ECLI:NL:RBMID:2007:BA2516

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
51997 HA ZA 06-153
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vrijwaring in het kader van schuldsanering en boedelverdeling na echtscheiding

In deze zaak vorderde [eiseres] een veroordeling van [gedaagde] tot betaling onder een opschortende voorwaarde, in het kader van een eerder afgesloten kredietovereenkomst met de Finata Bank NV. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] op 25 februari 2005 is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, wat op grond van artikel 313 jo 29 Fw tot schorsing van de procedure in vrijwaring zou kunnen leiden. Echter, aangezien de dagvaarding in vrijwaring op 3 april 2006 is uitgebracht, na de toelating van [gedaagde] tot de schuldsanering, werd de procedure niet ambtshalve geschorst. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot vrijwaring die [eiseres] had ingesteld, strekte tot een veroordeling van [gedaagde] tot betaling, maar dat deze vordering niet op de juiste wijze was ingesteld. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] haar vordering tegen [gedaagde] enkel kon instellen door aanmelding ter verificatie bij de bewindvoerder van [gedaagde]. Hierdoor werd de vordering in vrijwaring afgewezen. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
51997HA ZA 06-15351997HA ZA 06-15314 maart 2007
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 51997 / HA ZA 06-153
Vonnis in vrijwaring van 21 maart 2007
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Bergen op Zoom,
eiseres,
procureur mr. K.P.T.G. Flos,
advocaat mr. E.R. Moes,
tegen
[gedaagde],
wonende te Oost-Souburg,
gedaagde,
advocaat en procureur mr. E.H.M. Graafmans.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 7 juni 2006
het proces-verbaal van comparitie van 31 augustus 2006
de akte van [gedaagde]
de antwoordakte van [eiseres].
De feiten
De Finata Bank NV (verder: de bank) heeft bij onderhandse akte van 4 april 1996
een doorlopend krediet met [eiseres] en [gedaagde] afgesloten onder nummer 405045778 met een maximale kredietfaciliteit van € 7.206,48 en aflossing in maandelijkse termijnen.
Op 29 oktober 1997 is bij beschikking van deze rechtbank de echtscheiding tussen
[eiseres] en [gedaagde] uitgesproken. De boedelverdeling tussen [eiseres] en [gedaagde] is in 1998-1999 afgewikkeld.
In 2004 is een achterstand in de betalingen van de maandelijkse termijnen ontstaan.
De bank heeft het nog openstaande saldo ad € 7.359,41 ineens opgeëist bij brief
van 27 oktober 2004, en [eiseres] en [gedaagde] gesommeerd over te gaan tot betaling. Hieraan hebben zij niet voldaan.
[gedaagde] is op 25 februari 2005 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De bank
heeft haar vordering hierin aangemeld.
Ingevolge het incidenteel vonnis d.d. 22 maart 2006 in de zaak met rolnummer
519/2005, waarin deze rechtbank [eiseres] op haar vordering heeft gelast [gedaagde] op te roepen in vrijwaring, is onderhavige procedure gestart.
Bij eindvonnis van 18 oktober 2006 in voornoemde hoofdzaak zijn [eiseres] en
[gedaagde] - samengevat - hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan de bank van een bedrag van
€ 8.173,20, vermeerderd met een kredietvergoeding per maand, alsmede hoofdelijk in de kosten van het geding.
Het geschil
3.1. [eiseres] vordert - samengevat - dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiseres] te betalen al hetgeen waartoe [eiseres] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de hoofdzaak en de vrijwaring.
[eiseres] voert hiertoe het volgende aan. In het kader van de boedelverdeling zijn partijen overeengekomen dat aan [gedaagde] de kredietovereenkomst werd toegescheiden, dat hij zorg zou dragen voor de aflossing ervan en [eiseres] ter zake zou worden gevrijwaard.
[eiseres] betwist dat zij haar vordering bij de bewindvoerder van [gedaagde] kon aanbrengen omdat de bank diezelfde vordering al had aangebracht. Hierdoor zou er een nadelige invloed ex artikel 136 lid 2 onder c Fw ontstaan vanwege de in dat geval lager uit te keren percenten aan de schuldeisers van [gedaagde].
[gedaagde] voert verweer. Hij erkent dat hij de schuld bij de bank in het kader van de
boedelverdeling bij de echtscheiding destijds op zich heeft genomen. Omdat hij sinds 25 februari 2005 in de WSNP zit, kan hij [eiseres] echter niet voldoen. Hij stelt zich op het standpunt dat [eiseres] haar voorwaardelijke vordering, die voortvloeit uit een rechtsverhouding vóór toelating tot de schuldsanering, had kunnen indienen bij zijn bewindvoerder zodat zij in deze procedure niet-ontvankelijk is.
De beoordeling
Nu de rechtbank ter kennis is gekomen dat [gedaagde] op 25 februari 2005 tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten, zou dit op grond van artikel 313 jo 29 Fw tot schorsing van de procedure in vrijwaring kunnen leiden. Tot ambtshalve schorsing wordt overgegaan indien de rechtsvordering van [eiseres] reeds voor de toelating tot de schuldsaneringsregeling aanhangig was gemaakt.
Ingevolge artikel 125 Rv is op 3 april 2006 met het uitbrengen van de dagvaarding in vrijwaring, deze procedure aanhangig gemaakt. Aangezien dit een later tijdstip is dan de toelating van [gedaagde] tot de schuldsanering wordt de procedure in vrijwaring niet ambtshalve geschorst.
4.2. De vordering tot vrijwaring die [eiseres] heeft ingesteld strekt tot een veroordeling van [gedaagde] tot betaling onder een opschortende voorwaarde. Gelet op de erkenning van [gedaagde] zowel in zijn conclusie van antwoord, als ter zitting bij de comparitie, van de afspraak bij de boedelscheiding dat hij [eiseres] zou vrijwaren voor de schuld bij de bank, staat vast dat [eiseres] en [gedaagde] deze afspraak hebben gemaakt vóór het ingaan van de schuldsanering. Hoewel de voorwaarde pas intreedt op het moment dat [eiseres] aan de bank betaalt, is niettemin sprake van een vordering tot voldoening uit de boedel zoals bedoeld in artikel 299 lid 1onder a en e Fw.
Uit voorgaande volgt dat op grond van 299 lid 2 Fw [eiseres] haar vordering tegen [gedaagde] op geen andere wijze kan instellen dat door aanmelding ter verificatie bij de bewindvoerder van [gedaagde]. De vordering in vrijwaring wordt aldus afgewezen.
4.2. Gelet op de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn, zal de rechtbank de
proceskosten tussen hen compenseren, zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De rechtbank
- wijst de vordering af,
- compenseert tussen partijen de proceskosten, zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op woensdag 21 maart 2007.