RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 14 juni 2006 in de zaak van:
[e[eiser],
wonende te Goes,
eiser,
procureur: mr. C.C. Janssen,
mr. Marinus Jacobus Franciscus Sul,
gevestigd en kantoorhoudende te Vlissingen,
gedaagde,
procureur: mr. J.M. de Jonge.
1. Het verloop van de procedure
De volgende processtukken zijn gewisseld:
- dagvaarding,
- conclusie van antwoord,
- conclusie van repliek,
- conclusie van dupliek, tevens houdende verzoek ex artikel 22 Rv,
- antwoordakte ex artikel 22 Rv tevens houdende akte overlegging producties,
- akte aan de zijde van Sul,
- akte aan de zijde van [eiser].
2.1. Op 2 september 1992 is [eiser] in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw[J.]. [J.] kondigde in 1999 aan dat zij van [eiser] wenste te scheiden. Zij hebben zich daarna gezamenlijk tot Sul, advocaat, gewend. Op 20 mei 1999 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden tussen [eiser], [J.] en Sul.
2.2. Sul heeft een echtscheidingsconvenant opgesteld en een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding bij deze rechtbank ingediend. Bij beschikking d.d. 13 oktober 1999 van deze rechtbank is de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 21 oktober 1999 werd ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3. Bij brief van 27 februari 2002 heeft mr. I.H. van der Zee [eiser] meegedeeld dat [J.] de verdeling wenste te vernietigen in verband met meer dan 25% onderbedeling aan haar zijde. Op 28 mei 2002 is [eiser] door [J.] gedagvaard. Mr. A. van Werkum-Hoekstra heeft [eiser] in deze procedure als advocaat bijgestaan. In deze procedure heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden op 7 januari 2003. Partijen hebben nadien een schikking getroffen die is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. [eiser] diende uit hoofde van deze vaststellingsovereenkomst nog een bedrag van € 45.000,-- aan [J.] te voldoen.
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad, Sul zal veroordelen te betalen aan [eiser], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 57.296,--, subsidiair een door de rechtbank in redelijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2004, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.788,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 april 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Sul in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiser] heeft zijn vordering gegrond op de primaire stelling dat Sul tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. Subsidiair is [eiser] van mening dat Sul onrechtmatig heeft gehandeld. [eiser] verwijt Sul dat deze heeft nagelaten schriftelijk vast te leggen dat er sprake was van overbedeling van [eiser] en dat [J.] bewust genoegen heeft genomen met minder. Tevens heeft Sul volgens [eiser] verzuimd schriftelijk neer te leggen om welk bedrag het exact ging en dat [J.] de boedelverdeling te harer bate of schade heeft aanvaard. Nu Sul zijn plicht - daarover met partijen te spreken en een en ander vast te leggen- heeft verzuimd, heeft [eiser] in de procedure die [J.] wegens onderbedeling heeft aangespannen, geen tegenbewijs kunnen leveren. Als gevolg hiervan heeft [eiser] schade geleden, nu hij € 45.000,-- extra aan [J.] heeft moeten betalen. Daarnaast heeft hij opnieuw advocaatkosten en hertaxatiekosten moeten maken, ten bedrage van € 12.296,--. Sul is door zijn handelwijze aansprakelijk voor deze schade. Ten slotte is Sul gehouden tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen.
