RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 26 april 2006 in de zaak van:
de naamloze vennootschap Delta Lloyd Levensverzekering NV,
statutair gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur: mr. C.J. IJdema,
advocaat: mr. J. Jaab,
[ge[gedaagde],
wonende te Axel, gemeente Terneuzen,
gedaagde,
procureur: mr. A.I. Cambier.
1. Het verdere verloop van de procedure
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 31 augustus 2005. Ter uitvoering daarvan is op 15 november 2005 een comparitie gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Vervolgens zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
- akte na comparitie tevens akte overlegging producties aan de zijde van Delta Lloyd;
- antwoordakte aan de zijde van [gedaagde];
- akte uitlating en overlegging producties aan de zijde van Delta Lloyd;
- antwoordakte uitlating productie aan de zijde van [gedaagde].
2.1 [gedaagde] was directeur en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. Deze vennootschap had bij Delta Lloyd een kapitaalpolis met pensioenclausule afgesloten met [gedaagde] als verzekerde. Op 21 februari 2002 heeft Delta Lloyd uit hoofde van deze polis € 52.754,-- op de bankrekening van [gedaagde] B.V. uitbetaald. Ten gevolge van een administratieve fout is dit bedrag op 15 maart 2002 nogmaals op dezelfde bankrekening gestort. Deze betaling is onverschuldigd gedaan. Ondanks verzoeken en sommaties door Delta Lloyd heeft [gedaagde] B.V. het onverschuldigd betaalde bedrag niet terugbetaald.
2.2 Delta Lloyd heeft bij dagvaarding van 21 november 2002 in rechte terugbetaling gevorderd van [gedaagde] B.V. en [gedaagde] in persoon op grond van onverschuldigde betaling. Bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 7 april 2004 (rolnummer 536/02) is de vordering jegens [gedaagde] B.V. toegewezen en jegens [gedaagde] in persoon afgewezen, op de grond dat onverschuldigd betaald was aan de vennootschap en niet aan [gedaagde] privé.
2.3 De vennootschap [gedaagde] B.V. is op 26 mei 2003 opgehouden te bestaan.
3.1 Delta Lloyd vordert thans betaling van [gedaagde] van € 55.384,77, zijnde het bedrag tot betaling waartoe [gedaagde] B.V. bij vonnis van 7 april 2004 veroordeeld was, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening. Verder vordert zij [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.500,-- excl. BTW, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
Delta Lloyd stelt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. [gedaagde] B.V. is tijdens de vorige procedure (met rolnummer 536/02) opgehouden te bestaan, zonder dat hiervan mededeling is gedaan aan de rechtbank of aan Delta Lloyd. [gedaagde] heeft aldus willen en wetens voor de procedure relevante informatie achtergehouden met het kennelijke doel Delta Lloyd te benadelen. Dit is in strijd met de algemene maatschappelijke zorgvuldigheid. Bovendien had [gedaagde] dit moeten melden op grond van de informatieplicht die in de verzekeringsvoorwaarden is opgenomen. Ook het niet voldoen aan het redelijke verzoek van Delta Lloyd het onverschuldigd betaalde terug te betalen is onrechtmatig. De vennootschap is een zogenaamde stamrecht B.V., dat wil zeggen dat de vennootschap beheer van het eigen vermogen van [gedaagde] privé ten doel had. Delta Lloyd houdt [gedaagde] als directeur en enig aandeelhouder van [gedaagde] B.V. en als zodanig alleen en zelfstandig bevoegd en volledig op de hoogte van de financiële situatie van de vennootschap aansprakelijk voor haar schade. Delta Lloyd stelt dat in het burgerlijk procesrecht voor een ne-bis-in-idem-beginsel geen plaats is, dat zo dit anders is het beroep van [gedaagde] daarop te laat is en overigens hiervan geen sprake kan zijn, omdat onderhavige vordering op andere gronden, namelijk onrechtmatig daad c.q. onbehoorlijk bestuur gebaseerd is.
3.2 [gedaagde] betwist willens en wetens informatie voor Delta Lloyd te hebben achtergehouden in de procedure met rolnummer 536/02. Overigens zou achterhouden van informatie niet onrechtmatig zijn geweest, nu geen rechtsregel hem tot melding verplicht. Uit de processtukken in voornoemde procedure blijkt dat de financiële situatie van [gedaagde] B.V. zeer slecht was, dat [gedaagde] in aanmerking kwam voor een I.O.A.Z. uitkering en dat hij uit dien hoofde door de gemeente werd verplicht vóór 1 juli 2003 zijn vennootschap te hebben beëindigd. Dat was ook de enige reden voor beëindiging; dus niet benadeling van Delta Lloyd. [gedaagde] stelt verder dat hij, nadat [gedaagde] B.V. in maart 2002 de tweede betaling had ontvangen, telefonisch contact heeft opgenomen met Delta Lloyd en dat hem door een medewerker van Delta Lloyd is verzekerd dat deze betaling geen dubbelbetaling betrof. Met de verkregen gelden zijn schulden van [gedaagde] B.V. afgelost. De vennootschap is met onder meer een belastingschuld beëindigd. [gedaagde] is in zijn hoedanigheid van directeur en enig aandeelhouder niet aansprakelijk voor deze schuld van [gedaagde] B.V. uit onverschuldigde betaling. [gedaagde] is geen op de vennootschap drukkende verplichting aangegaan. Van actief handelen door [gedaagde] is geen sprake. Ten slotte beroept [gedaagde] zich op strijd met het ne-bis-in-idem beginsel. Hij stelt dat hij al in de eerdere procedure persoonlijk is aangesproken en dat Delta Lloyd thans niet ontvankelijk moet worden verklaard.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 De rechtbank gaat voorbij aan het bezwaar van [gedaagde] tegen de, wat hij noemt, aanvulling van de gronden van haar vordering door Delta Lloyd. Ter comparitie en in haar nadere akte heeft Delta Lloyd deze gronden nader toegelicht. Voor zover van een vermeerdering van eis sprake is, heeft [gedaagde] daarop zowel ter comparitie als in zijn antwoordakte kunnen reageren. Hij is derhalve niet in zijn verdediging geschaad.
