ECLI:NL:RBMID:2007:BA4776

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
19 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/846
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Ondersteunende Begeleiding op basis van de AWBZ en de beoordeling van de indicatiestelling

In deze zaak heeft eiseres, die lijdt aan een psychiatrische aandoening, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Stichting Centrum indicatiestelling zorg. Dit besluit, genomen op 20 juli 2006, betrof de indicatiestelling voor Ondersteunende Begeleiding (OB) op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Eiseres had eerder een indicatie voor OB-algemeen, klasse 7, maar na een herindicatie was haar indicatie verlaagd naar klasse 5. Eiseres stelde dat zij recht had op meer uren ondersteuning, gezien haar complexe situatie en de zorg voor haar drie kinderen. De rechtbank heeft de zaak op 1 februari 2007 behandeld, waarbij eiseres in persoon verscheen, bijgestaan door haar gemachtigde en echtgenoot. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugde, omdat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke omstandigheden van eiseres, zoals haar psychische belastbaarheid en de verantwoordelijkheden van haar echtgenoot. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres als ware haar een indicatie OB, klasse 7, was toegekend, voor 16 tot 19,9 uur per week. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden begroot. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 maart 2007.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 06/846
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. P.P.J. Minten, verbonden aan de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg,
tegen
de Raad van bestuur van de Stichting Centrum indicatiestelling zorg,
gevestigd te Tilburg,
verweerder.
I. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 20 juli 2006 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 1 februari 2007 behandeld ter zitting. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden A.A.M. Maas en mr. N. Benedictus.
II. Overwegingen
1. Eiseres en haar echtgenoot hebben drie kinderen (geboortedata: 28 april 1999 en een tweeling op 4 juli 2000). De echtgenoot heeft een eigen landbouw- en veeteeltbedrijf. Eiseres lijdt aan een psychiatrische aandoening en zij heeft sinds de geboorte van de tweeling thuishulp. De laatste indicatie Ondersteunende Begeleiding (OB) van 10 december 2004 was OB-algemeen, klasse 7. Dit komt neer op 16 tot 19,9 uur per week. Binnen deze klasse is ondersteuning geboden bij huishoudelijke taken en zorg en aanwezigheid op momenten dat de kinderen thuis zijn. De indicatie eindigde op 10 december 2005.
2. Op 31 oktober 2005 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een herindicatie van de op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) gefinancierde zorg. De aanvraag had betrekking op OB-algemeen, klasse 8.
3. Op 24 november 2005 is besloten de tot dan toe geldende indicatie voor de periode van 24 november 2005 tot 10 maart 2006 te verlengen.
4. Bij besluit van 10 februari 2006 heeft verweerder voor de periode van 11 maart 2006 tot 22 april 2006 indicatie OB, klasse 5, toegekend. Voor de periode van 23 april 2006 tot 11 maart 2008 is besloten tot indicatie OB, klasse 4. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
5. Bij het bestreden besluit is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard in die zin dat onder intrekking van het besluit van 10 februari 2006 voor de periode van 11 maart 2006 tot 11 juni 2006 is besloten tot toekenning van indicatie OB, klasse 6 (13 tot 15,9 uur per week) en tot toekenning van indicatie OB, klasse 5 (10 tot 12,9 uur per week), voor de periode van 12 juni 2006 tot 11 maart 2008.
6. In geschil is of het bestreden besluit op goede gronden is genomen.
7. Eiseres stelt dat zij recht heeft op meer uren Ondersteunende Begeleiding per week. Zij heeft aangevoerd dat haar ziektebeeld niet is veranderd. De opvang van de kinderen is moeilijk te realiseren. Woensdag- en vrijdagmiddag zijn de kinderen vrij en is er hulp nodig. Haar echtgenoot doet al zoveel en kan niet meer doen omdat dit anders ten koste gaat van het bedrijf. Hij runt in zijn eentje een boerderij en heeft in die zin meer dan een fulltime baan. De mantelzorg van de schoonouders is verdwenen door hun verhuizing naar Brabant. De regelgeving gaat uit van een gemiddelde of standaard situatie maar daar is in dit geval geen sprake van. Eiseres wil met haar aandoening zo normaal mogelijk leven.
8. Verweerder erkent dat er sprake is van een complexe problematiek met een noodzaak van meerdere begeleidingscontacten per dag. Er heeft een huisbezoek plaatsgevonden en er is informatie ingewonnen bij de behandelend psychiater van eiseres. Over de mogelijkheid van inschakeling van de echtgenoot is informatie beschikbaar van zijn huisarts. Er is niet gebleken dat er voortdurend toezicht nodig is maar er kan worden volstaan met gemiddeld drie contacten van ongeveer een half uur per contact. Per week komt dit neer op 10,30 uur per week, dat wil zeggen indicatie OB, klasse 5. Deze ondersteuning is bedoeld om de zelfredzaamheid van eiseres te handhaven. De leefeenheid is primair verantwoordelijk en de echtgenoot moet in staat worden geacht huishoudelijke taken te verrichten en de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Tijdens schoolvakanties kunnen de kinderen gebruik maken van een reguliere opvang in de woonplaats. De wens daar geen gebruik van te maken, kan niet tot een andere indicatie leiden. In verband met een wijziging van de indicatieklasse is een afbouwregeling bepaald.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. Volgens artikel 2, lid 2, van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ (BZA) heeft iemand uitsluitend recht op AWBZ-zorg wanneer zij er gelet op haar behoefte en uit een oogpunt van doelmatigheid van de zorgverlening, redelijkerwijs op is aangewezen.
