RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
meervoudige kamer
Parketnummer: 12/715090-06
Datum uitspraak: 21 februari 2007
Tegenspraak
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 9 maart 2006
Datum voorlopige hechtenis: 15 maart 2006
Datum schorsing voorlopige hechtenis: 15 maart 2006
------------------------------------------------
van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorte datum en geboorteplaats],
wonende [adres],
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 februari 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.I. den Hartog en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, waarvan behandeling door het Dok deel uitmaakt.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt als volgt.
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 december
2001 tot en met 31 december 2002 te Scherpenisse, gemeente Tholen, (telkens)
opzettelijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarig kind
[slachtoffer 1], hebbende hij, verdachte, toen aldaar (meermalen), (telkens) opzettelijk ontuchtig:
- de penis van die [slachtoffer 1] vastgepakt en/of vastgehouden en/of betast, en/of
- over de penis van die [slachtoffer 1] gewreven, en/of
- de penis van die [slachtoffer 1] afgetrokken;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 december 2001 tot en met 31 december 2002 te Scherpenisse, gemeente Tholen, (telkens) opzettelijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarig kind
[slachtoffer 2], hebbende hij, verdachte, toen aldaar (meermalen), (telkens) opzettelijk ontuchtig:
- de penis van die [slachtoffer 2] vastgepakt en/of vastgehouden en/of
betast, en/of
- over de penis van die [slachtoffer 2] gewreven, en/of
- de penis van die [slachtoffer 2] afgetrokken;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 december 2001 tot en met 31 december 2002 te Scherpenisse, gemeente Tholen, (telkens) één of meer afbeelding(en) en/of (een) voorwerp(en) en/of (een)
gegevensdrager(s), bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten (telkens) een videoband en/of filmbestand bevattende (een) man(nen) en (een)
vrouw(en) welke (geheel zichtbaar) geslachtsgemeenschap hadden (porno), heeft verstrekt, aangeboden of vertoond aan één of meer minderjarigen, te weten:
- (zijn zoon) [slachtoffer 1],
en/of
- (zijn zoon) [slachtoffer 2], en/of
- (zijn zoon) [slachtoffer 3],
van wie hij (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze jonger was/waren dan zestien jaar;
art 240a Wetboek van Strafrecht
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstip in de periode van 27 december 2001 tot en met 31 december 2002 te Scherpenisse, gemeente Tholen, telkens
opzettelijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer 1], hebbende hij,
verdachte, toen aldaar meermalen, telkens opzettelijk ontuchtig:
- de penis van die [slachtoffer 1] vastgepakt en/of vastgehouden en/of
betast, en/of
- over de penis van die [slachtoffer 1] gewreven, en/of
- de penis van die [slachtoffer 1] afgetrokken;
2.
hij op één tijdstip in de periode van 27 december 2001 tot en met 31 december 2002 te Scherpenisse, gemeente Tholen,
opzettelijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer 2], hebbende hij,
verdachte, toen aldaar opzettelijk ontuchtig:
- de penis van die [slachtoffer 2] vastgepakt en vastgehouden en
betast, en
- over de penis van die [slachtoffer 2] gewreven;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 27 december 2001 tot en met 31 december 2002 te Scherpenisse, gemeente Tholen, telkens gegevensdragers, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten telkens een videoband en/of filmbestand bevattende (een) man(nen) en (een)
vrouw(en) welke geheel zichtbaar geslachtsgemeenschap hadden (porno), heeft vertoond aan minderjarigen, te weten:
- zijn zoon [slachtoffer 1],
en
- zijn zoon [slachtoffer 2], en
- zijn zoon [slachtoffer 3],
van wie hij wist, dat deze jonger waren dan zestien jaar
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de door de kinderen van verdachte afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn omdat zij onderling met elkaar strijdig zijn en het oordeel steunen dat sprake is van een complot tegen verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen elkaar op hoofdlijnen ondersteunen en op enkele punten niet geheel overeenstemmen. Zo heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zijn zus [getuige 1] en zijn broer [slachtoffer 2] gezien hebben dat zijn vader ontucht met hem pleegde, toen zij in de keuken aan tafel televisie keken. Deze verklaring wordt door [getuige 1] en [slachtoffer 2] niet ondersteund in die zin dat zij wel aanwezig waren, maar niet goed hebben kunnen waarnemen welke handelingen precies werden verricht. Hieruit kan worden afgeleid dat de kinderen hun verklaringen niet op elkaar hebben afgestemd en dat zouden zij zeker hebben gedaan indien van een complot sprake zou zijn. De onderlinge verschillen bieden juist steun aan het feit dat de verklaringen oorspronkelijk zijn en naar waarheid vanuit de eigen waarneming en beleving zijn afgelegd.
