ECLI:NL:RBMID:2007:BA2502

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
53825 HA ZA 06-378
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening met negatieve hypotheekverklaring en boete

In deze zaak vorderden eisers, echtelieden wonende te Veere, betaling van een bedrag van € 39.000,-- van gedaagden, echtelieden wonende te Terhole, gemeente Hulst, op basis van een overeenkomst van geldlening. De overeenkomst, aangegaan op 31 januari 2004, betrof een lening van € 25.000,-- met een rente van 10,5% per jaar. Eisers hebben medio januari 2006 het geleende bedrag opgeëist, maar gedaagden hebben dit bedrag niet terugbetaald, ondanks herhaalde aanmaningen. Daarnaast is er een boete van € 12.500,-- geëist vanwege het niet naleven van de negatieve vervreemdingsverklaring die onderdeel uitmaakte van de overeenkomst.

De rechtbank oordeelde dat gedaagden de lening en de rente erkenden, maar verweer voerden tegen de boete. Gedaagden stelden dat hun financiële problemen hen verhinderden de lening terug te betalen en vroegen om matiging van de boete. De rechtbank overwoog dat de boete niet in strijd was met de billijkheid, omdat gedaagden zonder toestemming van eisers een hypotheek op het onroerend goed hadden gevestigd. De rechtbank wees de vordering van eisers toe, inclusief de rente en de incassokosten, en veroordeelde gedaagden in de proceskosten.

Het vonnis werd uitgesproken op 28 maart 2007 door mr. K.M. de Jager. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat eisers het bedrag direct konden vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep procedure.

