ECLI:NL:RBMID:2007:BA5053

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
8 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
56172 KG ZA 07-19
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en reikwijdte van pandrecht na ontbinding kredietovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Middelburg werd behandeld, ging het om een kort geding tussen WTG Europe B.V. en de curator van Timpa Foundations B.V. De kern van het geschil betrof de vraag of het aan WTG overgedragen pandrecht ook vorderingen op debiteuren van Timpa omvatte die na de ontbinding van de kredietovereenkomst waren ontstaan. De kredietovereenkomst tussen de ABN Amro Bank N.V. en Timpa Foundations B.V. was medio 2005 gesloten, waarbij meerdere zekerheden, waaronder een pandrecht op vorderingen, aan de bank waren verstrekt. Na de ontbinding van deze overeenkomst in 2006, werd de vordering van de bank op Timpa, ter waarde van bijna € 1.000.000, door de bank aan WTG verkocht voor circa € 600.000. De curator van Timpa betwistte de geldigheid van de verpandingen die na de cessiedatum hadden plaatsgevonden en stelde dat WTG niet gerechtigd was om de debiteurenportefeuille te executeren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het aan WTG overgedragen pandrecht niet meer kon omvatten dan het recht dat de bank op het moment van de overdracht had. Aangezien de kredietovereenkomst was beëindigd, was het onduidelijk of de bank nog recht had op in pandgeving van nieuwe vorderingen. De rechtbank concludeerde dat er gerede twijfel bestond over de verplichting tot in pandgeving van nieuwe vorderingen en dat WTG in kort geding niet tot toewijzing van haar vorderingen kon worden overgegaan. Het gevorderde werd afgewezen en WTG werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
Vonnis van 8 maart 2007 in de zaak van:
Kort gedingnr.: 19/2007
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WTG Europe B.V.,
gevestigd te Den Bosch,
eiseres,
procureur: mr. J. Wind,
advocaat: mr. S.Y. Westrik,
tegen:
mr. B. van Leeuwen in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Timpa Foundations B.V.,
kantoorhoudende te Goes,
gedaagde,
advocaat: mr. B. van Leeuwen.
1. Het verloop van het geding
Partijen worden verder aangeduid als WTG en de curator.
Het dossier bevat de volgende processtukken:
dagvaarding met bijlagen;
akte overlegging stukken zijdens de curator;
pleitnotities namens beide partijen.
2. De feiten
2.1. Medio 2005 is tussen de ABN Amro Bank N.V., hierna: de bank en Timpa Foundations B.V., hierna Timpa, een kredietovereenkomst gesloten. In het kader van deze overeenkomst zijn aan de bank meerdere zekerheden verstrekt, waaronder het pandrecht van de vorderingen van Timpa op derden.
2.2. De uit de kredietovereenkomst voortvloeiende vordering van de bank op Timpa ten bedrage van, op dat moment, bijna € 1.000.000,-- is door de bank bij akte van cessie d.d. 16 juni 2006 aan WTG verkocht voor een bedrag van circa € 600.000,--.
Op 15 juni 2006 heeft een rekeningoverdracht plaatsgevonden waarbij WTG in plaats van Timpa de nieuwe rekeninghoudster is geworden ten opzichte van de bank.
2.3. Zowel de bank als WTG hebben Timpa meegedeeld de kredietovereenkomst te beëindigen.
2.4. Timpa is op 5 juli 2006 failliet verklaard met benoeming van mr. Van Leeuwen tot curator.
2.5. Op 10 juli 2006 is WTG als pandhoudster overgegaan tot executie van onder meer de debiteurenportefeuille middels een internetveiling. WTG heeft deze debiteurenportefeuille op dezelfde datum zelf gekocht.
2.6. De curator heeft bij brief d.d. 31 januari 2007 de nietigheid van de verpandingen die na 16 juni 2006 hebben plaatsgevonden ingeroepen en debiteuren van Timpa aangeschreven ter incasso van de vorderingen.
Het geschil
3.1. WTG vordert, kort weergegeven, de curator te bevelen om te staken en gestaakt te houden om op welke wijze dan ook debiteuren van WTG, zoals opgenomen in de pandlijsten bedoeld in productie 6 bij de dagvaarding, aan te sporen tot betaling over te gaan aan de curator; hem te bevelen om aan WTG gegevens over te leggen waaruit blijkt welke bedragen hij heeft ontvangen van haar debiteuren; deze bedragen en de na het wijzen van het vonnis van haar debiteuren te ontvangen bedragen te voldoen aan WTG; de debiteuren rectificatiebrieven te zenden met de door WTG aangegeven inhoud; alles op straffe van verbeurte van een dwangsom. Zij stelt daartoe dat de curator onrechtmatig handelt door de debiteuren van Timpa aan te schrijven ter incasso van vorderingen die aan WTG voldaan moeten worden. Deze vorderingen zijn immers rechtsgeldig verpand aan WTG. Door de cessie zijn alle vorderingsrechten (in casu een doorlopend vorderingsrecht) als nevenrechten overgegaan op WTG. Bovendien is de verpanding door de executoriale verkoop van de debiteurenportefeuille inmiddels teniet gegaan en behoren de vorderingen nu in eigendom aan WTG.
3.2. De curator heeft verweer gevoerd. Hij betwist het spoedeisend belang van WTG. Voorts betwist hij dat WTG gerechtigde is geworden tot de debiteurenvorderingen van Timpa uit hoofde van de verpandingen van 20 juni, 26 juni en 3 juli 2006. Nu slechts de uit de kredietovereenkomst tussen de bank en Timpa voortvloeiende vordering aan WTG is verkocht, kunnen alleen de op het moment van de cessie bestaande pandrechten van de bank zijn overgegaan op WTG. Ten aanzien van verpandingen van na de cessiedatum is er geen sprake van een geldige titel, zodat die verpandingen niet rechtsgeldig zijn. De betreffende verpandingen zijn onverplicht verricht door Timpa en op grond daarvan is de vernietiging van die vorderingen ingeroepen. WTG was dan ook niet bevoegd de debiteurenportefeuille paraat te executeren en aan zichzelf te verkopen en is nooit rechthebbende geworden op de betreffende vorderingen.
De beoordeling
4.1. WTG heeft, gelet op haar ter zitting naar voren gebrachte stellingen, een spoedeisend belang bij het gevorderde en is derhalve ontvankelijk in haar vorderingen.
4.2 Tussen partijen staat vast dat WTG op 16 juni 2006 niet de kredietovereenkomst heeft overgenomen maar alleen de vordering van de bank op Timpa. Met deze vordering zijn de nevenrechten overgegaan, waaronder het in deze procedure van belang zijnde pandrecht.
De vraag is of onder dit recht ook nog de nadien overgedragen vorderingen op debiteuren van Timpa vallen.
4.3 Het aan WTG overgedragen pandrecht kan niet meer omvatten dan het recht dat de bank op het moment van de overdracht had. Het pandrecht was verbonden aan de kredietovereenkomst welke overeenkomst ruim voor de overname van de vordering door WTG, werd beëindigd. Het is onduidelijk of de bank na ontbinding van de kredietovereenkomst nog recht had op in pandgeving van vorderingen op debiteuren die na de ontbinding van de kredietovereenkomst zouden ontstaan. De overeenkomst tussen de bank en Timpa geeft daarover geen uitsluitsel. In beginsel heeft ontbinding van de kredietovereenkomst ook tot gevolg dat de met de kredietovereenkomst samenhangende verplichting toekomstige vorderingen in pand te geven, werd beëindigd.
Daarnaast is tussen de bank, Timpa en WTG op 15 juni 2006 een zogenaamde “rekeningovernameverklaring” gesloten waarin onder meer is bepaald dat Timpa aansprakelijk bleef voor alle vorderingen die de bank op haar mocht hebben inclusief “gestelde garanties” en dergelijke.
Voorshands bestaat dus gerede twijfel of de verplichting tot in pandgeving van nieuwe vorderingen tot de nevenrechten behoren die mee over zijn gegaan naar WTG. Onder die omstandigheden kan in kort geding niet tot toewijzing van de vorderingen worden overgegaan.
4.4. Gelet op het vorenstaande zal het gevorderde worden afgewezen. WTG zal, als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt WTG in de kosten van het geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 251,00 wegens griffierechten en € 1.054,00 wegens procureurssalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
AIJ