ECLI:NL:RBMID:2007:BA2943

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
11 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
54518 HA ZA 06-480
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en overgeslagen goed bij echtscheiding

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Middelburg op 11 april 2007, betreft het een geschil tussen ex-echtgenoten over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na hun echtscheiding. De echtscheiding werd uitgesproken op 5 januari 2005 en ingeschreven op 21 januari 2005. Partijen waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen en hadden een convenant opgesteld voor de verdeling van hun bezittingen en schulden. De vrouw vorderde dat de man zou worden veroordeeld tot het overleggen van bescheiden van de Dexia Bank en tot betaling van de helft van het bedrag dat hij in 2005 had ontvangen uit een zogenaamde 'Duisenberg-regeling'. De man voerde verweer en stelde dat de vrouw afstand had gedaan van eventuele vorderingen door het ondertekenen van het convenant.

De rechtbank oordeelde dat de vrouw geen belang meer had bij de vordering tot overlegging van bescheiden, aangezien de man deze al had overgelegd. De kern van het geschil was of er sprake was van een overgeslagen goed bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank concludeerde dat de hypothecaire lening die op 20 januari 2004 was afgesloten, niet alleen was afgekocht, maar volledig was afgelost. De man had deze lening als zijn schuld op zich genomen en de vrouw gevrijwaard. De rechtbank oordeelde dat het convenant geen uitsluiting van de Dexialening inhield en dat de vrouw indirect had bijgedragen aan de aflossing van de lening.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de vrouw recht had op een deel van het bedrag dat de man had ontvangen van de Dexia Bank. De man werd veroordeeld tot betaling van € 4.720,80 aan de vrouw, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. S. Kuypers en is openbaar gemaakt op 11 april 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
54518HA ZA 06-48054518HA ZA 06-48011 april 2007
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 54518 / HA ZA 06-480
Vonnis van 11 april 2007
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Sas van Gent,
eiseres,
procureur mr. J.J. Brugge,
tegen
[gedaagde],
wonende te Axel,
gedaagde,
procureur mr. N.A. Koole.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 13 december 2006;
het proces-verbaal van comparitie van 28 februari 2007.
De feiten
Partijen zijn ex-echtgenoten. De echtscheiding in het huwelijk van partijen is uitgesproken bij beschikking van deze rechtbank d.d. 5 januari 2005. De echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Terneuzen op 21 januari 2005.
Partijen waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft plaatsgevonden overeenkomstig het tussen partijen opgemaakte convenant. Dit convenant luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
Artikel 4. VERDELING VAN DE HUWELIJKSGEMEENSCHAP
(…)
4.4. Aan de man worden toebedeeld de navolgende activa:
(…)
en voorts, zonder verdere verrekening, de activa die sedert 1 augustus 2004 van de zijde van de man in de gemeenschap zijn gevallen en nog zullen vallen, zulks onder de verplichting om de navolgende schulden voor zijn rekening te nemen:
de hypothecaire lening afgesloten bij de ING Bank N.V., pro resto € 90.755,--;
de hypothecaire lening afgesloten bij de Direktbank N.V., pro resto € 50.000,--;
(…)
Artikel 6. KWIJTING EN VRIJWARING
6.1. De partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
(…)”
De man heeft op 21 oktober 2005 een bedrag van € 9.441,60 ontvangen uit een zogenaamde “Duisenberg-regeling” van de Dexia Bank Nederland. Dexia Bank Nederland heeft bij brief van 21 oktober 2005 het volgende aan de man meegedeeld:
“(…)
BETREFT: EINDAFREKENING DEPOTLEASE COULANCEREGELING
Ten behoeve van:
De heer [gedaagde]
U heeft onlangs de Depotlease Coulanceregeling geaccepteerd. De volledig ingevulde en door u ondertekende brief hebben wij ontvangen. Daarmee is de Depotlease Coulanceregeling tussen u en de Dexia Bank Nederland N.V. (…) tot stand gekomen. Hieronder vindt u een definitieve afrekening van uw Depotlease Effectenlease-overeenkomst(en).
(…)
Geëindigde Depotlease Effectenlease-overeenkomst(en)
Overwaarde Effect 21990616.
(…)”
De vrouw heeft op 3 januari 2006 de man verzocht om binnen veertien dagen over te gaan tot overlegging van bescheiden hieromtrent, alsmede de helft van het uitgekeerde bedrag aan haar te betalen.
De man heeft op 6 september 2006 een bankafschrift overgelegd waaruit de storting blijkt.
Het geschil
Adriaanse vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen om aan de vrouw binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis:
bescheiden van Dexia Nederland uit 2005 over te leggen waaruit blijkt welk totaalbedrag aan de man zal worden uitgekeerd, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 50,-- per dag dat de man hiermee in gebreke blijft;
tot betaling van de helft van het totale geldbedrag dat de man in 2005 heeft ontvangen van Dexia Nederland;
