ECLI:NL:RBMID:2007:BA2942

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
11 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
51999 HA ZA 06-154
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling na faillissement en conservatoir beslag

In deze zaak vorderde Direktbank N.V. betaling van een bedrag van € 112.074,30 van [gedaagde], die in staat van faillissement verkeert. De rechtbank Middelburg oordeelde dat het verweer van [gedaagde] dat Direktbank niet-ontvankelijk was vanwege zijn faillissement, geen doel trof. De rechtbank was ambtshalve bekend met het faillissement van [gedaagde], dat was uitgesproken op 3 mei 2003 en nog niet was opgeheven. De rechtbank stelde vast dat Direktbank op 10 oktober 2005 een bedrag van € 209.088 had ontvangen van [J.A.S.], waarvan [gedaagde] € 75.000 had ontvangen. Aangezien deze betaling na de faillissementsdatum had plaatsgevonden, viel deze vordering buiten de failliete boedel, waardoor Direktbank ontvankelijk was in haar vordering.

De rechtbank beoordeelde ook de afgelegde verklaring door [gedaagde] in het kader van het conservatoir beslag dat op 15 november 2005 was gelegd. [gedaagde] had geen schriftelijke verklaring afgelegd zoals vereist door artikel 476a Rv, en zijn mondelinge verklaring voldeed niet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] in verzuim was geraakt door niet tijdig een schriftelijke verklaring af te leggen. De rechtbank gaf [gedaagde] de gelegenheid om alsnog een gerechtelijke verklaring over te leggen, waarna Direktbank de mogelijkheid kreeg om hierop te reageren.