4.2.1 De stellingen die er in de visie van Delta Lloyd toe moeten leiden dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het niet kunnen executeren door Delta Lloyd van het jegens [gedaagde] B.V. uitgesproken vonnis van 7 april 2004, stranden niet op het gezag van gewijsde, zoals de rechtbank het beroep van [gedaagde] op het ne-bis-in-idem beginsel uitlegt. Deze eerdere beslissing, inhoudende dat Delta Lloyd niet op grond van onverschuldigde betaling aan de vennootschap, [gedaagde] in persoon kan aanspreken, staat niet aan beoordeling van onderhavige vordering in de weg. Het gaat daarbij om een ander feitencomplex, namelijk een (volgens Delta Lloyd) door toedoen van [gedaagde] niet te executeren vonnis, dat aan de vordering ten grondslag ligt.
4.2.2 Dit is anders waar Delta Lloyd haar vordering grondt op de stelling, dat [gedaagde] als bestuurder van de vennootschap onbehoorlijk heeft gehandeld door de tweede betaling niet aan Delta Lloyd terug te betalen. Dit is een andere rechtsgrond gebaseerd op hetzelfde feitencomplex, als bij de beoordeling van de vordering tot veroordeling van [gedaagde] in persoon tot betaling van hetgeen onverschuldigd aan de vennootschap is betaald, voorlag. Daarover heeft de rechter zich in het vonnis van 7 april 2004 al met gezag van gewijsde uitgelaten. [gedaagde] moet in zoverre wel in zijn beroep op het gezag van gewijsde worden gevolgd, zodat de vordering van Delta Lloyd op deze grond moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt daarbij dat dit beroep weliswaar laat is gedaan, maar wel tijdig. Delta Lloyd heeft hierop nog kunnen reageren en heeft dit ook gedaan.
4.3.1 De rechtbank komt dan toe aan beoordeling van de in 4.2.1 bedoelde stellingen van Delta Lloyd.
4.3.2 In de eerste plaats verwijt Delta Lloyd [gedaagde] dat deze tijdens de vorige procedure (met rolnummer 536/02) geen melding heeft gedaan van de beëindiging van de vennootschap. Uit de processtukken in deze procedure blijkt echter dat [gedaagde] B.V. en [gedaagde] wel melding hebben gedaan van de ophanden zijnde beëindiging van de vennootschap (conclusie van dupliek in conventie, tevens van repliek in reconventie, alsmede de daarbij gevoegde productie 13 in die procedure). Delta Lloyd was derhalve gewaarschuwd. Het enkele niet melden van de daadwerkelijke beëindiging door [gedaagde] en het precieze moment waarop, levert vervolgens geen onrechtmatig handelen van [gedaagde] op.
4.3.3 Vervolgens baseert Delta Lloyd haar vordering op de polisvoorwaarden. Dit kan haar evenmin baten. Wat er zij van de daarin geregelde informatieplicht voor de verzekeringnemer en de verzekerde en de vraag in het licht van bovenstaande overweging in hoeverre zij aan deze verplichting hebben voldaan, de polis was met de uitbetaling van de afkoopsom in 2002 afgedaan, zodat die informatieplicht in ieder geval in mei 2003, het moment van beëindiging van de vennootschap, niet meer bestond.
4.3.4 Aan de stelling van Delta Lloyd dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, omdat hij de vennootschap heeft beëindigd louter met het doel aan verhaal van Delta Lloyd te ontkomen, moet eveneens voorbij worden gegaan. Delta Lloyd heeft deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] niet (voldoende) onderbouwd.
4.4 Uit bovenstaande volgt dat de vorderingen van Delta Lloyd zullen worden afgewezen. Delta Lloyd zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
wijst de vorderingen van Delta Lloyd af;
veroordeelt Delta Lloyd tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen, tot dusver begroot op € 2.682,-- aan salaris van haar procureur en op € 1.335,60 aan verschotten, waarvan € 1.250,-- aan griffierecht;
bepaalt, nu [gedaagde] met een toevoeging procedeert, dat die kostenbetaling dient te geschieden door voldoening
A. aan de griffier van deze rechtbank
- wegens het in debet gestelde deel griffierecht € 990,--;
- wegens procureurssalaris € 2.682,--;
B. aan [gedaagde]
- het voor diens rekening gekomen deel van het griffierecht € 110,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 26 april 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.