vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
53365HA ZA 06-32853365HA ZA 06-32831 januari 2007
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 53365 / HA ZA 06-328
Vonnis van 31 januari 2007
in de zaak van
[eiser], h.o.d.n. Elektro [eiser] (hierna: [eiser]),
wonende en zaakdoende te Nieuwerkerk, gemeente Schouwen-Duiveland,
eiser,
procureur: mr. C.J. de Wit,
[gedaa[gedaagde] (hierna: [gedaagde]),
wonende te Burgh-Haamstede, gemeente Schouwen-Duiveland,
gedaagde,
procureur: mr. J.C. van den Doel.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 4 oktober 2006
het proces-verbaal van comparitie van 10 november 2006.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[gedaagde] heeft bij koopovereenkomst van 16 december 2002 de woning, staande en gelegen aan de [adres] te Burgh-Haamstede gekocht van de he[C.]. Bij akte van 3 maart 2003 is de woning notarieel geleverd.
[eiser] heeft (elektrotechnische) werkzaamheden in het pand verricht in de periode februari tot en met mei 2003. In dat kader was de heer[G.] in de woning aan het werk.
[eiser] heeft de volgende facturen verstuurd aan [C.]:
factuur nr 300638/6844 d.d. 31 maart 2003 ad € 6.500,--
factuur nr 300625/6844 d.d. 2 april 2003 ad € 296,--
factuur nr 301075/6844 d.d. 27 mei 2003 ad € 2.967,42.
Ondanks herhaalde (herinnerings-)brieven van [eiser] aan [C.] heeft [C.] bovenstaande facturen niet betaald. [eiser] heeft zich tot [gedaagde] gewend. Die heeft bij brief van 9 april 2003 onder andere het volgende meegedeeld:
“(…)
In opdracht van de vorige eigenaar voert u werkzaamheden uit aan de [adres], [adres] Burgh-Haamstede.
(…)
Naar mijn mening zou de verkoper alle kosten die hiermede gepaard gaan – inclusief de camera, video en toegangssystemen die niet of nauwelijks functioneren – voor zijn rekening moeten nemen.
Om disputen te voorkomen zegde ik reeds toe van deze kosten een deel voor mijn rekening te laten komen, hoewel dit reeds een concessie mijnerzijds was.
De voortgang van de werkzaamheden stagneert.
(…)
Langs deze weg verzoek ik u alle uitstaande werkzaamheden uit te voeren en ervoor zorg te dragen dat alle installaties werken.
Ik stel mij garant voor betaling van de facturen – zoals eerder door mij mondeling toegezegd.
(…)
Ik zal zelf met de verkoper trachten een situatie te bereiken dat hij alsnog alles betaal(…)t.
(…)”
Tot op heden heeft [gedaagde] de facturen eveneens onbetaald gelaten.
Het geschil
[eiser] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de somma van € 17.161,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2006, alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Hij heeft omvangrijke werkzaamheden verricht aan de woning aan de [adres] te Burgh-Haamstede. Hij is daarbij van de veronderstelling uitgegaan dat [C.] de opdrachtgever was. Omdat [C.] de facturen niet heeft betaald, is [eiser] primair van mening dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt. Bovendien is artikel 15 van de koopovereenkomst vervangen door artikel 2 van de leveringsakte. Dit artikel bepaalt dat de woning moet worden opgeleverd in de staat zoals deze op 16 december 2002 was. Door de werkzaamheden aan de woning heeft [gedaagde] meer gekregen dan waar hij voor betaald heeft, terwijl [eiser] geen betaling heeft ontvangen. [gedaagde] kan dan ook worden aangesproken tot betaling van de facturen. Subsidiair is [eiser] van mening dat [gedaagde] de tussen hen gesloten nadere overeenkomst dient na te komen. Omdat zowel [C.] als [G.] weigeren te betalen voor de werkzaamheden en [gedaagde] van hem verlangde door te gaan met de werkzaamheden, heeft [eiser] [gedaagde] verzocht in te staan voor de betaling van de facturen. [gedaagde] heeft dit toegezegd. Tot op heden is hij echter nalatig gebleven die toezegging na te komen.
[gedaagde] voert verweer. Hij betwist opdracht te hebben gegeven voor het verrichten van werkzaamheden voorzover deze zien op de periode vòòr 7 april 2003. Er is geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking. Immers, artikel 15 van de koopovereenkomst bepaalt dat de woning geleverd dient te worden met functionerende installaties. De leveringsdatum is ook bijna drie maanden opgeschoven, teneinde [C.] in de gelegenheid te stellen een en ander te laten repareren. Bij de oplevering bleek echter dat de installaties niet functioneerden. [gedaagde] voert aan dat hij dus niet geleverd heeft gekregen waar hij voor heeft betaald en om die reden ook niet gehouden kan worden tot betaling van de nog openstaande facturen. [gedaagde] betwist dat hij zich garant heeft gesteld om alle nog openstaande facturen te betalen. Hij heeft enkel toegezegd de facturen die betrekking hadden op de werkzaamheden die nog gedaan moesten worden door hem betaald zouden worden. Die facturen zijn ook door hem per omgaande voldaan. Hij betwist bij gebrek aan wetenschap dat de werkzaamheden die op de nog openstaande facturen staan ook daadwerkelijk zijn verricht.
