ECLI:NL:RBMID:2007:BA3611

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
49452 HA ZA 05-460
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buurweg en gebruik van erf en inrit tussen percelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Middelburg werd behandeld, ging het om een geschil tussen twee buren over het gebruik van een erf en een inrit die zich tussen hun percelen bevonden. De eiser, wonende te Tholen, had de gedaagde aangesproken op het gebruik van deze inrit, die volgens hem niet rechtmatig was. De rechtbank had eerder een bewijsopdracht gegeven aan de gedaagde om aan te tonen dat het erf en de inrit voor 1 januari 1992 als buurweg waren bestemd. Tijdens de getuigenverhoren werden verschillende getuigen gehoord, waaronder de echtgenote van de gedaagde en voormalige eigenaren van het perceel. De rechtbank constateerde dat er een fout was gemaakt in de vermelding van de zijde van de getuigen in het proces-verbaal.

De getuigenverklaringen wezen erop dat het erf en de inrit al sinds de jaren zestig door beide partijen werden gebruikt, zonder dat er een afscheiding was die dit gebruik belemmerde. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde erin was geslaagd het bewijs te leveren dat het erf en de inrit als buurweg waren bestemd. De rechtbank behandelde ook de schadevergoeding die de eiser had gevorderd, maar oordeelde dat deze onvoldoende onderbouwd was. De eiser had een schadevergoeding van € 1.400,- gevorderd, maar de rechtbank wees deze vordering af omdat de onderbouwing niet overtuigend was.

