ECLI:NL:RBMID:2007:BA4743

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
29 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1354
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving en belangenafweging bij gedoogbesluit over luifel aan garage

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan over een geschil tussen eiser, wonende te Grijpskerke, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 31 januari 2006, waarin verweerder zijn eerdere besluit van 23 november 2004 handhaafde, dat betrekking had op het gedogen van een luifel aan de voorzijde van de garage van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de belangen van eiser en de vergunninghouder. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging niet inzichtelijk is en dat er geen concreet uitzicht op legalisatie van de illegale situatie bestaat. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangenafweging opnieuw moet worden uitgevoerd. Tevens is de gemeente Veere veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 322,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het griffierecht van € 138,- aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 05/1354
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiser],
wonende te Grijpskerke,
eiser,
gemachtigde mr. K.M. Moeliker,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere,
te Veere,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2002 heeft verweerder aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een garage op het perceel [adresgegevens perceel]
Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is bij besluit op bezwaar van 3 september 2002 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 augustus 2003 van deze rechtbank is het beroep van eiser tegen het besluit van 3 september 2002 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft bij uitspraak van 21 april 2004 (LJN: AO8013) het hoger beroep van eiser tegen de uitspraak van de rechtbank gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 3 september 2002 vernietigd.
Bij besluit van 23 november 2004, bekend gemaakt op 8 december 2004, heeft verweerder alsnog bouwvergunning geweigerd voor zover de uitbreiding ziet op het plaatsen van een luifel aan de voorzijde van de garage. Tevens heeft verweerder besloten de reeds geplaatste luifel te gedogen.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 8 september 2005 is het beroep van eiser tegen het besluit van 23 november 2004 voor zover het is gericht tegen besluit tot gedogen doorgezonden aan verweerder om het als bezwaarschrift te behandelen.
Eiser heeft op 7 december 2005, ingekomen 8 december 2005, beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op dit bezwaarschrift.
Bij besluit van 31 januari 2006 heeft verweerder zijn besluit van 23 november 2004, voor zover dit ziet op het gedogen van de gerealiseerde luifel aan de voorzijde van de garage gehandhaafd.
Tegen dit besluit (het bestreden besluit) heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Een verzoek om een voorlopige voorziening is bij uitspraak van 7 september 2006 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (Awb 06/744) afgewezen.
Het beroep is op 1 november 2006 behandeld ter zitting. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde H.E. Jansen-Van der Hoek.
II. Overwegingen
1. In het bestreden besluit heeft verweerder met betrekking tot het gedogen van de luifel van de garage overwogen dat de overtreding door [vergunninghouder] van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan, door het nieuwe bestemmingsplan Kom Grijpskerke binnen afzienbare tijd gelegaliseerd zal kunnen worden. Gelet op deze omstandigheid dient het belang van [vergunninghouder] bij het handhaven van de luifel zwaarder te wegen dan het belang van eiser bij verwijdering daarvan.
2. Eiser heeft aangevoerd dat niet gebleken is van concreet zicht op legalisering op korte termijn nu verweerder daartoe het voornemen tot een facetherziening van het geldende bestemmingsplan inmiddels verlaten heeft en een algehele herziening van dit plan heeft aangekondigd. De structuurvisie van de gemeente Veere stuurt juist aan op verplaatsing van eisers bedrijf naar een locatie buiten de kern zodat legalisering op korte termijn niet aannemelijker wordt. Eiser betwist dat handhavend optreden tegen de illegale situatie buitenproportioneel moet worden geacht. Zijns inziens is niet duidelijk welke belangen verweerder bij het gedogen van de illegale situatie heeft betrokken en welk gewicht hij daaraan heeft toegekend. Voorts meent eiser dat het illegaal gebouwde niet van ondergeschikte betekenis kan worden geacht.
3. Het beroep van eiser richt zich in eerste instantie tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn als bezwaarschrift aan te merken geschriften van 19 november 2004 en de aanvulling daarop van 11 januari 2005, voor zover deze zijn gericht op verweerders besluit tot gedogen van 23 november 2004. Eiser heeft voldoende belang bij een beoordeling van dit onderdeel van het beroep.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de termijn van de tien weken (in het geval bezwaarschriftencommissie is ingesteld), bedoeld in artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te rekenen vanaf de verzenddatum van de uitspraak van de voorzieningenrechter (20 september 2005) op het bezwaarschrift heeft beslist. Niet gebleken is dat de beslissing tussentijds is verdaagd. Het beroep van eiser gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift, nu daarop op 31 januari 2006 is beslist, dient dan ook gegrond te worden verklaard.