tot betaling van de wettelijke rente over het aan de vrouw toekomende bedrag sedert 17 januari 2006 tot de dag der algehele voldoening;
in de kosten van dit geding.
De vrouw legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Er is sprake van het overslaan van een goed bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw wenst alsnog verdeling bij helfte van het door de man ontvangen bedrag.
De man voert verweer. Primair verwijst hij naar artikel 6 van het echtscheidingsconvenant. Door ondertekening van het convenant heeft de vrouw afstand gedaan van eventuele vorderingen die er nog zouden zijn. Subsidiair is de man van mening dat geen sprake is van een overgeslagen goed. In het kader van de echtscheidingsonderhandelingen is de Dexia-lening expliciet ter sprake gekomen. De lening is destijds afgekocht door een tweede hypotheek bij de Direktbank af te sluiten. De man heeft vervolgens de hypothecaire geldlening als schuld op zich genomen. Dientengevolge heeft hij de lasten van deze lening op zich genomen. De vrouw wenst nu in strijd met de redelijkheid en billijkheid wel de voordelen van de lening.
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw geen belang (meer) heeft bij de vordering tot overlegging van bescheiden van de Dexiabank, nu de man dit bij antwoord heeft gedaan en vaststaat dat hij een bedrag van € 9.441,60 van de Dexia Bank heeft ontvangen. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het primaire verweer van de man geen doel treft. Uit de door de man bedoelde passage in het echtscheidingsconvenant (artikel 6) blijkt immers niet meer dan dat partijen in de veronderstelling verkeerden na de scheiding en deling van de verschillende vermogensbestanddelen de totale huwelijksgoederen-gemeenschap verdeeld te hebben en staat het betreffende convenant geenszins in de weg aan een nadere verdeling van vergeten baten.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of sprake is van een overgeslagen goed. In dat kader geldt het volgende. Ter comparitie is vast komen te staan dat partijen op 20 januari 2004 een extra hypothecaire lening hebben gevestigd van € 50.000,--. Uit de overgelegde notariële afrekening blijkt dat deze lening gedeeltelijk is aangewend om de Dexialening af te lossen. Bij de stukken bevindt zich eveneens een eindafrekening van de Dexia Bank Nederland waaruit blijkt dat de AEX Plus Certificaten van het produkt “Overwaarde Effect” met nummer 21980616 zijn verkocht voor € 14.948,73 en dat het door partijen nog te betalen bedrag € 11.489,89 bedroeg. Anders dan de man stelt is de lening niet slechts afgekocht, maar in zijn geheel afgelost en bestonden er op dat moment geen verplichtingen meer jegens Dexia. De man heeft vervolgens bij de verdeling van de vermogensbestanddelen deze hypothecaire lening als zijn schuld op zich genomen en de vrouw gevrijwaard. Uit het convenant blijkt op geen enkele wijze dat is gesproken over de Dexialening. Wel is door de vrouw onweersproken gesteld dat zij, omdat de hypotheek hoger was geworden, minder van de overwaarde uitgekeerd heeft gekregen. Dat brengt met zich dat de vrouw indirect heeft meebetaald aan de nog openstaande schuld. De opvatting van de man dat slechts hij de lasten heeft gehad van de hypothecaire lening is dan ook niet juist.
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat partijen op het moment van aflossing van de Dexialening noch op het moment van de verdeling rekening hebben gehouden met een opbrengst uit de Dexialening. De zogenaamde Duisenberg-regeling was nog niet in werking getreden en uit het convenant blijkt op geen enkele wijze dat partijen zich hiervan bewust zijn geweest. Het vorenstaande leidt ertoe dat geconcludeerd kan worden dat sprake is van een overgeslagen goed dat alsnog voor verdeling in aanmerking komt.
De man is van mening dat uit de passage in het convenant: “en voorts, zonder verdere verrekening, de activa die sedert 1 augustus 2004 van de zijde van de man in de gemeenschap zijn gevallen en nog zullen vallen, zulks onder de verplichting om de navolgende schulden voor zijn rekening te nemen” (artikel 4.4.), volgt dat hij recht heeft op alle activa die voortkomen uit de door hem overgenomen schulden. Ook hierin kan de man niet worden gevolgd. Uit voornoemde zinsnede volgt slechts dat de activa die van de zijde van de man in de gemeenschap zijn gevallen na de peildatum doch voor de feitelijke verdeling aan hem toebehoren. Hieronder valt echter niet activa die partijen op dat moment niet bekend zijn dan wel activa die uit schulden zouden vloeien.
Het vorenstaande leidt ertoe dat dit gedeelte van de vordering kan worden toegewezen. De man heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente zodat ook deze post voor toewijzing vatbaar is. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 4.720,80, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 januari 2006 tot de dag der algehele voldoening;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kuypers en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2007.