellen. Ter zitting is door eiseres een schriftelijke verklaring van 2 mei 2007 overgelegd waaruit blijkt dat vier bestuursleden van eiseres aan genoemde voorzitter machtiging verlenen tot het indienen van het beroepschrift naar aanleiding van het besluit op bezwaar van 20 december 2006. Naar het oordeel van de rechtbank is met de aldus verstrekte volmacht beoogd het instellen van het beroep te bekrachtigen. De rechtbank treedt, onder verwijzing naar een uitspraak van 12 mei 2000 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN: AA6357), niet in de vraag of aan indiening van een beroepschrift een rechtsgeldig besluit van het bevoegde orgaan van de rechtspersoon ten grondslag ligt. Gelet op het voorgaande is het beroep ontvankelijk.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
18. Artikel 19, eerste lid, van de WRO bepaalt dat de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling kan verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het gebied.
Artikel 19, vierde lid, van de WRO bepaalt dat vrijstelling krachtens het eerste lid niet wordt verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor (a) het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig art. 33 lid 1 WRO is herzien of (b) geen vrijstelling overeenkomstig art. 33 lid 2 WRO is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 44 van de Woningwet (hierna: Ww) - voor zover hier van belang - mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met een bestemmingsplan of krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Op 5 augustus 2005 is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) met terugwerkende kracht tot 4 mei 2005 in werking getreden. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005, voor zover van belang, dienen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, behoudens voor zover de betrokken wettelijke regeling zich daartegen verzet, de in het Blk 2005 gestelde grenswaarden met betrekking tot zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in acht te nemen.
19. Bij de beantwoording van de vraag of de vrijstelling is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, is de mate van inbreuk op het bestaande planologische regime van relevante betekenis. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn de aan de ruimtelijke onderbouwing van een project te stellen eisen minder zwaar, naarmate de inbreuk van het bouwplan ten behoeve waarvan de vrijstelling wordt verleend op de bestaande planologische situatie geringer is. In dat kader stelt de rechtbank vast dat de bouwhoogte van 165 meter met binnenplanse vrijstellingen en toepassing van de bestaande wijzigingsbevoegdheid binnen het geldende bestemmingsplan had kunnen worden gerealiseerd. In zoverre is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een inbreuk. De overschrijding van de bebouwingsgrens met 14,65 meter was via toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan, tot 10 meter mogelijk geweest. Gelet op deze vaststelling beoordeelt de rechtbank genoemde overschrijding als een geringe inbreuk op het bestemmingsplan. Aan de ruimtelijke onderbouwing hoeven in dat verband geen zware eisen te worden gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is bij het aantal parkeerplaatsen en de realisering van een deel daarvan boven het maaiveld, gelet op de hiervoor vermelde planologische uitgangspunten, sprake van een aanzienlijke inbreuk op het bestemmingsplan. In dit verband moet de ruimtelijke onderbouwing aan zwaardere eisen voldoen.
20. Gelet op genoemde inbreuken betreffende hoogte en overschrijding van het bebouwingsvlak is de rechtbank van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende is. In de ruimtelijke onderbouwing, waaronder de Stedenbouwkundige Randvoorwaarden, is in voldoende mate ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan en er is tevens een relatie gelegd met de toekomstige bestemmingsplanvisie voor het betreffende gebied. In dit kader komt ook betekenis toe aan het feit dat het bestemmingsplan volgens de toelichting ervan, een globaal eindplan is dat veel ruimte laat voor uitwerking. Per deelgebied zijn niet meer dan algemene eisen gesteld met betrekking tot zichtlijnen, samenhang en continuïteit van de elementen van de openbare ruimte en van de bebouwing. Ditzelfde geldt voor de eerder genoemde ‘footprint’ waarvoor in het bestemmingsplan slechts als indicatie is vermeld dat deze bij een grote bouwhoogte klein zou behoren te zijn.