De rechtbank verwees de zaak naar de rol voor akte overlegging van de verklaring aan de zijde van [gedaagde], waarna de procedure voortgezet zou worden. De beslissing van de rechtbank was dus een tussenbeslissing, waarbij verdere beoordeling van de zaak werd aangehouden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
51999HA ZA 06-15451999HA ZA 06-15425 april 2007
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 51999 / HA ZA 06-154
Vonnis van 11 april 2007
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DIREKTBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. M.W. Dieleman,
tegen
[gedaagde],
wonende te Middelburg,
gedaagde,
procureur mr. R.A.A. Maat.
Partijen zullen hierna Direktbank en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 1 november 2006
het proces-verbaal van comparitie van 21 december 2006 met de ten behoeve van deze
zitting door mr. Raat d.d. 23 november 2006 gezonden brief met productie.
De feiten
Op 15 november 2005 heeft Direktbank, na daartoe gekregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ten laste van[J.A.S.] (verder: [J.A.S.]) conservatoir derdenbeslag doen leggen onder [gedaagde] ter verzekering van een door Direktbank gepretendeerde vordering op [J.A.S.] van € 237.000,-- inclusief rente en kosten.
2.2. In het verzoekschrift voor het leggen van voornoemd beslag is onder meer opgenomen:
“dat rekwestante uit hoofde van een d.d. 10 oktober 2005 abusievelijk en ten onrechte uitbetaalde geldsom van:[J.A.S.] (…) te vorderen heeft de hiernavolgende bedragen:
1. hoofdsom per 10 oktober 2005 € 209.088,-- (…)
dat gerekwestreerde van de ontvangen gelden inmiddels zeker € 75.000,-- heeft overgemaakt op een rekeningnummer van de heer C.R. [gedaagde].”
Bij verstekvonnis van 7 december 2005 is [J.A.S.] jegens Direktbank
veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 209.408,79, vermeerderd met rente en kosten.
Voormeld vonnis is op 13 december 2005 aan [gedaagde] betekend.
Bij brief van 20 december 2005 is [gedaagde] aangeschreven om uiterlijk 10 januari
2006 een verklaring als bedoeld in artikel 476a Rv af te leggen.
De vordering waarvoor beslag is gelegd bedroeg per 9 maart 2006 nog
€ 112.074,30.
Het geschil
1. Direktbank vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad De Zeeuw zal veroordelen:
conform artikel 477a Rv tot betaling van het bedrag van € 112.074,30 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 maart 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
in de kosten van de procedure.
3.1.2. Ter onderbouwing van haar vordering voert Direktbank onder meer het volgende aan. Direktbank heeft een vordering op [J.A.S.] voor een bedrag van € 112.074,30. Aangezien [J.A.S.] nog een vordering op [gedaagde] heeft, is Direktbank overgegaan tot het leggen van conservatoir beslag onder [gedaagde]. [gedaagde] heeft echter geen verklaring afgelegd zoals bedoeld in artikel 476a Rv. Ingevolge artikel 477a lid 1 Rv is [gedaagde] thans aansprakelijk voor het gehele bedrag waarvoor beslag is gelegd, als ware hij zelf de schuldenaar.
[gedaagde] heeft na het schrijven van 20 december 2005 weliswaar contact gezocht met Direkbank en enkel mondeling gesteld dat hij niets verschuldigd zou zijn aan [J.A.S.], maar deze verklaring voldoet daarmee niet aan de vereisten van artikel 476a Rv. Ook heeft Direktbank op 10 januari 2006 nogmaals aan [gedaagde] telefonisch laten weten dat hij de verklaring diende af te leggen door het formulier in te vullen en op te sturen naar Direktbank. [gedaagde] heeft vervolgens geen verklaring afgelegd.
Volgens Direktbank voldoet ook de verklaring van [gedaagde] van 16 mei 2006 in de brief van mr. Maat, niet aan de gestelde vereisten. Indien deze verklaring door de rechtbank wel als behoorlijk wordt geacht, stelt Direktbank dat zij deze betwist heeft. De verklaring is namelijk na de dagvaarding ontvangen en zij heeft de procedure voortgezet.
3.2.1. [gedaagde] voert verweer. Hij betoogt dat Direktbank niet-ontvankelijk is in haar vordering nu hij in staat van faillissement verkeert. Hierdoor kleeft het beslag zoals gelegd door Direktbank niet. Direktbank had de curator ten minste mede in rechte dienen te betrekken nu feitelijk van de curator wordt verlangd om een verklaring af te leggen.
[gedaagde] stelt voorts dat hij wel een deugdelijke verklaring heeft afgelegd. Op of
omstreeks 10 februari 2006 heeft hij mondeling verklaard dat hij niets aan [J.A.S.] verschuldigd was en hij dacht daarmee bevrijdend verklaard te hebben. Na ontvangst van de dagvaarding op 23 maart 2006 raakte [gedaagde] pas op de hoogte van het feit dat van hem een schriftelijke verklaring werd verwacht.
Op 16 mei 2006 heeft mr. Maat namens [gedaagde] per fax verklaard dat [J.A.S.] niets meer van [gedaagde] te vorderen heeft, zodat daarmee een schriftelijke derdenverklaring als bedoeld in artikel 476a Rv is afgelegd.
[gedaagde] brengt ten slotte naar voren dat Direktbank de door hem afgelegde
verklaring van 16 mei 2006 niet tijdig heeft betwist. Op grond van artikel 477 lid 2 geldt hiervoor een termijn van twee maanden en Direktbank kan, nu deze termijn is overschreden, de verklaring niet meer betwisten zodat de vordering reeds hierom dient te worden afgewezen.
De beoordeling
4.1. Het verweer dat Direktbank niet-ontvankelijk is vanwege het faillissement van [gedaagde] treft geen doel. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat [gedaagde] bij beschikking van deze rechtbank van 3 mei 2003 in staat van faillissement is verklaard welk faillissement nog niet is opgeheven. Uit de door Direktbank overgelegde stukken bij dagvaarding blijkt voorts dat [J.A.S.] van Direktbank op 10 oktober 2005 een bedrag van € 209.088.—heeft ontvangen ter zake een hypothecaire geldlening en dat [J.A.S.] hiervan in ieder geval € 75.000,-- heeft overgemaakt aan [gedaagde], hetgeen [gedaagde] niet heeft betwist. Aangezien 10 oktober 2005 een later tijdstip dan de ingangsdatum van het faillissement van [gedaagde] betreft, valt deze vordering buiten de failliete boedel. [gedaagde] kan aldus worden aangesproken ter zake deze vordering zodat Direktbank ontvankelijk is in haar vordering.
4.2. Ten aanzien van de afgelegde verklaring door [gedaagde], overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 476a Rv is het afleggen van een verklaring door een derde verplicht vanaf vier weken na de beslaglegging. [gedaagde] is bij de beslaglegging op 15 november 2005 en bij brief van 20 december 2005 verzocht tot het afleggen van een verklaring. In voornoemde brief werd [gedaagde] een termijn gegeven tot 10 januari 2006 zodat hij hierna in verzuim is geraakt.
De mondelinge verklaring die [gedaagde] vervolgens omstreeks 10 februari 2006 heeft afgelegd, voldoet niet aan de vereisten van artikel 476a Rv nu een dergelijke verklaring ten minste ondertekend en gedagtekend dient te zijn.
De verklaring van [gedaagde] van 16 mei 2006 is door Direktbank ontvangen na het uitbrengen van de dagvaarding op 23 maart 2006. Partijen verschillen niet van mening over de tekst die mr. Maat namens [gedaagde] daarin heeft opgenomen. Met het opnemen van deze verklaring in de conclusie van antwoord onder punt 7, en het bevestigen ervan tijdens de comparitie, heeft [gedaagde] alsnog een gerechtelijke verklaring afgelegd zoals bedoeld in artikel 477a lid 1 Rv.
4.3. De betwistingtermijn van artikel 477a lid 2 Rv geldt niet ter zake een gerechtelijke verklaring. Die verklaring wordt immers binnen de procedure en na dagvaarding afgelegd. Bij bestrijding van de gerechtelijke verklaring, wordt door de rechtbank de inhoud ervan vastgesteld. Het verweer van [gedaagde] dat deze termijn overschreden zou zijn, houdt dus geen stand.
4.4. Voor een gerechtelijke verklaring geldt dat deze ten minste aan de vereisten van artikel 476a lid 2 Rv dient te voldoen.
[gedaagde] heeft alleen een mondelinge verklaring afgelegd, en van de door mr. Maat afgelegde verklaring constateert de rechtbank dat die niet zoals de wet vereist, met redenen is omkleed. Daarbij moet het een door [gedaagde] in persoon afgelegde verklaring zijn die derhalve door hem gedagtekend en ondertekend is. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld om alsnog een gerechtelijke verklaring zoals bedoeld in artikel 476a Rv, bij akte over te leggen. De rechtbank verwijst de zaak hiertoe naar de rol.
Direktbank zal vervolgens worden toegelaten om bij antwoordakte op de verklaring van [gedaagde] te reageren.
De beslissing
De rechtbank
- verwijst de zaak naar de rol van woensdag 9 mei 2007 voor akte overlegging van verklaring aan de zijde van [gedaagde], waarop Direktbank vervolgens bij antwoordakte mag reageren.
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2007.