ECLI:NL:RBMID:2007:BA7543

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
17 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/296
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor fietsbrug in strijd met bestemmingsplannen

Op 17 april 2007 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bouwvergunning voor een fietsbrug in Dordrecht. Eiseres, Stichting Het Wantij, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, dat op 21 februari 2006 een bouwvergunning had verleend voor de oprichting van een beweegbare fietsbrug. Eiseres stelde dat het bouwplan in strijd was met de vigerende bestemmingsplannen, die geen gebouwen toestonden op de betreffende locatie. De rechtbank oordeelde dat de kelder, die onderdeel uitmaakte van het bouwplan, als een gebouw moest worden aangemerkt en dat de bouwvergunning daarom in strijd was met de bestemmingsplannen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de bouwvergunning geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit. De rechtbank veroordeelde de gemeente Dordrecht tot betaling van de proceskosten aan eiseres, die op € 644,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van bestemmingsplannen en de noodzaak voor bestuursorganen om deze in acht te nemen bij het verlenen van bouwvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 06/296
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
Stichting Het Wantij,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
gemachtigde mr. I.C.G. Klein-Hendriks,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht,
te Dordrecht,
verweerder.
I. Procesverloop
Eiseres heeft bij de rechtbank Dordrecht beroep ingesteld tegen het op bezwaar genomen besluit van verweerder van 21 februari 2006 (in het vervolg het bestreden besluit).
Het beroepschrift is door de rechtbank Dordrecht ter behandeling verwezen naar de rechtbank Middelburg, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht (in het vervolg de Awb).
Hangende het beroep heeft eiseres twee maal de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken van eiseres zijn bij uitspraak van 21 maart 2006 en bij uitspraak van 30 maart 2007 afgewezen.
Het beroep is, met toepassing van artikel 8:52, eerste lid, van de Awb, op 3 april 2007 behandeld ter zitting. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar bestuursleden [X], secretaris, en [Y], voorzitter, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde J.C. Hol. Gemeente Dordrecht, als vergunninghouder, heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde M. Beringer.
II. Overwegingen
1. Bij besluit van 31 oktober 2005 heeft verweerder aan de Gemeente Dordrecht een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een beweegbare fietsbrug op het perceel Badweg/Wantijdijk, kadastraal bekend gemeente Dordrecht, sectie Y nummer 4892.
2. Tegen dit besluit heeft eiseres op 2 december 2005 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Eiseres kan zich niet met bestreden besluit verenigen. Zij heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving' en het vigerende bestemmingsplan 'Dordwijkzone, westzijde Rondweg'. Zij heeft aangegeven dat het bouwplan onder meer de bouw van een kelderconstructie aan de zijde van het Wantijpark inhoudt. Deze kelderconstructie is aan te merken als een gebouw. Beide bestemmingsplannen laten op het betreffende gebied geen gebouwen toe. Omdat de kelderconstructie onderdeel uitmaakt van het bouwplan en het bouwplan in het geheel dient te worden beoordeeld, is het bouwplan in strijd met de vigerende bestemmingsplannen. Ook is de fietsbrug is strijd met de aan de grond waarop de brug is geprojecteerd gegeven bestemmingen. Artikel 21 van het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving' en artikel 21 van het bestemmingsplan 'Dordwijkzone, westzijde Rondweg' bevatten een verbod om de gronden te gebruiken voor een doel of op een wijze in strijd met de daaraan gegeven bestemmingen. De fietsbrug beoogt een recreatief fietsnetwerk tot stand te brengen. Dit gebruik heeft betrekking op andere doeleinden dan die waarin de bestemmingen voorzien. Eiseres heeft tevens gesteld dat