5. De rechtbank overweegt verder als volgt.
6. Het bestreden besluit ziet op de luifel aan de voorzijde van de garage. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2004 volgt dat ten aanzien van deze luifel artikel 9, tweede lid onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan Loodhol waarin is bepaald dat gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsstroken, van toepassing moet worden geacht en dat de luifel buiten deze stroken is geplaatst. Bij besluit van 23 november 2004 heeft verweerder alsnog bouwvergunning geweigerd.
7. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder, nu sprake is van bouwen in strijd met het bepaalde in artikel 40 van de Woningwet, bevoegd is handhavend op te treden.
8. De rechtbank stelt met betrekking tot de aard en ernst van de overtreding vast dat volgens de overlegde tekeningen van de garage sprake is van een overschrijding van de bebouwingsgrens van 2.50 meter die zich uitstrekt over de gehele breedte van de garage. Dit komt niet overeen met de verklaring van verweerder ter zitting dat de luifel ongeveer anderhalve meter buiten de bebouwingsgrens is geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank is de door haar vastgestelde overschrijding van de bebouwingsgrens van zodanige omvang dat geen sprake is van een overtreding van geringe aard en ernst.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling zal een bestuursorgaan dat bevoegd is tot handhavend optreden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
10. Ten aanzien van de mogelijkheid van legalisatie heeft de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 7 september 2006 vastgesteld dat met het opstellen van een voorontwerpbestemmingsplan Kom Grijpskerke, waarmee de hierboven weergegeven illegale toestand gelegaliseerd zou kunnen worden, geen sprake is van concreet uitzicht op legalisatie. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de totale herziening van het plan Kom Grijpskerke eerst in december 2006 of januari 2007 in procedure zal gaan. Van de ten tijde van het bestreden besluit aangekondigde facetherziening van het geldende plan zal worden afgezien. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van concreet uitzicht op legalisatie.
11. Vervolgens is ter beoordeling of handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in deze concrete situatie moet worden afgezien.
12. Het bestreden besluit vermeldt in dat kader onder meer dat bij de afweging van belangen het algemene belang richtinggevend is geweest en dat [vergunninghouder] erop mocht vertrouwen dat hem aanvankelijk rechtmatig een bouwvergunning met de mogelijkheid van plaatsing van een luifel is verleend. Voorts is vermeld dat bij het wegen van de belangen van eiser nadrukkelijk is betrokken of de overtreden norm speciale bescherming van eiser vraagt. Daarvan is volgens verweerder geen sprake en de belangen van eiser wegen minder zwaar dan die van [vergunninghouder]. Ter zitting is gesteld dat de kosten van verwijdering van de luifel aanzienlijk zouden zijn. Bij verwijdering zou ook schade ontstaan aan het oorspronkelijke gebouw.
13. De rechtbank heeft op basis van het bestreden besluit en de onderliggende stukken niet kunnen vaststellen dat voldoende onderzoek is verricht naar de in geding zijnde belangen. De rechtbank is niet gebleken dat de belangen van eiser, bestaande uit lichttoetreding, zicht en een ongestoorde satellietontvangst, voldoende in kaart zijn gebracht en ditzelfde geldt voor de belangen van [vergunninghouder]. Zo is onduidelijk wat de mate van inbreuk op de belangen van eiser is en in hoeverre deze belangen meer of minder gewicht in de schaal leggen. Wat de belangen van Roelse betreft is niet duidelijk wat de omvang van de schade is die voor hem ontstaat indien verweerder zou handhaven. Zo blijkt uit de stukken bijvoorbeeld niet wat de kosten van verwijdering van de luifel zijn. De veronderstelling dat het vanwege de aard van de constructie om aanzienlijke kosten zal gaan, beoordeelt de rechtbank als onvoldoende. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten deze stelling te onderbouwen, bijvoorbeeld in de vorm van een begroting van de kosten.
14. Doordat het onderzoek naar de betrokken belangen niet volledig is geweest, is de door verweerder gemaakte belangenafweging niet inzichtelijk. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb worden vernietigd. Verweerder zal binnen de hierna te noemen termijn een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen. In dat besluit zal gemotiveerd moeten worden aangegeven welke belangen verweerder bij de belangenafweging heeft betrokken en welk gewicht aan de verschillende belangen wordt toegekend.
15. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek van eiser om vergoeding van de proceskosten die in de bezwaarfase zijn gemaakt. Verweerder zal dit in het nieuw te nemen besluit op bezwaar alsnog moeten doen.
16. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 322,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van één proceshandeling.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep, voor zover het gericht is tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift, gegrond;
verklaart het beroep, voor zover het gericht is tegen het bestreden besluit, gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op om, binnen twaalf weken na de datum waarop deze uitspraak is verzonden, een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat gemeente Veere aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,-- (honderdachtendertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op € 322,- (driehonderdtweeëntwintig euro), te betalen door gemeente Veere aan eiser.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: