ECLI:NL:RBMID:2007:BA3665
Rechtbank Middelburg
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van levensonderhoud door dochter aan vader in kort geding
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Middelburg op 16 maart 2007, heeft de dochter haar vader in kort geding aangesproken om een voorschot op de door hem te betalen bijdrage in haar levensonderhoud. De dochter, geboren uit een inmiddels ontbonden huwelijk tussen de vader en mevrouw [belanghebbende], vorderde primair € 500,-- per maand en subsidiair € 243,-- per maand. Ze stelde in acute geldnood te verkeren en niet in haar eerste levensbehoeften te kunnen voorzien, terwijl de vader wettelijk verplicht is bij te dragen in haar levensonderhoud. De vader betwistte de hoogte van de vordering en voerde aan dat hij geen draagkracht had voor een hogere bijdrage dan de € 139,19 die hij momenteel aan de dochter betaalt.
De voorzieningenrechter oordeelde dat voor toewijzing van de vordering vereist is dat het bestaan van de vordering van de dochter op de vader voldoende aannemelijk is, in die zin dat het in een bodemprocedure hoogstwaarschijnlijk is dat de vordering wordt toegewezen. De rechter beoordeelde zowel de behoefte van de dochter als de draagkracht van de vader. Hoewel de behoefte van de dochter aan een hogere bijdrage vaststond, was het niet eenvoudig vast te stellen dat de vader voldoende draagkracht had om een hogere bijdrage te voldoen. Dit vereiste nader onderzoek, wat in het kader van een kort gedingprocedure niet mogelijk was. Daarom werd de vordering van de dochter afgewezen.
De voorzieningenrechter compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de griffier aanwezig was.