Voor de beoordeling of [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt door de werkzaamheden van [eiser] is van belang hetgeen de koopovereenkomst dan wel de leveringsakte tussen [C.] en [gedaagde] hierover vermeldt. Artikel 15, tweede lid van de koopovereenkomst luidt als volgt: “ Bij de feitelijke levering van het verkochte dienen alle thans aanwezige installaties te functioneren zoals deze thans functioneren (…)”. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat uit deze bepaling kan worden afgeleid dat [gedaagde] en [C.] overeengekomen zijn dat de woning zal worden geleverd met functionerende installaties. Bij een andere lezing zou deze bepaling immers zinledig zijn. Ook al zou artikel 2 van de leveringsakte in de plaats van deze bepaling zijn gekomen, maakt dat het oordeel niet anders. In dat artikel wordt immers slechts bepaald dat de woning wordt aanvaard in de staat zoals deze op 16 december 2002 (dus met functionerende installaties) was. Daarbij komt het volgende. [eiser] heeft gesteld dat [G.] een aantal keren bij hem in de winkel is geweest voor materiaal, dat [G.] op dat moment in de woning aan de [adres] aan het werk was en dat het algemeen bekend was dat [G.] voor [C.] werkzaamheden verrichtte. Alle facturen met betrekking tot de verrichte werkzaamheden staan op naam van [C.], terwijl [C.] in ieder geval tot 3 maart 2003 eigenaar van de woning was. Bovendien heeft [eiser] op 10 april 2003 en 9 mei 2003 aan [C.] brieven gezonden waaruit blijkt dat hij ervan uitging dat [G.] namens [C.] de opdrachten heeft verstrekt. Gelet hierop wordt er dan ook vanuit gegaan dat de werkzaamheden in de woning zijn verricht in opdracht van [C.]. Onder deze omstandigheden, in samenhang met voornoemde bepaling in de koopovereenkomst, mocht [gedaagde] er vanuit gaan dat hij de woning geleverd zou krijgen met (goed) werkende installaties. Daar heeft hij ook voor betaald. Van enige ongerechtvaardigde verrijking is dan ook geen sprake.
Gelet op het vorenoverwogene bestaat er in beginsel geen rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde]. Om die reden zal [eiser] zich tot [C.] moeten wenden voor betaling van de facturen. Dit is slechts anders indien [eiser] en [gedaagde] anders overeengekomen zijn. In dat kader twisten partijen over de uitleg van het onder 2.4. opgenomen deel van de brief van [gedaagde]. Geoordeeld wordt dat voornoemde passage in de brief van [gedaagde] slechts een toezegging bevat om over te gaan tot betaling van de facturen die zien op de nog te verrichten werkzaamheden. Uit de brief vloeit immers voort dat [gedaagde] bereid is de kosten te voldoen, hoewel hij daar in zijn optiek niet toe gehouden is, omdat het niet verrichten van de werkzaamheden leidt tot vertraging. Daaruit volgt dat hij wenst dat de werkzaamheden worden voortgezet, omdat hij anders nadeel ondervindt en dat hij zolang die kosten voor zijn rekening neemt. Hij vermeldt daarbij ook dat hij dit op zal lossen met de verkoper. Dat de toezegging ziet op nog te verrichten werkzaamheden kan ook afgeleid worden uit de zinsnede die daarna komt: “Dit is geen carte blanche om ongebreideld alles aan te pakken, maar is bedoeld om vertrouwen in elkaar uit te spreken en “zekerheid” te bieden”. Overwogen wordt dat een redelijke uitleg van de toezegging met zich brengt dat het niet de bedoeling was van [gedaagde] om alle facturen te betalen. Anders dan [eiser] heeft gesteld, kan [gedaagde] dan ook niet aangesproken worden tot betaling van de facturen die zien op de werkzaamheden voor 7 april 2003.
Dit kan anders zijn voor wat betreft de werkzaamheden die zijn verricht na voornoemde datum. Uit de overgelegde facturen blijkt dat de laatste factuur dateert van na 7 april 2003; de werkzaamheden die daarop vermeld staan, zijn ook voor een deel na deze datum verricht. Nu [gedaagde] heeft toegezegd zorg te zullen dragen voor de betaling van de facturen die zien op de werkzaamheden die na 7 april 2003 zijn verricht, zal hij daar in beginsel aan gehouden kunnen worden. Echter, vaststaat dat de betreffende factuur van 27 mei 2003 door [eiser] aan [C.] is gezonden en dat [gedaagde] deze factuur eerst in 2005 heeft ontvangen, nadat bleek dat [C.] niet betaalde. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] op dat moment geen mogelijkheid meer had om na te gaan of alle werkzaamheden (naar behoren) waren verricht. Mede gelet op de verstreken tijd kan [gedaagde] in alle redelijkheid dan ook niet meer gehouden worden tot betaling van die factuur.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. Hij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding welke aan de zijde van [gedaagde] tot aan dit moment worden begroot op € 380,-- wegens griffierecht en € 904,-- wegens procureurssalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kuypers en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2007.