In de beslissing werd de eiser veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die tot dat moment waren begroot op € 1.588,-. De rechtbank verklaarde voor recht dat de kadastrale erfgrenzen van toepassing zijn op de inrit van de beide percelen en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. H.A. Witsiers op 18 april 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
49452HA ZA 05-46049452HA ZA 05-4607 maart 2007
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 49452 / HA ZA 05-460
Vonnis van 18 april 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te Tholen,
eiser,
procureur mr. C.J. IJdema,
tegen
[gedaagde],
wonende te Tholen,
gedaagde,
procureur mr. J.A. de Waard.
De procedure
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 19 juli 2006. Ter uitvoering van de daarin gegeven bewijsopdracht zijn in enquête vier getuigen gehoord. Daarna heeft [eiser] een akte uitlating contra-enquête, alsmede akte uitlating schade ingediend, waarop [gedaagde] bij antwoordakte – waarbij tevens een productie is overgelegd – heeft gereageerd. Naar aanleiding daarvan heeft [eiser] zijn reactie gegeven bij antwoordakte. Vervolgens zijn in contra-enquête twee getuigen gehoord. Van de getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt.
De verdere beoordeling van het geschil
Aan [gedaagde] is opgedragen te bewijzen dat het erf en de inrit gelegen tussen de beide percelen van partijen in, voor 1 januari 1992 door de toenmalige eigenaren van de grond waarover het erf en de inrit lopen, als buurweg zijn bestemd. Hij heeft daartoe doen horen zijn echtgenote, mevrouw [L.V.B.V], twee vroegere eigenaren van het perceel [adres] 4, de heer [M.A.D.H.] en de heer [[D.S.], en zichzelf. [eiser] heeft in contra-enquête doen horen de heer [C.C.V.A.], buurtbewoner, en zichzelf. De rechtbank heeft geconstateerd dat boven het proces-verbaal van deze getuigenverhoren ten onrechte staat vermeld “aan de zijde van gedaagde”. Dit moet zijn “aan de zijde van eiser”.
[M.A.D.H.] heeft verklaard dat hij het perceel [adres] 4 eind jaren zestig kocht en aldaar een loonbedrijf exploiteerde. Hij reed met zware machines over de oprit en de dam tussen de weg en die oprit, waarbij hij ook het deel van de buren gebruikte. Die dam was iets smaller dan de oprit. De buurman van [adres] 2 maakte op zijn beurt mede gebruik van het deel van de oprit van [M.A.D.H.] in verband met zijn bedrijfsuitoefening. [M.A.D.H.] heeft voorts verklaard dat er aan de voorkant tussen de percelen nooit een afscheiding was. [L.V.B.V.] heeft bevestigd dat haar echtgenoot en [M.A.D.H.] beiden gebruik maakten van de gehele breedte van de oprit en ze heeft verder verklaard dat er in 1986 een hekje stond tussen de beide percelen ter hoogte van de voorkant van de schuur op het perceel [adres] 4. [D.S.] heeft verklaard dat, voordat [gedaagde] en de vorige eigenaar het perceel [adres] 2 bewoonden, [M.A.D.H.] de oprit gebruikte samen met de broer van [D.S.] die op laatstgenoemd perceel een kippenschuur had en met bulkwagens over de oprit reed. Zijn broer heeft de oprit verbreed, hetgeen ook makkelijker was voor [M.A.D.H.] die met onder meer combines over de oprit reed.
Met deze verklaringen strookt de door [gedaagde] afgelegde verklaring. Hij heeft immers verklaard dat de toegang tot de oprit tussen de twee percelen in gebruik was bij de beide eigenaren toen hij het perceel [adres] 2 in 1986 kocht. Daarnaast werd zijn deel van de oprit gebruikt wanneer op het perceel [adres] 4 laad- en loswerkzaamheden plaatsvonden en reed [M.A.D.H.] met grote landbouwmachines over de oprit, aldus [gedaagde]. Hij heeft verder verklaard dat tussen de schuren van de beide percelen paaltjes – en later bomen – stonden die doorliepen tot ongeveer de voorkant van de schuur op het perceel [adres] 4.
Voornoemd bewijs wordt niet, dan wel onvoldoende, weerlegd door de in contra-enquête afgelegde verklaringen. De verklaring van [eiser] bevat geen informatie over het gebruik van het erf en de inrit vóór 1992. De verklaring van [C.C.V.A.] dat het hekje aan het begin van de bomenrij vroeger – vanaf de weg gezien – halverwege de tuin van het perceel [adres] 4 begon, strookt niet met de andere getuigenverklaringen.
Naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde] er in geslaagd het hem opgedragen bewijs te leveren. Uit de onder 2.2.genoemde verklaringen blijkt dat het erf en de inrit reeds eind jaren zestig, begin jaren zeventig door zowel de toenmalige eigenaar van [adres] 2 als die van [adres] 4 werden gebruikt en aldus als buurweg zijn bestemd.
Verder kan uit de getuigenverklaringen worden afgeleid dat de vorenbedoelde wijze van gebruik nooit belemmerd werd door de aanwezigheid van een erfafscheiding.
Omdat sprake is van een buurweg, maakt [gedaagde] rechtmatig gebruik van het erf en de inrit van [eiser]. Hij mag dit gebruik voortzetten. De vordering wordt in zoverre afgewezen.
Ten aanzien van de schade aan de paaltjes heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld de door hem geleden schade nader te specificeren. [eiser] heeft ter onderbouwing van het bedrag van € 1.400,- verwezen naar een offerte van grind ter waarde van € 950,- en een offerte voor het leveren en monteren van tien staanders ter waarde van € 375,-. Daarnaast heeft [eiser] gesteld dat hij via contante afrekening in totaal € 805,- heeft voldaan voor drie lengtebuizen, alsmede zeventien gewerkte uren.
Uit bovenstaande informatie valt niet af te leiden dat de door [gedaagde] veroorzaakte en te vergoeden schade moet worden begroot op € 1.400,-. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding dan ook als zijnde onvoldoende onderbouwd afwijzen.
2.6. [eiser] dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat de kadastrale erfgrenzen van toepassing zijn op de inrit van de beide percelen van partijen gelegen aan de [adres] 2 en 4 te Tholen;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding welke aan de zijde van [gedaagde] tot aan dit moment worden begroot op € 244,- wegens griffierecht en
€ 1.344,- wegens procureurssalaris;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2007.