een enkele aanduiding van een brug op de plankaart, zonder dat die aanduiding is vertaald in een voor de gronden geldende bestemming of omschrijving daarvan in de voorschriften, niet betekent dat de bouw van een brug op die gronden is toegestaan. Er is slechts sprake van een illustratieve aanduiding waar verweerder de verlening van de bouwvergunning niet op heeft mogen baseren. Naast strijd met de bestemmingsplannen en de aan de gronden gegeven bestemmingen, is het bouwplan tevens in strijd met de in de bestemmingsplannen bepaalde toelaatbare hoogtes van een bouwwerk. Volgens het bestemmingsplan 'Dordwijkzone, westzijde Rondweg' zijn de gronden waar de bouw van de fietsbrug is beoogd primair bestemd voor waterkering. Voor bouwwerken voor gronden met deze bestemming geldt een maximale hoogte van 3 meter. Hetzelfde geldt voor het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving'. De fietsbrug voldoet niet aan deze hoogte. Eiseres heeft tevens gesteld dat met de bouw van de fietsbrug natuurwetenschappelijke waarden ter plaatse ernstig worden geschaad. Ook heeft zij aangegeven dat verweerder in het bestreden besluit expliciet is ingegaan op het advies van het Bureau Waardenburg van 1 februari 2006. Dit advies is van aanmerkelijk belang geweest bij het nemen van het bestreden besluit en had dan ook aan eiseres moeten worden voorgelegd. Nu dit niet is gebeurd is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:9 van de Awb genomen.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vigerende bestemmingsplannen, de bestemmingsplanvoorschriften, de toelichting op de bestemmingsplannen en de plankaarten de bouw van de fietsbrug toelaten. Artikel 11, tweede lid, van het bestemmingsplan 'Dordwijkzone, westzijde Rondweg' laat op gronden met de bestemming waterstaatsdoeleinden met natuurwetenschappelijk waarden expliciet (hef-)bruggen toe. Daarnaast staat op de plankaart behorende bij het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving' een brug getekend en wordt in de toelichting over bruggen gesprokken. Een fietsbrug is onlosmakelijk verbonden met verkeer. Hieruit volgt dat volgens beide bestemmingsplannen het gebruik van de brug voor verkeersdoeleinden niet in strijd is met de gegeven bestemmingen. Verweerder heeft zich ten aanzien van de bouwhoogtes op het standpunt gesteld dat de hoogte van de fietsbrug voldoet aan de maximale bouwhoogtes volgens de bestemmingen waterstaatsdoeleinden met natuurwetenschappelijke waarden en groenvoorzieningen. Volgens verweerder zijn de bouwhoogtes die volgens de bestemmingen waterkering en waterwingebied zijn toegestaan, gelet op artikel 9, vierde lid, en artikel 10, vijfde lid, van het bestemmingsplan 'Dordwijkzone, westzijde Rondweg' en artikel 14, vierde lid, en artikel 15, vijfde lid, van het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving', niet van toepassing. Met de door de Dijkgraaf en de Heemraden van het waterschap Hollandse Delta op 11 oktober 2005 verleende vergunning en de verklaring van de exploitant van het waterwingebied Evides, dat deze tegen de bouw van de fietsbrug geen bezwaar heeft, is voldoende aangetoond dat de bij de bescherming van de waterkering en het waterwingebied betrokken belangen de fietsbrug gedogen. Verweerder heeft tevens aangegeven dat de natuurwetenschappelijke waarden als gevolg van de realisering van de fietsbrug zeer plaatselijk aangetast zullen worden, maar dat dit niet betekent dat de fietsbrug in strijd met de bestemmingsplannen is. De brief van 1 februari 2006, waar eiseres naar verwijst, is een reactie van het Bureau Waardenburg naar aanleiding van de reactie van eiseres op een eerder gegeven advies van 10 januari 2006. Op dit laatste advies is het bestreden besluit gebaseerd. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om op dit advies te reageren. Van strijd met artikel 7:9 van de Awb is dan ook geen sprake. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de door eiseres genoemde kelder ondergeschikt is aan de brug. Daarnaast heeft de kelder een onderhoudsfunctie. Gebouwen ten behoeve van onderhoud zijn volgens de bestemmingsplannen toegelaten.
5. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
6. Artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (in het vervolg de Ww) bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Artikel 44, onder c, van de Ww bepaalt dat een bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
7. Op het gebied waar volgens het bouwplan de fietsbrug is beoogd, zijn twee bestemmingsplannen van toepassing. Op een deel van het gebied is het bestemmingsplan 'Dordwijkzone, westzijde Rondweg', vastgesteld op 9 december 2003 en op 24 februari 2004 door gedeputeerde staten goedgekeurd, van toepassing. Volgens dit bestemmingsplan heeft het gebied de bestemmingen waterstaatsdoeleinden met natuurwetenschappelijke waarden, groenvoorzieningen, waterkering en waterwingebied. Op een ander deel van het gebied is het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving', vastgesteld op 9 november 2004 en op 3 mei 2005 door gedeputeerde staten goedgekeurd, van toepassing. Ook onder dit bestemmingsplan heeft het bedoelde gebied de bestemmingen waterstaatsdoeleinden met natuurwetenschappelijke waarden, groenvoorzieningen, waterkering en waterwingebied.
8. Aan de orde is de vraag of het bouwplan aan de hand waarvan een bouwvergunning is verleend, in strijd is met de geldende bestemmingsplannen. De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van de bepalingen in beide bestemmingsplannen in samenhang met de bij de bestemmingsplannen behorende plankaarten. De plankaarten vormen onmisbare bestanddelen van de bestemmingsplannen zodat deze niet buiten beschouwing kunnen worden gelaten.
9. Ten aanzien van de fietsbrug overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 10 van het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving' en in artikel 11 van het bestemmingsplan 'Dordwijkzone, westzijde Rondweg' staat in het eerste lid onder doeleindenomschrijving aangegeven dat de op de plankaart als waterstaatsdoeleinden met natuurwetenschappelijke waarden aangewezen gronden bestemd zijn voor waterhuishouding, scheepvaart en andere waterstaatsdoeleinden. In beide bestemmingsplannen worden vervolgens in de inrichtingsvoorschriften, genoemd in het tweede lid, bruggen expliciet toegelaten. Daarnaast staat op de plankaart, behorende bij het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving', een brug over de Vlij getekend. Gelet op de doeleindenomschrijving "andere waterstaatsdoeleinden", waar een brug onder valt, en gezien de inrichtingsvoorschriften en de plankaart is de rechtbank van oordeel dat de beoogde fietsbrug niet in strijd is met de bestemming waterstaatsdoeleinden met natuurwetenschappelijke waarden.
10. Artikel 8 van het bestemmingsplan 'Dordwijkzone, westzijde Rondweg' bepaalt dat de op de plankaart als groenvoorzieningen aangewezen gronden bestemd zijn voor onder andere verhardingen. In de inrichtingsvoorschriften, genoemd in het tweede lid van dit artikel, staat aangegeven dat voet- en fietsbruggen zijn toegelaten. In artikel 9 van het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving' staat in de inrichtingsvoorschriften aangegeven dat verhardingen in de vorm van voet- en fietspaden zij toegelaten. Nu het bestemmingsplan 'Dordwijkzone, westzijde Rondweg' voor gebieden met de bestemming groenvoorzieningen expliciet fietsbruggen toelaat, het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving' fietspaden toelaat en daarnaast op de plankaart bij dit bestemmingsplan een brug staat getekend, is de bouw van de fietsbrug naar het oordeel van de rechtbank, ingevolge beide bestemmingsplannen, niet in strijd met de bestemming groenvoorzieningen.
11. Ten aanzien van de bestemmingen waterkering en waterwingebied overweegt de rechtbank als volgt. De inrichtingsvoorschriften in beide bestemmingsplannen voor beide bestemmingen laten verhardingen op de aangewezen gronden toe. In artikel 9, tweede lid, van het bestemmingsplan 'Dordwijkzone, westzijde Rondweg' staat aangegeven dat voor gronden met de bestemming waterkering verhardingen in de vorm van fiets- en wandelpaden zijn toegelaten. Nu verhardingen expliciet worden toegelaten en op de plankaart van het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving' een fietsbrug staat getekend, kan naar het oordeel van de rechtbank onder deze verhardingen tevens een fietsbrug worden verstaan. De beoogde fietsbrug is dan ook niet in strijd met de bestemmingen waterkering en waterwingebied.
