II. Overwegingen
1. Gemachtigde van verzoekster heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten, die in verband met de bezwaar- en beroepsprocedure zijn gemaakt. Blijkens een overzicht (gedingstuk A43) dat aan de rechtbank is toegestuurd, worden deze kosten berekend op € 2.064,97. Onder deze kosten bevinden zich loondervingskosten, kosten voor het opstellen van het bezwaar- en beroepschrift, verzendkosten en vervoerskosten. Tevens is verzocht om vergoeding van wettelijke rente.
2. Verweerder stelt dat in de onderhavige procedure verzoekster partij is en niet haar gemachtigde. De verlet- en reiskosten van de gemachtigde kunnen derhalve niet vergoed worden. Evenmin komen de kosten voor het verlenen van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking, nu bij de gemachtigde geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. In artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de rechtbank bij uitsluiting bevoegd is om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4. Artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bepaalt, voor zover van belang, dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende, d. verletkosten van een partij of een belanghebbende, e. (..) f. (..)
5. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De gemachtigde is niet opgetreden in een hoedanigheid van professionele rechtshulpverlener. Er is tevens geen grond voor toekenning van de door de gemachtigde gemaakte reis- en verletkosten (tegen een uurtarief van € 84,08) aangezien de gemachtigde samen met verzoekster ter hoorzitting in bezwaar en ter zitting van de rechtbank aanwezig was. In dit verband komt betekenis toe aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 december 1996, LJN: ZB6598. Naar het oordeel van de rechtbank is gemachtigde voorts niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb aan te merken aangezien zijn belang, gelet op de aard van het bestreden besluit, niet rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken.
6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat slechts de kosten die verzoekster in het kader van deze procedure heeft gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen. In dit kader acht de rechtbank de opgegeven reiskosten van verzoekster voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar, de zitting van de rechtbank en het deskundigenonderzoek redelijk. Van verletkosten van verzoekster is de rechtbank niet gebleken. Voor de berekening van de reiskosten gaat de rechtbank uit van de door de gemachtigde van verzoekster toegestuurde opgave, gedingstuk A43. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten van verzoekster worden berekend op € 90,70 (€ 5,88 + € 18,48 + € 8,40 + € 17,64 + € 8,40 + € 26,90 + € 5). Voor toekenning van wettelijke rente over genoemde kosten bestaat geen grond aangezien het reiskosten betreft in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht en deze kosten niet zijn aan te merken als schade in de zin van artikel 8:73a van de Awb.
7. Ingevolge artikel 8:41, vierde lid, van de Awb dient het betaalde griffierecht ad € 37,- aan verzoekster te worden vergoed.