21. Ook de ruimtelijke onderbouwing voor het parkeren beoordeelt de rechtbank als voldoende. De rechtbank heeft vastgesteld dat op dit onderdeel in de ruimtelijke onderbouwing en dan in het bijzonder in de Stedenbouwkundige randvoorwaarden nadrukkelijk is ingegaan op het ontwerp wijziging herziening van het bestemmingsplan dat inmiddels in maart 2007 ter inzage is gelegd. Zo is aangegeven dat de parkeernorm van het bestemmingsplan wordt gehandhaafd en dat parkeervoorzieningen ten behoeve van de functies in het gebouw zowel volgens het vigerende bestemmingsplan als volgens de eerste herziening van het bestemmingsplan ondergronds in het gebouw moeten worden opgelost. Alleen waar dat absoluut niet mogelijk is, biedt een vrijstellingsbevoegdheid die wordt opgenomen in de eerste herziening de mogelijkheid hier in zeer strikte uitzonderingsgevallen van af te wijken. De noodzaak van bovengronds parkeren moet volgens de Stedenbouwkundige Randvoorwaarden overtuigend worden aangetoond. Gelet op het bouwvolume en uitgaande van genoemde parkeernorm dient het aantal parkeerplaatsen 338 te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de stukken alsmede het gegeven dat de bouwlocatie in de zeer directe omgeving van (de fundamenten van) de Erasmusbrug is gelegen, voldoende aannemelijk dat zowel uit financieel als uit bouwtechnisch oogpunt slechts 172 parkeerplaatsen ondergronds te realiseren zijn. Daarmee is de noodzaak voor het realiseren van 166 parkeerplaatsen boven maaiveld gegeven. De rechtbank beoordeelt de noodzaak van realisering van de overige circa 300 bovengrondse parkeerplaatsen, gelet op het rapport van 30 maart 2006 van Goudappel Coffeng, eveneens voldoende aangetoond. In dit kader komt ook betekenis toe aan bijlage 1 ‘Parkeren’ bij de zienswijzenrapportage van 14 februari 2006 waaruit naar voren komt dat de 1250 plaatsen van de Rijnhavengarage niet voldoende zijn om aan de vraag naar parkeerplaatsen in de omgeving Zuidkade/Wilheminapier te voldoen. De rechtbank stelt vast dat de bovengronds te realiseren parkeervoorzieningen overeenkomstig de in het ontwerp wijziging herziening van het bestemmingsplan gestelde eis, vanaf de tweede verdieping zijn voorzien, de bovennormatieve parkeerplaatsen openbaar toegankelijk zullen zijn en dat aan de vormgeving extra eisen worden gesteld.
22. De rechtbank overweegt over de luchtkwaliteit als volgt. Door verweerder is bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van het rapport van 18 januari 2007 van EW-Milieuadvies. De rechtbank gaat aan dit bezwaar voorbij aangezien dit rapport een onderbouwing is van de al in bezwaar en vervolgens in beroep ingenomen stelling van eiseres, dat er strijd is met het Blk 2005 en verweerder bij rapport van 17 april 2007 van Cauberg-Huygen van de daartoe geboden gelegenheid gebruik heeft gemaakt om inhoudelijk op genoemd rapport te reageren.
23. Verweerder heeft voor de stelling dat de Maastoren geen strijd oplevert met de normen van het Blk 2005 onder meer verwezen naar het rapport van 4 april 2006 van DGMR Industrie, Verkeer en Milieu. Vergunninghoudster heeft een rapport van 8 september 2006 van Cauberg-Huygen in het geding gebracht. In deze rapporten, die zijn gebaseerd op het aantal verkeersbewegingen bij ongeveer 600 parkeerplaatsen, is geconcludeerd dat er geen overschrijding zal zijn van de normen van het Blk 2005. Deze conclusies zijn door eiseres, met verwijzing naar het rapport van 18 januari 2006 van EW-Milieuadvies, betwist, in de zin dat kanttekeningen zijn geplaatst bij de door DGMR en Cauberg-Huygen gebruikte gegevens en de gehanteerde aannames. Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze kanttekeningen onvoldoende aanknopingspunten om de grondslag en de conclusies van de rapporten van DGMR en Cauberg-Huygen voor onjuist te houden.
24. In het kader van een vrijstellingsbesluit op grond van artikel 19 van de WRO moet naar het oordeel van de rechtbank bij het beantwoorden van de vraag of de normen van het
Blk 2005 zijn overschreden, een vergelijking worden gemaakt tussen hetgeen volgens de vrijstelling mogelijk wordt en hetgeen op grond van het geldende planologisch regime mogelijk is. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang maar wat op grond van het geldende bestemmingsplan maximaal kon worden gerealiseerd. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt moet worden afgeweken. De rechtbank stelt vast dat volgens het bestemmingsplan de realisering van 338 parkeerplaatsen mogelijk is. Dit betekent dat de overige circa 300 parkeerplaatsen het gevolg zijn van de vrijstelling. Nu in de rapporten is uitgegaan van een totaal van ongeveer 600 parkeerplaatsen beoordeelt de rechtbank het als voldoende aannemelijk dat uitgaande van circa 300 parkeerplaatsen er geen strijd zal zijn met Blk 2005. De beroepsgrond slaagt niet.
