De rechtbank overweegt als volgt.
6. Blijkens de stukken is het pand [adres 3e belanghebbende] in 1963 gebouwd als garage. Vervolgens is het pand in ieder geval vanaf 1973 in gebruik als recreatiewoning. De huidige eigenaar, [3e belanghebbende], heeft het pand in eigendom sinds februari 1990 en gebruikt het pand sindsdien als zomer/recreatiewoning.
7. Vanaf 5 oktober 2004 heeft eiser in brieven aan de gemeente Veere en in gesprekken met vertegenwoordigers van de gemeente om informatie verzocht met betrekking tot de bestemming, die op het perceel [adres 3e belanghebbende] rust. Verweerder is zich eerst ten gevolge van dit verzoek om informatie bewust geworden van de omstandigheid dat het gebruik als zomerwoning strijdig is met de op het perceel rustende bestemming.
8.Deze bestemming is op grond van het bestemmingsplan “Bebouwde Kom Zoutelande” de bestemming EG: eengezinshuizen in gesloten bebouwing met bijbehorende erven. Ingevolge artikel 6 van de aan het bestemmingsplan verbonden voorschriften zijn deze gronden bestemd voor de bouw van woningen. Artikel 18 van de voorschriften bepaalt dat bouwwerken en onbebouwde gronden als bedoeld in artikel 6 uitsluitend worden gebruikt voor en in verband met bewoning. Het huidige gebruik van [adres 3e belanghebbende] als zomer(recreatie)woning is derhalve strijdig met het bestemmingsplan. Verweerder is dan ook bevoegd om tot handhaving over te gaan.
9.Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
10. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat. De belangen, die in dit geval met handhavend optreden worden gediend zijn het algemeen belang gelegen in de handhaving van het bestemmingsplan en het belang van eiser, die vooral vreest voor overlast ten gevolge van het gebruik van het pand [adres 3e belanghebbende] als recreatiewoning.
11.Met betrekking tot het belang van eiser is gebleken dat eiser thans geen enkele overlast ondervindt van het gebruik als recreatiewoning door de huidige eigenaar. Eiser vreest echter dat die situatie anders zal zijn na verkoop van het pand, omdat niet valt uit te sluiten dat dan sprake zal zijn van toeristisch gebruik van de woning gedurende 40 weken per jaar met de daarbij behorende mogelijke overlast. Nu eiser geen overlast ondervindt in de huidige situatie legt zijn belang naar het oordeel van de rechtbank thans geen groot gewicht in de schaal.
12.Ten aanzien van het belang van handhaving van het bestemmingsplan is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat is gebleken dat verweerder een nieuw bestemmingsplan voorbereidt waarin de bestemming van het pand [adres 3e belanghebbende] nader wordt bezien. Tegen de achtergrond hiervan is er ruimte om het belang van het handhaven van het bestemmingsplan niet van doorslaggevende betekenis te achten.
13.Tegenover de voornoemde belangen staat het belang van [3e belanghebbende]. Dat belang moet als zwaarwegend worden aangemerkt. Als tot handhaving wordt overgegaan zal hij immers het pand [adres 3e belanghebbende] ofwel moeten verkopen ofwel daar permanent moeten gaan wonen. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking, dat [3e belanghebbende] de woning reeds 16 jaar als recreatiewoning heeft kunnen gebruiken, zonder dat verweerder daartegen is opgetreden.
14.Op grond van het hierboven weergegeven feitencomplex en bij afweging van de genoemde belangen komt de rechtbank tot de conclusie dat, in dit geval handhavend optreden zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat moet worden geoordeeld dat verweerder daarvan terecht heeft afgezien.
15. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet aangezien de rechtbank niet is gebleken van een situatie waarin gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Ditzelfde geldt voor het beroep op een door de burgemeester ingenomen standpunt in deze zaak nu de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat sprake is van een uitspraak waaraan eiser het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat handhavend zou worden opgetreden.
16. De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep is ongegrond.