Artikel 6 van het BZA luidt: Ondersteunende begeleiding omvat ondersteunende activiteiten in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem, gericht op bevordering of behoud van zelfredzaamheid of bevordering van de integratie van de verzekerde in de samenleving, te verlenen door een instelling.
Op grond van het Protocol Gebruikelijke Zorg van april 2005 (het Protocol) is de leefeenheid van een zorgvrager die een beroep doet op de AWBZ primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Ingevolge artikel 2.6 van het Protocol wordt iedere volwassen burger verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke zorg niet in de weg.
Artikel 1.6 van het Protocol bepaalt onder meer dat de indicatiesteller de mogelijkheid houdt, in geval toepassing van de richtlijnen in concrete gevallen tot kennelijke onbillijkheid leidt, om zelf en waar nodig in zijn team te besluiten dat van de richtlijnen moet worden afgeweken.
11. De rechtbank is van oordeel dat het door verweerder vastgestelde beleid, zoals onder meer vastgelegd in het Protocol, als redelijk is aan te merken.
12. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres recht heeft op AWBZ-zorg en dat in dat kader recht bestaat op Ondersteunende Begeleiding. In geschil is de omvang van die begeleiding. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de indicatiestelling overeenkomstig het beleid heeft gehandeld, ook in de zin dat bij de beoordeling van de omvang van de Ondersteunende Begeleiding rekening is gehouden met de verantwoordelijkheid van de leefeenheid en het bestaan van voorliggende voorzieningen als kinderopvang.
13. Vervolgens is ter beoordeling of verweerder in de specifieke omstandigheden van het geval aanleiding had moeten zien om van het beleid af te wijken. In dat kader gaat de rechtbank van het volgende uit.
14. Uit de stukken van de behandelend psychiater van eiseres blijkt dat sprake is van een eindtoestand van een borderline persoonlijkheidsstoornis met neiging tot automutilatie. De psychiater heeft in een brief van 14 december 2005 verklaard dat eiseres er met de hulp van thuiszorg in slaagt om zich te handhaven. Volgens de psychiater heeft dit dus ook een belangrijke preventieve functie om het huidig bereikte evenwicht te kunnen behouden. In een brief van 10 april 2006 schrijft de psychiater onder andere dat wanneer het huidige evenwicht behouden kan blijven en patiënte de nodige hulp krijgt, zij geen gevaar is voor zichzelf en voor haar kinderen. Wanneer ze overbelast zou raken, is er gevaar voor automutilatie en zouden ook zelfmoordgedachten terug op de voorgrond kunnen komen. Voorts is door de psychiater aangegeven dat met het inzetten van de nodige thuiszorg het bereikte evenwicht kan worden gehandhaafd. De huisarts van de echtgenoot van eiseres heeft in een brief van 14 april 2006 onder meer verklaard dat de opvang van eiseres door de echtgenoot door de aard van zijn werk (piektijden, geen vaste werktijden) niet goed regelbaar is.
15. Uit genoemde informatie van de psychiater is naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat de psychische belastbaarheid van eiseres zodanig is dat zij groot belang heeft bij in ieder geval handhaving van de indicatie Ondersteunende Begeleiding, klasse 7, dat wil zeggen: 16 tot 19,9 uur per week. Voorts is aannemelijk dat in het bedrijf van de echtgenoot sprake is van een continue bedrijfsvoering die niet te vergelijken is met een volledige en normale baan waarvan in artikel 2.6 van het Protocol wordt uitgegaan. Uit het bestreden besluit is niet op te maken dat verweerder met deze omstandigheden nadrukkelijk en in voldoende mate rekening heeft gehouden. Evenmin is tot uitdrukking gebracht op grond van welke overwegingen naar het oordeel van verweerder geen sprake is van kennelijke onbillijkheid in de hiervoor genoemde zin. In zoverre ontbreekt in het bestreden besluit een deugdelijke motivering. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.
16. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om op de voet van artikel 8:72, lid 5, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat het besluit van 10 februari 2006 wordt geschorst en verweerder wordt opgedragen eiseres te behandelen als ware haar een indicatie Ondersteunende Begeleiding, klasse 7, toegekend. De rechtbank zal bepalen dat de voorlopige voorzieningen na zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar, vervallen.
17. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 644,--, uitgaande van 2 procespunten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) en een zaak van gemiddeld gewicht.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met in achtneming van deze uitspraak;
treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 10 februari 2006 wordt geschorst;
treft de voorlopige voorziening dat verweerder wordt opgedragen om eiseres te behandelen als ware haar een indicatie Ondersteunende Begeleiding, klasse 7, voor 16 tot 19,9 uur per week, toegekend;
bepaalt dat de voorlopige voorzieningen vervallen na zes weken nadat het nieuwe besluit op bezwaar is bekend gemaakt;
bepaalt dat de Stichting Centrum indicatiestelling zorg aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,-- (achtendertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op
€ 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Stichting Centrum indicatiestelling zorg aan eiseres.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2007
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van P.C.M. van Leeuwen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: 19 maart 2007.