25. Ook de overige beroepsgronden van eiseres treffen geen doel. Gelet op de inhoud van de aanvraag en bijlagen zijn bij de aanvraag bouwkundige tekeningen over constructieve elementen als vermeld in een grondonderzoek, een funderingsadvies en gewicht- en stabiliteitsberekeningen overgelegd. De stelling dat geen constructieve gegevens zijn ingediend, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Daar komt bij dat het op grond van artikel 4, eerste lid, van het Biab aan verweerder is om de genoegzaamheid van de bij een aanvraag gevoegde stukken te beoordelen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de overgelegde stukken niet genoegzaam waren.
26. De inhoud van het voorbereidingsbesluit van 2 maart 2006 biedt naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor een conclusie dat het, zoals eiseres stelt, onvoldragen is.
27. Wat de stelling van eiseres betreft dat geen inspraakronde heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank vastgesteld dat de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is gevolgd. Het verzoek om vrijstelling heeft ter inzage gelegen van 9 december 2005 tot en met 19 januari 2006 en het is gepubliceerd op 7 december 2005. Vervolgens zijn ruim 200 zienswijzen ingebracht. Dit heeft geleid tot een zienswijzenrapportage van 14 februari 2006 van verweerder en, in vervolg op een tweede terinzagelegging, tot een zienswijzenrapportage van 6 april 2006. De gevolgde procedure beoordeelt de rechtbank als voldoende. Van strijd met de gemeentelijke inspraakverordening is niet gebleken.
28. Gelet op de stukken, waaronder de notitie Risico externe veiligheid Maastoren van 25 oktober 2005, en de ter zitting gegeven toelichting, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de gevolgen voor de externe veiligheid voldoende in de besluitvorming heeft meegenomen. De afstand van de Maastoren tot het midden van de hoofdvaarroute Nieuwe Maas is 500 meter en dit levert volgens de notitie geen problemen op voor het plaatsgebonden dan wel het groepsrisico. De verwijzing van eiseres naar een conceptbrief van 1 september 2005 van de Havenmeester van Rotterdam ter onderbouwing van de stelling dat de beoordeling van de externe veiligheid niet voldoende is geweest omdat de Koningshaven als hoofdvaarwater had moeten worden aangemerkt, is niet van relevante betekenis nu uit een brief van 9 februari 2007 van dezelfde havenmeester blijkt dat de Koningshaven geen hoofdvaarwater is en dus ook geen hoofdroute voor de scheepvaart.
29. Wat betreft de gestelde negatieve invloed die van de Maastoren op het woon- en leefklimaat zou uitgaan, heeft te gelden dat ook bij te verwachten verkeersproblemen moet worden uitgegaan van hetgeen op grond van de vrijstelling mogelijk wordt. Dit zijn, zoals hiervoor is overwogen, circa 300 parkeerplaatsen die inpandig in een kantoorgebouw zullen worden gerealiseerd. Dit is onvoldoende grondslag voor het oordeel dat dientengevolge het woon- en leefklimaat onevenredig negatief zal worden beïnvloed.
30. De conclusie van het voorgaande is dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling. Als gevolg van deze vrijstelling is niet langer sprake van strijd met het geldende bestemmingsplan.
31. Eiseres is in het kader van de verleende bouwvergunning opgekomen tegen de welstandsadvisering in de zin dat niet aan de vereiste criteria van de Koepelnota Welstand Rotterdam zou zijn getoetst. Deze grief faalt aangezien uit het welstandsadvies van 19 juli 2006 is op te maken dat de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria van genoemde Koepelnota heeft beoordeeld. In het advies is tevens expliciet vermeld dat het plan niet strijdig is met deze criteria. De advisering door de welstandscommissie wordt door de rechtbank als voldoende zorgvuldig beoordeeld en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Vastgesteld is dat eiseres tegen het advies van verweerder geen contra-expertise heeft ingebracht. Verweerder heeft zijn besluitvorming op het welstandadvies van 19 juli 2006 mogen baseren. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht bouwvergunning heeft verleend.
32. De conclusie is dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep is ongegrond.
33. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2007
door mr. G.H. Nomes, als voorzitter, en mr. B.F.Th. de Roos en mr. I. Dijkman, als leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Ahbata, griffier.
De griffier is buiten staat te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA
’s Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 21 juni 2007