12. Eiseres heeft gesteld dat het beoogde gebruik van de fietsbrug uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemmingen voorzien en dat om die reden de bouwvergunning had moeten worden geweigerd. De rechtbank kan eiseres niet in haar stelling volgen. De rechtbank heeft reeds overwogen dat de beoogde fietsbrug niet in strijd is met de aan het betreffende gebied gegeven bestemmingen. Ten aanzien van de bestemmingen waterstaatsdoeleinden met natuurwetenschappelijke waarden en groenvoorzieningen worden bruggen expliciet in de bestemmingsplannen genoemd. Daarnaast laten de verschillende bestemmingen fietspaden en verhardingen toe. Hieruit volgt dat de aan het betreffende gebied gegeven bestemmingen verkeer, zowel voetgangersverkeer als fietsverkeer, niet uitsluiten. Een fietsbrug is in de eerste plaats bedoeld om fietsverkeer mogelijk te maken. Het beoogde gebruik van de fietsbrug is daarmee gegeven. Aangezien de verschillende bestemmingen fietsbruggen, bruggen, fietspaden en verhardingen toelaten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat dit beoogde gebruik van de fietsbrug betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de aan het gebied gegeven bestemmingen voorzien.
13. Ten aanzien van de hoogte van de beoogde fietsbrug overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de hoogtes van de verschillende delen van de brug niet in strijd zijn met de bestemming waterstaatsdoeleinden met natuurwetenschappelijke waarden en de bestemming groenvoorzieningen. Partijen verschillen wel van mening omtrent de vraag of de hoogte van het deel van de brug dat binnen de bestemmingen waterwingebied en waterkering valt, in strijd is met de volgens die bestemmingen toegelaten bouwhoogtes.
14. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 9, vierde lid, en artikel 10, vijfde lid, van het bestemmingsplan 'Dordwijkzone, westzijde Rondweg' en in artikel 14, vierde lid, en artikel 15, vijfde lid, van het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving' is bepaald dat indien er sprake is van een medebestemming waterstaatsdoeleinden met natuurwetenschappelijke waarden of de medebestemming groenvoorzieningen de krachtens de artikelen van die bestemmingen toelaatbare bouwwerken uitsluitend mogen worden gebouwd, indien de bij de bescherming van de waterkering dan wel de bij de exploitatie van het waterwingebied betrokken belangen dit gedogen. De rechtbank leidt hieruit af dat in die gevallen waarin een bouwwerk op gronden met zowel de bestemming waterstaatsdoeleinden met natuurwetenschappelijke waarden of de bestemming groenvoorzieningen als wel de bestemmingen waterwingebied en waterkering wordt gebouwd, de bepalingen ten aanzien van de bestemmingen waterwingebied en waterkering niet van toepassing zijn. In deze gevallen wordt slechts de eis gesteld dat de bij de bescherming van de waterkering dan wel de bij de exploitatie van het waterwingebied betrokken belangen dit bouwwerk gedogen. Nu de bouwhoogtes ten aanzien van de bestemmingen waterwingebied en waterkering niet van toepassing zijn, treft de grond van eiseres geen doel.
15. Ten aanzien van de beoogde fietsbrug is de rechtbank, gelet op het voorgaande, van oordeel dat deze niet in strijd is met de vigerende bestemmingsplannen.
16. Uit de bouwtekeningen blijkt dat naast de bouw van een beweegbare fietsbrug over de Vlij het bouwplan tevens voorziet in de bouw van, zoals op de tekeningen staat vermeld, een kelder ten behoeve van hydraulische unit en e-kasten aan de zijde van het Wantijpark. Derhalve dient ook beoordeeld te worden of deze kelder niet in strijd is met de bestemmingsplannen.