3.3. Sul betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan. De echtscheidingsprocedure en de boedelverdeling dienen los van elkaar gezien te worden. Bij gelegenheid van het eerste gesprek dat hij met partijen had, bleek dat [J.] en [eiser] de gemeenschap reeds hadden verdeeld. De opdracht die Sul heeft ontvangen luidde dat hij met spoed diende zorg te dragen voor het uitspreken van de echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek. Sul heeft hieraan voldaan door middel van het opstellen van een echtscheidingsconvenant waarin de reeds tussen partijen gemaakte afspraken zijn opgenomen en het indienen van een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding. Dat er nadien tussen [eiser] en [J.] verschil van mening is ontstaan over de door henzelf tot stand gebrachte verdeling van de huwelijksgemeenschap regardeert Sul niet. Daarnaast is er aan de zijde van [eiser] geen sprake van schade waarvoor een derde aansprakelijk zou kunnen zijn. [eiser] en [J.] waren in gemeenschap van goederen gehuwd, zodat zij ieder recht hadden op de helft van de (waarde van de) huwelijksgemeenschap. Indien één van de deelgenoten meer krijgt dan hem of haar toekomt en de andere deelgenoot daarbij voor meer dan een kwart wordt benadeeld, is de huwelijksgemeenschap niet op juiste wijze gescheiden en gedeeld. Wanneer dat achteraf wordt gecorrigeerd, kan dit niet leiden tot schade.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Kern van de zaak komt erop neer of het handelen dan wel de advisering van Sul in overeenstemming is geweest met de zorgvuldigheid die een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
4.2. Het meest verstrekkende verweer van Sul komt erop neer dat hij de werkzaamheden die hem opgedragen waren, het opmaken van het echtscheidingsconvenant op aanwijzingen van de echtelieden en het indienen van een echtscheidingsverzoek, naar behoren heeft verricht. Daarmee miskent Sul dat vaste jurisprudentie bepaalt dat één van de regels voor een deskundige inhoudt dat deze dient door te vragen naar informatie afkomstig van de cliënt. Een advocaat zal zich daarom ook voldoende inspanning moeten getroosten om (alle) relevante feiten te vernemen. Daarbij mag een advocaat er niet lichtvaardig op vertrouwen dat de cliënt zelf met alle relevante gegevens naar voren komt. Hij zal tevens moeten wijzen op de risico’s en mogelijke ongunstige neveneffecten van de voorgestane methode. De advocaat is immers degene die de verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. Hij kan zich niet aan deze verantwoordelijkheid onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht. Het vorengaande brengt met zich dat de zorgvuldigheidsplicht van Sul als advocaat tevens meebrengt dat hij zich niet beperkt tot de verrichting waarom zijn cliënten uitdrukkelijk vragen, maar dat hij zelfstandig beoordeelt wat voor de zaak van belang is.
4.3. Gelet op het vorenoverwogene dient het volgende te gelden. Anders dan Sul heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de procedure waarbij de echtscheiding uitgesproken wordt en de boedelverdeling niet los van elkaar gezien kunnen worden. Immers, ook al zouden partijen de gemeenschappelijke boedel al verdeeld hebben, dan nog ligt het op de weg van de advocaat te verifiëren of de verdeling geschied is zoals beide partijen dit wensen, temeer nu deze verdeling eveneens opgenomen wordt in de echtscheidingsbeschikking. Daar komt bij dat niet is weersproken dat het Sul bekend was dat [eiser] aanzienlijk werd overbedeeld bij de boedelscheiding. Een en ander ontslaat Sul dan ook niet van de verplichting zich ervan te vergewissen dat [J.] zich realiseerde dat zij aanzienlijk werd onderbedeeld en haar en [eiser] te wijzen op de consequenties, zeker gelet op het bepaalde in artikel 3:196 van het Burgerlijk Wetboek. Gesteld noch gebleken is dat Sul dit heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat daarmee vaststaat dat Sul zich niet als een redelijk handelend advocaat heeft opgesteld en derhalve tekort geschoten is in de nakoming en als gevolg daarvan in beginsel aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade.
4.4. De stellingen en weren van partijen die betrekking hebben op eventueel onrechtmatig handelen door Sul jegens [eiser] behoeven geen bespreking nu deze, indien besproken, niet tot een andere beslissing omtrent de aansprakelijkheid van Sul jegens [eiser] zullen leiden.
4.5. Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag geplaatst of Sul kan worden aangesproken voor de door [eiser] gestelde gevolgen. Daarbij dient beoordeeld te worden of [eiser] schade heeft geleden en of deze schade is ontstaan als gevolg van het handelen door Sul.
