ECLI:NL:RBMID:2006:BA4740
Rechtbank Middelburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.J.R.P. Verhoeven
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot machtiging afkoop legaat tegen de wens van de rechthebbende
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Middelburg op 28 december 2006 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging om een legaat af te kopen. Het verzoek werd ingediend door mr. [verzoeker 1], notaris, namens de erfgenamen van wijlen mevrouw [erflaatster], en mr. [verzoeker 2], bewindvoerder over de goederen van verweerster, mevrouw [verweerster]. De procedure begon op 18 september 2006 met een inleidend verzoekschrift, waarna belanghebbenden op 6 december 2006 werden gehoord. De verzoekers stelden dat het in het belang van verweerster was om het legaat af te kopen, omdat de woning die aan haar was gelegateerd, in slechte staat verkeerde en de erfgenamen de woning wilden verkopen. Verweerster daarentegen, die in een psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen, wilde het legaat behouden en gaf aan dat de woning voor haar van groot belang was, omdat het haar ouderlijke woning was.
De kantonrechter oordeelde dat verzoeker [verzoeker 1] niet ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat alleen de bewindvoerder, verzoeker [verzoeker 2], het verzoek kon indienen. Daarnaast werd vastgesteld dat het verzoekschrift niet voldeed aan de eisen van duidelijkheid, maar dat de mondelinge behandeling voldoende duidelijkheid had verschaft over de intenties van de verzoeker. De kantonrechter concludeerde dat verweerster in staat was om haar belangen te behartigen en dat haar keuze om het legaat niet af te kopen, gerespecteerd diende te worden. De kantonrechter weigerde de gevraagde machtiging, omdat afkoop een onomkeerbare handeling is en verweerster, als meerderjarige, het recht had om haar eigen keuzes te maken, ook al waren deze keuzes mogelijk onverstandig.
De beslissing van de kantonrechter was dat verzoeker [verzoeker 1] niet ontvankelijk werd verklaard en dat de machtiging van verzoeker [verzoeker 2] werd geweigerd. Deze uitspraak benadrukt het belang van de autonomie van de rechthebbende in het kader van onderbewindstelling en de noodzaak voor de bewindvoerder om de wensen van de rechthebbende te respecteren, mits deze in staat is om haar belangen te behartigen.