17. Op het deel van het bouwplan waar de kelder is beoogd, is het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving' van toepassing. De kelder is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de bouwtekeningen en de begripsbepaling in artikel 1 van het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving', aan te merken als een gebouw. De kelder is namelijk een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
18. Het gebied waar de kelder gerealiseerd dient te worden heeft de bestemmingen groenvoorzieningen, waterkering en waterwingebied. In artikel 9, tweede lid, van het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving' staat aangegeven dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. Uit dit artikel volgt dat op gronden met de bestemming groenvoorzieningen gebouwen niet zijn toegelaten. Ten aanzien van gronden met de bestemming waterkering bevat artikel 14, tweede lid, van het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving' een soortgelijke bepaling. Voor wat de bestemming waterwingebied betreft wordt in artikel 15, tweede lid, van het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving' in eerste instantie bepaald dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. In het vierde lid van dit artikel wordt echter aangegeven dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn een vrijstelling van het bepaalde in het tweede lid te verlenen. Deze vrijstelling kan echter slechts worden verleend voor het oprichten van gebouwen ten behoeve van de drinkwaterwinning. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de kelder een onderhoudsfunctie heeft. Hiermee staat vast de kelder niet ten behoeve van de drinkwaterwinning wordt gebouwd zodat van een vrijstellingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders geen sprake is. Daarnaast is ook niet gebleken dat in onderhavig geval een vrijstelling voor de bouw van de kelder is verleend.
19. Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de beoogde kelder in strijd met het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving' is. De rechtbank is, in tegenstelling tot hetgeen verweerder ter zitting heeft aangevoerd, van oordeel dat de kelder niet los van de fietsbrug kan worden gezien. De beoogde kelder maakt onderdeel uit van het bouwplan en de verleende bouwvergunning ziet op het gehele bouwplan. Aangezien de kelder in strijd met het bestemmingsplan 'de Vlij en omgeving' is, had de bouwvergunning gelet op artikel 44 van de Ww moeten worden geweigerd.
20. Eiseres heeft ook gesteld dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:9 van de Awb is genomen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord. Na het door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder het Bureau Waardenburg een onderzoek laten verrichten omtrent de vraag of de beoogde fietsbrug aan de natuurwetenschappelijke waarden van het betreffende gebied schade zal toebrengen. Het Bureau Waardenburg heeft op 10 januari 2006 een advies uitgebracht. Dit advies is aan eiseres voorgelegd en zij heeft per brief van 27 januari 2006 haar reactie hierop gegeven. De brief van 1 februari 2006, waar eiseres naar verwijst, is een reactie van het Bureau Waardenburg op de brief van eiseres van 27 januari 2006. Omdat het bestreden besluit is gebaseerd op het daadwerkelijke advies van 10 januari 2006, en niet op de reactie zoals die is gegeven in de brief van 1 februari 2006, bevat deze brief, mede gelet op de inhoud ervan, geen feiten of omstandigheden die bij het nemen van het bestreden besluit van aanmerkelijk belang zijn geweest. Verweerder heeft dan ook niet, door het niet meedelen van de inhoud van de brief aan eiseres, in strijd met artikel 7:9 van de Awb gehandeld.
21. De rechtbank komt, gezien het voorgaande, tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Het bestreden besluit kan dan ook in rechte geen stand houden. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat Gemeente Dordrecht reeds een start heeft gemaakt met de uitvoering van het bouwplan. De rechtbank ziet daarom aanleiding om, gebruikmakend van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de bouwvergunning van 31 oktober 2005 tot zes weken na de bekendmaking van het door verweerder nieuw te nemen besluit op bezwaar wordt geschorst. De rechtbank ziet, ingevolge artikel 8:75 van de Awb, tevens aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandeling.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 februari 2006;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- schorst de bouwvergunning van 31 oktober 2005 tot zes weken na de bekendmaking van het door verweerder nieuw te nemen besluit op bezwaar;
- bepaalt dat de gemeente Dordrecht aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,- te betalen door de gemeente Dordrecht aan eiseres.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2007
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. E. Ahbata, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: 17 april 2007