4.6. In dat verband is van belang dat [eiser] zich heeft beroepen op de procedure die zich heeft voorgedaan tussen hem en [J.], waarbij hij heeft ingeschat dat hij niet zou kunnen voldoen aan het door hem te leveren tegenbewijs ex artikel 3:196 BW. Als gevolg daarvan heeft hij ervoor gekozen de schade te beperken en akkoord te gaan met een betaling van € 45.000,-- aan [J.], aldus [eiser]. Hij beroept zich erop dat de rechter bij gelegenheid van de comparitie van partijen erop gewezen heeft dat zij, indien [eiser] geen tegenbewijs zou leveren, niet anders kon dan het echtscheidingsconvenant te vernietigen gelet op de jurisprudentie hieromtrent. Sul betoogt dat die schade niet veroorzaakt kan zijn door enig handelen van zijn zijde. Hij voert daarnaast nog aan dat, ook al zou in het convenant ten aanzien van [J.] de bepaling zijn opgenomen dat zij zich bewust was van de benadeling en dat zij deze uitdrukkelijk aanvaardde, [J.] desalniettemin vernietiging had kunnen vragen op grond van het bepaalde in artikel 3:196, eerste lid BW.
4.7. Weliswaar heeft de procedure die door [J.] was opgestart wegens onderbedeling voor [eiser] nadelig uitgepakt, doch de rechtbank is van oordeel dat dit voor rekening van [eiser] dient te blijven. Indien uitgegaan zou worden van de veronderstelling dat Sul heeft nagelaten de waarde van de goederen dan wel een vermogensopstelling in het convenant op te nemen, zodat schriftelijke bewijslevering wellicht niet direct tot de mogelijkheden behoorde, laat dit onverlet dat [eiser] wel bewijs had kunnen leveren door middel van getuigen. Het had op zijn weg gelegen Sul, [J.] en eventueel zichzelf als getuige te laten voorbrengen. Dat hij dit heeft nagelaten omdat hij van mening was dat dit hem niet zou (kunnen) baten is een afweging die voor zijn risico komt en brengt niet met zich dat Sul dan het alsnog tussen [eiser] en [J.] overeengekomen bedrag in het kader van een schikking dient te vergoeden.
Bovendien is de stelling van [eiser] dat, indien Sul in het echtscheidingsconvenant wel had opgenomen dat [J.] wist en uitdrukkelijk aanvaardde dat zij onderbedeeld zou worden, het echtscheidingsconvenant niet vernietigd zou kunnen worden en hij dus geen schade zou hebben geleden, een misvatting. Artikel 3:196 BW bepaalt immers in het eerste lid dat een verdeling vernietigbaar is wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Het tweede lid bevat een wettelijk vermoeden: wanneer een benadeling voor meer dan een vierde wordt bewezen, dan wordt de benadeelde vermoed te hebben gedwaald. Teneinde te beoordelen of benadeling heeft plaatsgehad, worden volgens het derde lid de goederen en schulden der gemeenschap geschat naar hun waarde op het tijdstip van de verdeling. Derhalve had onderzocht kunnen (en moeten) worden wat de waarde van deze goederen en schulden was op het tijdstip van de verdeling. Het had op de weg van [eiser] gelegen aan te tonen (bijvoorbeeld door het laten horen van getuigen) dat [J.] de waarde van de gemeenschap als geheel kende of althans wist in welke orde van grootte de waarde van de gemeenschap lag. Het al dan niet opnemen van de waarde van de gemeenschap door Sul in het echtscheidingsconvenant is dan ook niet van doorslaggevend belang. Het niet volgen van deze weg is een keuze geweest van [eiser] die Sul niet kan worden tegengeworpen.
4.8. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat niet valt in te zien dat sprake is van schade die in causaal verband staat met de beroepsfout van Sul. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.9. [eiser] heeft tevens vergoeding van advocaat- en hertaxatiekosten alsmede buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Deze zullen, als accessoir, hetzelfde lot als de hoofdsom volgen.
4.10. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen. [eiser] wordt, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding.
- wijst de vordering van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding welke aan de zijde van Sul tot aan dit moment worden begroot op € 1.300,-- wegens griffierecht en € 1.788,-- wegens procureurssalaris,
- verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kuypers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 juni 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.