Uitspraak

zaaknummer / rolnummer: 53825 / HA ZA 06-378
Vonnis van 28 maart 2007
in de zaak van
[eiser sub 1],
en
[eiser sub 2],
echtelieden,
beiden wonende te Veere,
eisers,
procureur: mr. J.M. van Koeveringe-Dekker,
advocaat : mr. J. Mikes te Rotterdam,
tegen
[gedaagde sub 1],
en
[gedaagde sub 2],
echtelieden,
beiden wonende te Terhole, gemeente Hulst,
gedaagden,
procureur: mr. E.H.A. Schute.
De verdere procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 1 november 2006; de ingevolge dit vonnis bepaalde comparitie na antwoord heeft niet plaatsgevonden;
de conclusie van repliek tevens houdende akte vermindering van eis;
de conclusie van dupliek.
De feiten
2.1 Partijen zijn op 31 januari 2004 een “Overeenkomst van geldlening met een positie-ve en negatieve hypotheekverklaring en met een onherroepelijke volmacht tot vestiging van een hypotheek- en pandrecht” aangegaan, waarin onder meer het volgende is bepaald:
“(…) 1 Overeenkomst van geldlening
([eisers]) leent aan ([gedaagden]), gelijk ([gedaagden]) leent van ([eisers]), een bedrag van 25.000 euro (zegge vijf en twintig duizend euro). ([gedaagden]) zal over deze lening een rente op jaarbasis verschuldigd zijn aan ([eisers]) van 10,5 % (tien en half procent). (…) Het door ([eisers]) aan ([gedaagden]) geleende bedrag kan door ([eisers]) te allen tijde met onmiddellijke ingang worden opgeëist doch niet eerder dan per 1 februari 2004. (…)
2 Negatieve vervreemdingsverklaring
([gedaagden]) verplicht zich jegens ([eisers]), om zolang de hiervoor sub 1 vermelde geldlening en verschuldigde rente niet geheel is afgelost c.q. betaald, de hem in eigendom toebehorende zaak, zoals hierna sub 4 nader omschreven, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van ([eisers]) noch geheel, noch gedeel-telijk te verkopen, te ruilen, te schenken, in te brengen in een vennootschap of op andere wijze geheel of gedeeltelijk te vervreemden of met hypotheek of enig ander beperkt recht te bezwaren.
Voor elke schending van deze verplichting door ([gedaagden]) wordt deze een onmiddellijk opeisbare boete ten behoeve van ([eisers]) verschuldigd groot 12.500 euro (…).”
De in de overeenkomst sub 4 genoemde onroerende zaak betreft de percelen bouwland kadastraal bekend gemeente Hontenisse sectie [nummer] (deels), groot 1.76.80 ha., en [nummer], groot 0.11.55 ha.
2.2 [eisers] heeft medio januari 2006 het geleende bedrag opgeëist. Niettegenstaan-de herhaalde aanmaning en sommatie heeft [gedaagden] de lening niet aan [eisers] terugbetaald.
2.3 Op genoemde percelen, thans gezamenlijk hernummerd tot Hontenisse [nummer], is op 14 juni 2006 een recht van hypotheek gevestigd ten gunste van Obvion N.V. te Eind-hoven.
2.4 Bij brief d.d. 20 juni 2006 is, gezien het onder 2.3 genoemde recht van hypotheek, zijdens [eisers] tevens aanspraak gemaakt op de boete ad € 12.500,--. [gedaagden] heeft dit bedrag evenmin aan [eisers] voldaan.
Het geschil
3.1 [eisers] vordert, na vermindering van eis, dat [gedaagden] bij vonnis zal wor-den veroordeeld om aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 39.000,--, te vermeerderen met de contractuele rente ad 10,5% per jaar vanaf 1 januari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, en met de wettelijke rente over de boete ad
€ 12.500,-- en de incassokosten vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, des dat de één betalende de ander bevrijdt,
met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, de kosten van con-servatoire beslaglegging daaronder begrepen,
en met verklaring dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is.
3.2 [eisers] baseert zich daartoe op de hiervoor genoemde feiten.
3.3 [gedaagden] voert verweer tegen de vordering van [eisers] daartoe strekken-de dat laatstgenoemde in zijn vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, althans dat deze wordt afgewezen, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
3.4 [gedaagden] stelt dat hij inderdaad uit hoofde van geldlening € 25.000,-- plus de overeengekomen rente aan [eisers] verschuldigd is, evenals in formele zin een boete van € 12.500,--. Reden dat hij de geldlening niet heeft afgelost is dat hij in financiële pro-blemen is geraakt. Hij verzoekt de boete te matigen tot nihil vanwege genoemde ongunstige financiële situatie alsook vanwege het volgende. Hij heeft op advies van zijn financieel adviseur, [A.H. van L.], een stuk agrarische grond naast zijn woning voor een te hoge prijs gekocht. [A.H. van L.] -tevens adviseur van [eisers]- heeft de onderhavige lening geregeld, de overeenkomst met de negatieve hypotheekverklaring en de boeteclausule opgesteld, en is tenslotte ook betrokken geweest bij de hypotheekvestiging. Aldus is [A.H. van L.] mede als lasthebber en vertegenwoordiger van [eisers] opgetreden.
De verdere beoordeling
4.1 De rechtbank begrijpt de vordering van [eisers] zo, dat thans wordt gevorderd betaling van een bedrag ad € 25.000,-- te vermeerderen met de contractuele rente van 10,5% per jaar, alsook betaling van de boete ad € 12.500,-- en incassokosten ad € 1.500,--, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2 Nu door [gedaagden] de verschuldigdheid van de lening van € 25.000,--, met de overeengekomen rente van 10,5% per jaar, wordt erkend, is dit deel van de vordering toe-wijsbaar.
4.3 Tegen de medegevorderde vergoeding van incassokosten ad € 1.500,-- is geen verweer gevoerd, zodat dit deel van de vordering eveneens kan worden toegewezen.
4.4 Terzake van de gevorderde boete ad € 12.500,-- wordt als volgt overwogen.
[gedaagden] heeft erkend de boete, ‘in formele zin’, eveneens verschuldigd te zijn, maar heeft een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 6:94 Burgerlijk Wetboek. Ingevolge het eerste lid van dit artikel kan de rechter, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, een bedongen boete matigen. Daarbij moet worden gelet op de concrete omstandigheden van het geval, met name die waaronder de boete verschuldigd is geworden.
In deze is [gedaagden] de boete verschuldigd geworden vanwege het vestigen van een recht van hypotheek op het perceel Hontenisse [nummer]. Uit de gewisselde correspondentie tussen partijen zoals die is overgelegd bij dagvaarding blijkt dat dit is gebeurd niet alleen zonder toestemming van [eisers], maar zelfs ook zonder overleg met hem. Een dergelijk handelen ligt in de risicosfeer van [gedaagden], ook indien -zoals door [gedaagden] betoogt- hij in deze slechts het advies van [A.H. van L.] tot het bezwaren van het perceel met een hypotheek heeft opgevolgd. De gevolgen daarvan kunnen in redelijkheid niet op [eisers] worden afgewenteld; laatstgenoemde stond immers geheel buiten deze gang van zaken en ook niet kan worden gezegd dat [A.H. van L.] als zodanig (mede) als lasthebber en vertegenwoordiger van [eisers] zou zijn opgetreden. De gestelde slechte financiële situatie van [gedaagden] is evenmin een aspect dat aan [eisers] kan worden tegengeworpen. Aldus moet worden geoordeeld dat het door [eisers] aanspraak maken op de contractuele boete niet strijdig is met de billijkheid, zodat het beroep op matiging zal worden gepasseerd.
4.5 [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eisers].
De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], des dat de één betalende de ander is bevrijd, om aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
een bedrag van € 25.000,--, vermeerderd met de contractuele rente ad 10,5% per jaar vanaf 1 januari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, en
een bedrag van € 14.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de proces-kosten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], tot dusver begroot op € 935,-- aan griffie-recht, € 1.222,29 aan overige verschotten en op € 2.682,-- aan salaris van hun procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. de Jager en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2007.