ECLI:NL:RBMID:2006:AZ5804

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
29 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1306
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van premievaststelling werknemersverzekeringen en procesorde in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 29 november 2006 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F. Zwemer, en verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de premievaststelling over de jaren 2000 tot en met 2003, na een eerdere beslissing van verweerder op 19 oktober 2005. Dit besluit verklaarde het bezwaar van eiseres tegen de premievaststelling over 1999 gegrond, maar het bezwaar tegen de premievaststelling over de jaren 2000 tot en met 2003 ongegrond. Eiseres had ook bezwaar gemaakt tegen een boete-oplegging, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in haar bezwaarschrift van 12 september 2005 geen gronden had aangevoerd met betrekking tot de premievaststelling over de jaren 2000 tot en met 2003. Verweerder had eiseres de gelegenheid gegeven om deze gronden aan te vullen, maar eiseres heeft hier geen gebruik van gemaakt. In het bestreden besluit heeft verweerder de premievaststelling gehandhaafd, omdat eiseres de gronden van bezwaar niet had kenbaar gemaakt. Eiseres voerde aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en dat verweerder ten onrechte niet op de gronden van bezwaar was ingegaan die in een eerdere brief waren opgenomen.

De rechtbank overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bezwaarschrift de gronden van bezwaar moet bevatten. Aangezien eiseres niet tijdig de gronden had aangevoerd, heeft de rechtbank geoordeeld dat de gronden pas in beroep zijn aangevoerd en dat dit strijdig was met de goede procesorde. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 05/1306
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiseres], gevestigd te Vlissingen, eiseres,
gemachtigde mr. F. Zwemer, belastingadviseur van Rijkse en Zwemer Accountants
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
gevestigd te Gouda,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen een besluit van 17 augustus 2005, voor zover dit was gericht tegen de premievaststelling over het jaar 1999, gegrond verklaard. Voor zover het besluit gericht was tegen de premievaststelling over de jaren 2000 tot en met 2003, is het bezwaar ongegrond verklaard. Voorts is in het besluit het bezwaar van eiseres tegen een besluit van 21 augustus 2005 betreffende een boete-oplegging over de jaren 2000 tot en met 2003 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit (het bestreden besluit) heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 24 augustus 2006 behandeld ter zitting. Eiseres is daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. P. de Vreede.
II. Overwegingen
1. Het beroep beperkt zich tot de premievaststelling werknemersverzekeringen over de jaren 2000 tot en met 2003.
2. Blijkens een rapportage van 28 juni 2004 van looninspecteur D.J. Bakker heeft eiseres in haar onderneming gebruik gemaakt van personen die naar zijn bevindingen ten onrechte buiten de loonadministratie zijn gebleven. Deze personen hebben volgens de looninspecteur verzekeringsplichtige arbeid verricht. Bij een eerdere looncontrole is ten aanzien van deze personen eveneens verzekeringsplicht vastgesteld en volgens de looncontroleur is in die situatie geen wijziging opgetreden. Voorts zijn aansluitingsverschillen geconstateerd met betrekking tot het SV-loon en het premieloon ZFW. Vervolgens heeft de looninspecteur correcties opgesteld.
3. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze naar aanleiding van deze bevindingen te geven waarvan eiseres door middel van een brief van 3 augustus 2004 gebruik heeft gemaakt. Bij brief van 16 augustus 2004 heeft verweerder medegedeeld dat de looninspecteur bij zijn standpunt blijft en dat er geen aanleiding is om de door de looninspecteur berekende correcties te herzien. Op 17 augustus 2005 heeft verweerder eiseres een correctienota van in totaal € 59.720,30 opgelegd.
4. Eiseres heeft op 12 september 2005 bezwaar gemaakt tegen onder meer de vaststelling van het premieloon voor de jaren 2000 tot en met 2003 met de mededeling dat een motivering van het bezwaar zo spoedig mogelijk zou volgen. Op 20 september 2005 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de gronden van het bezwaar aan te vullen. Eiseres heeft hier geen gevolg aan gegeven.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder – voor zover van belang – de premievaststelling over de periode 2000 tot en met 2003 en de daarmee samenhangende correctiebedragen, gehandhaafd omdat eiseres de gronden van bezwaar niet kenbaar heeft gemaakt.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Het had voor verweerder duidelijk moeten zijn dat de gronden van bezwaar over de verzekeringsplicht in de hiervoor genoemde brief van 3 augustus 2004 waren opgenomen en verweerder is in het bestreden besluit ten onrechte niet op die gronden ingegaan. Eiseres heeft in dit verband aangegeven dat verweerder in het bestreden besluit wel op twee andere onderdelen van de brief van 3 augustus 2004 is ingegaan, te weten het bezwaar tegen de heffing over 1999 en het bezwaar tegen een correctienota. In het beroepschrift heeft eiseres alsnog naar de brief van 3 augustus 2004 verwezen en haar visie op de verzekeringsplicht van de betreffende personen toegelicht.
7. Verweerder heeft aangevoerd dat in het bezwaarschrift niet is gerefereerd aan de brief van 3 augustus 2004 maar dat is volstaan met de mededeling dat de gronden van het bezwaar later zouden volgen. De inhoud van de brief van 3 augustus 2004 is dan ook op goede gronden niet in de bezwaarprocedure betrokken en in het bestreden besluit is derhalve niet op de verzekeringsplicht ingegaan.
8. De rechtbank overweegt het volgende.
9. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten.
10. Verweerder heeft over zijn beslissing in het bestreden besluit met betrekking tot de correctienota voor zover ziend op het jaar 1999 gesteld dat ambtshalve wordt getoetst of correcties mogelijk verjaard zijn.
11. De rechtbank acht een ambtshalve beoordeling door verweerder van eventuele verjaring van premievaststelling niet onbegrijpelijk in het licht van rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgens welke vaststelling van premie na ommekomst van de verjaringstermijn wordt vernietigd door de rechter wegens strijd met de wet (CRvB 15 juni 1988, RSV 1989/47).
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres bij brief van 20 september 2005 naar aanleiding van het bezwaar van 12 september 2005 een termijn heeft gesteld van vier weken. Eiseres heeft van deze mogelijkheid om het bezwaarschrift aan te vullen geen gebruik gemaakt. Niet gebleken is dat eiseres verweerder nog verzocht heeft om een nadere termijn en de rechtbank is ook niet gebleken van omstandigheden waardoor het voor haar niet mogelijk was binnen de gestelde termijn de gronden van bezwaar aan te vullen. Dit betekent dat feitelijk sprake was van een bezwaarschrift dat, voor zover het de verzekeringsplicht van drie medewerkers over de periode 2000 tot en met 2003, niet van gronden was voorzien.
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de beoordeling van het bezwaar van eiseres dan ook terecht beperkt tot hetgeen eiseres in het bezwaarschrift van 12 september 2005 heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om die beoordeling voor onjuist te houden. De stelling van eiseres dat verweerder de inhoud van de brief van 3 augustus 2004 als grond van het bezwaar had moeten opvatten, leidt niet tot een ander oordeel aangezien verweerder bij brief van 16 augustus 2004 inhoudelijk op die brief heeft gereageerd en deze reactie in het besluit van 17 augustus 2005 is verdisconteerd. Van een motiveringsgebrek is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
14. Het voorgaande betekent dat eiseres de gronden over de verzekeringsplicht pas in beroep heeft aangevoerd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank te laat en de gronden worden dan ook wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
15. De conclusie is dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep is ongegrond.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2006 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. W.Evenhuis, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: