I. Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2006 heeft verweerder aan de gemeente Middelburg een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend, alsmede een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid van de Woningwet (hierna: Ww), voor het gedeeltelijk vergroten van de Concert- en Gehoorzaal (hierna: Concertzaal) op de percelen Verwerijstraat 14 en 16 te Middelburg. Bij besluit van 22 augustus 2006 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar van eiseres tegen bovengenoemd besluit ongegrond verklaard. Eiseres kon zich met het bestreden besluit niet verenigen een heeft daartegen beroep ingesteld (de beroepszaak is bij de rechtbank aanhangig onder AWB nummer 06/1118). Tevens heeft zij, hangende beroep, de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is op 10 november 2006 behandeld ter zitting. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden H.P. Koster, mr. M. Koole, K.J. Aartsen en J. Minderhoud.
II. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
AWB nummer: 06/1119 VV blad 2
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien het verzoek wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het geschil.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beoordeling van de zaak geen nader onderzoek meer vergt, terwijl ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zich tegen toepassing van artikel 8:86, van de Awb zouden verzetten. Er is derhalve aanleiding om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3. De gemeente Middelburg heeft op 13 februari 2006 een vergunning voor het in geding zijnde bouwplan aangevraagd. Tot het verbouwen en vergroten van de Concertzaal is besloten teneinde te voldoen aan geldende wet- en regelgeving waar het onder meer brandveiligheid, arbeidsomstandigheden en geluidsisolatie betreft. De Concertzaal zal worden verbouwd en aan de zijkant worden uitgebreid (het erf van het perceel Verwerijstraat 14 zal geheel worden bebouwd). Tevens zal de huidige beheerderswoning (Verwerijstraat 16) bij de Concertzaal worden gevoegd.
4. Ingevolge artikel 44 van de Ww - voor zover hier van belang - mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met een bestemmingsplan of krachtens zodanig plan gestelde eisen. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door het College van Gedeputeerde Staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Voornoemd College kan daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van zijn zijde, inhoudende dat hij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar heeft, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge het eerste lid van dit artikel, voor zover hier van belang, kan vrijstelling van het geldende bestemmingsplan worden verleend mits het betrokken project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
5. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Beschermd Stadsgezicht" rust op het perceel Verwerijstraat 14 de bestemming "openbare en bijzondere doeleinden" en rust op het perceel Verwerijstraat 16 de bestemming "woondoeleinden". Met laatstgenoemde bestemming is het bouwplan in strijd, omdat de beheerderswoning dienst zal doen als opnamestudio, kantoor/archief en als vluchtroute bij calamiteiten in de concertzaal en er derhalve woonruimte zal worden onttrokken. Het bouwplan is voorts in strijd met het bestemmingsplan voor zover het erf van het perceel Verwerijstraat 14 in strijd met de planvoorschriften geheel zal worden bebouwd en vanwege het afdekken van de gebouwen met een plat dak.
AWB nummer: 06/1119 VV blad 3
6. Verweerder heeft een vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend voor het onttrekken van woonruimte en voor het voor 100% bebouwen van het perceel Verwerijstraat 16. Wat betreft het horizontaal afdekken van gebouwen is de mogelijkheid van een vrijstelling reeds in het bestemmingsplan opgenomen.
7. Tussen partijen is in geschil of verweerder met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO redelijkerwijs vrijstelling heeft kunnen verlenen en vervolgens heeft kunnen besluiten een bouwvergunning af te geven.
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de beslissing op de bouwaanvraag niet heeft aangehouden terwijl voor het bouwplan een monumentenvergunning is vereist. Daarnaast stelt eiseres dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan onvoldoende is en dat ten tijde van de besluitvorming rond de verlening van de bouwvergunning een onderzoek naar de luchtkwaliteit had moeten plaatsvinden. Volgens eiseres is voorts in de belangenafweging onvoldoende meegewogen dat het bouwplan haar privacy aantast en tot waardevermindering van haar woning leidt en dat vanwege de verplaatsing van de ingang van de Concertzaal naar de Verwerijstraat de parkeerdruk zal toenemen en haar uitrit wellicht tijdens concerten versperd zal zijn. Tot slot heeft zij aangevoerd dat zij overlast zal ondervinden vanwege de bouwwerkzaamheden.