De verklaringen van de kinderen zijn in hun gedetailleerdheid ook overigens geloofwaardig en betrouwbaar.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
2. Ontucht plegen met zijn minderjarig kind.
3. Een gegevensdrager bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar vertonen aan een minderjarige, van wie hij weet dat deze jonger is dan zestien jaar, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft blijkens het bewezenverklaarde gedurende een periode van een jaar herhaaldelijk seksuele handelingen gepleegd met zijn destijds minderjarige zoons, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De handelingen bestonden uit het seksueel betasten, wrijven en aftrekken, van de penis.
De verdachte heeft door het plegen van deze handelingen bij de slachtoffers tegenstrijdige gevoelens veroorzaakt, enerzijds het zoeken naar ouderliefde, aanhankelijkheid en geborgenheid en anderzijds gevoelens van vervreemding en schaamte. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn zoons in hem als vader hadden, welk vertrouwen des te meer nodig was nu hun moeder kort daarvoor was overleden. Zij kregen er daarentegen naast het bestaande verdriet en verlies nog een probleem bij, waarover zij, aanvankelijk met niemand, ook niet binnen het gezin, konden of durfden praten.
Ook bekeek verdachte met deze zonen en een nog jongere zoon pornografische beelden.
De rechtbank rekent verdachte deze feiten zwaar aan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksuele delicten nog geruime tijd daarna kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Daarvan is ook hier gebleken. Niet alleen hebben beide zonen in navolging van hun vader ontoelaatbare, seksuele handelingen met hun eveneens minderjarige zusje verricht, uit het dossier komt ook naar voren dat een van de slachtoffers bij het aangaan van een (seksuele) relatie met zijn vriendin in emotioneel opzicht werd belemmerd door gevoelens van schaamte en onzekerheid.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 16 januari 2007;
- het over de verdachte uitgebrachte vroeghulprapport d.d. 15 maart 2006 van de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Middelburg;
- de over de verdachte verzonden brief d.d. 27 maart 2006 van de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Middelburg;
- de brief van Het Dok d.d. 7 februari 2007.
Verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, gepleegd met zijn minderjarige dochter. Hij is door de meervoudige kamer op 15 juni 2005 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank geeft in het voordeel van verdachte toepassing aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht omdat de onderhavige feiten gepleegd zijn vóór het tijdstip van die veroordeling. Dat leidt ertoe dat de verdachte thans niet opnieuw tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden veroordeeld.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met een maximale werkstraf passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 63, 240a en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij bepaalt dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Zij bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Zij stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Zij bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- de veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, unit Middelburg, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dat inhoudt behandeling bij poli- en dagkliniek Het Dok te Rotterdam.
Zij beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Zij legt aan de verdachte op een taakstraf, te weten:
een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdenveertig) uren, met bevel dat indien de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (eenhonderdentwintig) dagen.
Zij heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op, zulks met onmiddellijke ingang.
Dit vonnis is gewezen door: mr. M.J.M. Klarenbeek, voorzitter, mrs. R.C.M. Reinarz en F.C.J.E. van Hemert-Meeuwis, rechters,
in tegenwoordigheid van A.S. Heberlein-Guiran als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2007.