ECLI:NL:RBMID:2007:BA3665

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
16 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
56626 KG ZA 07-31
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van levensonderhoud door dochter aan vader in kort geding

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Middelburg op 16 maart 2007, heeft de dochter haar vader in kort geding aangesproken om een voorschot op de door hem te betalen bijdrage in haar levensonderhoud. De dochter, geboren uit een inmiddels ontbonden huwelijk tussen de vader en mevrouw [belanghebbende], vorderde primair € 500,-- per maand en subsidiair € 243,-- per maand. Ze stelde in acute geldnood te verkeren en niet in haar eerste levensbehoeften te kunnen voorzien, terwijl de vader wettelijk verplicht is bij te dragen in haar levensonderhoud. De vader betwistte de hoogte van de vordering en voerde aan dat hij geen draagkracht had voor een hogere bijdrage dan de € 139,19 die hij momenteel aan de dochter betaalt.

De voorzieningenrechter oordeelde dat voor toewijzing van de vordering vereist is dat het bestaan van de vordering van de dochter op de vader voldoende aannemelijk is, in die zin dat het in een bodemprocedure hoogstwaarschijnlijk is dat de vordering wordt toegewezen. De rechter beoordeelde zowel de behoefte van de dochter als de draagkracht van de vader. Hoewel de behoefte van de dochter aan een hogere bijdrage vaststond, was het niet eenvoudig vast te stellen dat de vader voldoende draagkracht had om een hogere bijdrage te voldoen. Dit vereiste nader onderzoek, wat in het kader van een kort gedingprocedure niet mogelijk was. Daarom werd de vordering van de dochter afgewezen.

De voorzieningenrechter compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
Vonnis van 16 maart 2007 in de zaak van:
Kort gedingnr.: 31/2007
[eiseres],
wonende te Vlissingen,
eiseres,
procureur: mr. C.J. de Wit,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Goes,
gedaagde,
procureur: mr. J.A. Krab.
1. Het verloop van het geding
Partijen worden verder aangeduid als de dochter en de vader.
Het dossier bevat de volgende processtukken:
dagvaarding en hersteldagvaarding met bijlagen;
fax d.d. 13 maart met bijlagen zijdens de vader.
De feiten
2.1. Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen de vader en mevrouw
[belanghebbende] is op 6 juli 1988 de dochter geboren.
2.2. De vader betaalt thans aan de dochter een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie van € 139,19 per maand.
2.3. De dochter is op 1 december 2006 zelfstandig gaan wonen.
Het geschil
3.1. De dochter vordert, kort weergegeven, de vader te veroordelen tot betaling aan haar van een voorschot op de door hem te betalen bijdrage in haar levensonderhoud ter hoogte van primair € 500,-- per maand, subsidiar € 243,-- per maand.
Zij stelt daartoe in acute geldnood te verkeren en nauwelijks in staat te zijn te voorzien in haar eerste levensbehoeften. De vader is wettelijk verplicht bij te dragen in haar levensonderhoud en het bedrag dat hij thans aan haar betaalt is daarvoor niet toereikend.
3.2. De vader heeft verweer gevoerd. Hij stelt, onder verwijzing naar een door hem overgelegde draagkrachtberekening, geen draagkracht te hebben voor een hogere bijdrage dan het bedrag dat hij thans aan de dochter betaalt.
De beoordeling
4.1. Voor toewijzing van een geldvordering als de onderhavige is slechts plaats als het bestaan van de vordering van de dochter op de vader voldoende aannemelijk is, in die zin dat het in een bodemprocedure hoogstwaarschijnlijk is dat de vordering wordt toegewezen.
Daartoe dient enerzijds de behoefte van de dochter en anderzijds de draagkracht van de vader te worden beoordeeld. Nu zulks door de vader niet is betwist staat de behoefte van de dochter aan een hogere dan de thans door de vader betaalde bijdrage vooralsnog wel vast.
Voorshands is echter niet op eenvoudige wijze vast te stellen dat de vader voldoende draagkracht heeft om een hogere bijdrage aan de dochter te voldoen, zodat daartoe nader onderzoek plaats dient te vinden. Daarvoor is echter in het kader van een kort gedingprocedure geen plaats. Nu vooralsnog niet hoogstwaarschijnlijk is dat de vordering van de dochter in een bodemprocedure wordt toegewezen, dient haar vordering in de onderhavige procedure te worden afgewezen.
4.2. Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het gevorderde af;
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
AIJ