9. Van de zijde van verweerder is aangevoerd dat de ruimtelijke onderbouwing aan de gestelde maatstaven voldoet en dat er in eerste instantie geen onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit omdat daartoe geen noodzaak was gelet op het bouwplan en de gevolgen daarvan. Verweerder is voorts van mening dat de belangen van eiseres niet zodanig zwaarwegend zijn dat deze tot een andere beslissing hadden moeten leiden. Met betrekking tot de monumentenvergunning stelt verweerder zich op het standpunt dat deze niet is vereist.
10. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
11. De bouwaanvraag behoort tot de projecten die door Gedeputeerde Staten van Zeeland in hun besluit van 11 juli 2005 zijn aangegeven en waarvoor vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO kan worden verleend.
12. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dienen aan de ruimtelijke onderbouwing minder zware eisen te worden gesteld naarmate de inbreuk op het geldende planologische regime geringer is. Beoordeeld dient derhalve te worden in welke mate het realiseren van het bouwplan waarvoor met vrijstelling bouwvergunning is verleend een afwijking vormt van hetgeen reeds op grond van het vigerende bestemmingsplan was toegestaan.
13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de inbreuk van het bestreden bouwplan op het geldende planologische regime gering van aard. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat blijkens het verhandelde ter zitting en de zich in het dossier bevindende stukken het erf van Verwerijstraat 14 reeds bijna geheel is volgebouwd - het reeds bebouwde deel van het erf heeft een oppervlakte van 1355,61 m2 - en dat het nog te bebouwen stuk van het perceel 70 m2 bedraagt. De inbreuk op het planologisch regime veroorzaakt door het volbouwen van het erf van Verwerijstraat 14 is derhalve gering. De wijziging van de bestemming van de beheerderswoning is naar het oordeel van de voorzieningenrechter
AWB nummer: 06/1119 VV blad 4
eveneens een inbreuk van beperkte aard, omdat het uiterlijk van het pand en daarmee het straatbeeld niet zal veranderen. Gelet op de geringe inbreuk op het geldende planologische regime hoeven aan de ruimtelijke onderbouwing minder zware eisen te worden gesteld.
14. Verweerder heeft de ruimtelijke onderbouwing van het project vorm en inhoud gegeven door middel van de ruimtelijke onderbouwing van 28 maart 2006 en een rapport inhoudende de resultaten van archeologisch en bodemonderzoek. In deze ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan uit ruimtelijke overwegingen acceptabel is. Verweerder heeft daartoe in de onderbouwing gesteld dat het perceel reeds voor 95% is bebouwd, dat ook reeds tot op de perceelgrens is gebouwd, dat zich op een afstand van 18,50 meter van de perceelsgrens geen bebouwing bevindt en dat de hoogte van het dak van de uitbreiding met daarop vier dakramen 4,80 meter bedraagt en precies aansluit op de hoogte van de bestaande gebouwen. Voorts wordt het toevoegen van de beheerderswoning aan de Concertzaal acceptabel geacht omdat er vanaf de straat gezien niets aan het pand verandert. De voorzieningenrechter acht deze onderbouwing - in het licht van het hierboven onder 13 overwogene - toereikend om het besluit te kunnen dragen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO en is verweerder bevoegd tot het verlenen van vrijstelling.
15. Het geschil spitst zich aldus toe op de vraag of verweerder in redelijkheid kon besluiten tot het verlenen van vrijstelling. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is. De voorzieningenrechter heeft bij zijn beoordeling de hierna volgende punten in aanmerking genomen.
16. Luchtkwaliteit
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de verleende vrijstelling voor vernietiging in aanmerking komt omdat verweerder heeft verzuimd het bouwplan te toetsen aan het Besluit Luchtkwaliteit 2005 (Staatsblad 2005, nr. 316, hierna: het Besluit). De voorzieningenrechter is van oordeel dat nu verweerder in bezwaar het bouwplan aan het Besluit heeft getoetst aan de grief van eiseres kan worden voorbij gegaan. De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de inhoud van het luchtkwaliteits-onderzoek als volgt. Verweerder heeft de luchtkwaliteit onderzocht met behulp van het rekenprogramma CAR. Ter terechtzitting is namens verweerder een toelichting op deze berekeningen gegeven. Deze berekeningen laten zien dat het bouwplan geen overschrijding van de grenswaarden ten gevolge heeft noch een verslechtering van de luchtkwaliteit zoals die in de bestaande situatie is. De voorzieningenrechter ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van deze berekeningen en de daaruit volgende conclusies.
17. Belangenafweging
Eiseres heeft gesteld dat verweerder bij de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat zij vanwege de uitbouw tot op de perceelgrens in haar privacy wordt geschaad. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent dat in de bestaande situatie reeds voor een groot deel op de perceelgrens is gebouwd, te weten ongeveer 25 meter van in totaal 43 meter, en dat de nieuw op te richten muur op de perceelgrens (in tegenstelling tot de oude situatie) een zogenaamde blinde muur zal zijn en dat op het dak van de aanbouw lichtkoepels worden aangebracht waardoor er vanuit de aanbouw geen zicht is op het perceel van eiseres. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt dan ook niet in te zien dat er sprake is van schending van de privacy van eiseres.
AwB nummer: 06/1119 VV blad 5
Dat de uitrit van eiseres door vervoersmiddelen van bezoekers van de Concertzaal versperd zal worden, zoals eiseres naar voren heeft gebracht, is een omstandigheid die bij de belangenafweging niet aan de orde kan komen. Mocht voornoemde omstandigheid zich voordoen dan staat voor eiseres de weg van handhaving open. Voor zover er sprake zou zijn van waardevermindering van de woning van eiseres, zoals zij heeft gesteld, kan zulks aan de orde komen in een planschadeprocedure. Binnen de onderhavige belangenafweging is daarvoor echter geen plaats. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat het bouwplan voor eiseres onevenredig nadeel oplevert noch dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres.
18. Voor een beoordeling van de grief van eiseres dat zij overlast zal ondervinden van de (ver)bouwwerkzaamheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in deze procedure eveneens geen plaats.
19. Gelet op al het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de in geding zijnde vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen verlenen, nu deze gelet op alle af te wegen belangen niet in strijd komt met het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb.
20. Met betrekking tot de in geding zijnde bouwvergunning heeft eiseres aangevoerd dat deze niet verleend had kunnen worden omdat voor de verbouwing van de Concertzaal een monumentenvergunning vereist is. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt. Verweerder heeft op 14 maart 2006 voor de uitvoering van het bouwplan een monumentenvergunning verleend voor een deel van het bouwplan (Verwerijstraat 14). Eiseres heeft daartegen een zienswijze ingediend en na verlening van de vergunning beroep ingesteld, omdat naar haar mening een monumentenvergunning voor het gehele bouwplan vereist was. Op 29 augustus 2006 heeft verweerder de monumentenvergunning ingetrokken, omdat Verwerijstraat 14 volgens verweerder bij nader inzien geen monumentenstatus bleek te hebben. Bij brief van 5 september 2006 heeft eiseres daarop haar beroep ingetrokken. Eiseres heeft daarbij om proceskostenvergoeding verzocht met de reden dat verweerder haar geheel tegemoet is gekomen door de vergunning in te trekken. De rechtbank stelt aldus vast dat eiseres tegen het besluit van 29 augustus 2006 geen rechtsmiddel heeft aangewend. Dat betekent dat genoemd besluit in rechte vast staat. Daar van uitgaande treft de beroepsgrond dat de aanvraag bouwvergunning had moeten worden aangehouden vanwege het ontbreken van een monumentenvergunning, naar het oordeel van de rechtbank geen doel.
21. De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit stand houdt. Het beroep is derhalve ongegrond. Er is dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
22. De voorzieningenrechter ziet voorts geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
AwB nummer: 06/1119 VV blad 6
III. Uitspraak
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2006 door mr. G.H. Nomes als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Smeenk als griffier. Griffier, Voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij in het bodemgeschil is beslist, een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Afschrift verzonden op: