ECLI:NL:RBMID:2006:AZ5043

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
47891 HA ZA 05-245
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van handtekeningvalidatie in kredietovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg, stond de geldigheid van een handtekening op een kredietovereenkomst centraal. De eiseres, Direct Collector B.V., had een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, waarbij de vraag was of de handtekening van gedaagde sub 2 op de overeenkomst authentiek was. De rechtbank benoemde M. de Monchy als deskundige om de handtekening te onderzoeken. In haar rapport, uitgebracht op 19 juli 2006, concludeerde de deskundige dat de handtekening hoogstwaarschijnlijk authentiek was, wat de rechtbank als voldoende bewijs beschouwde voor de vordering van Direct Collector.

De rechtbank oordeelde dat de vordering tot betaling van € 34.402,25 aan eiseres, vermeerderd met rente, toewijsbaar was. De rechtbank stelde vast dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betaling, wat betekent dat als één van hen betaalt, de ander bevrijd is van de verplichting. De rechtbank wees ook de proceskosten toe aan eiseres, inclusief de kosten van het deskundigenbericht. De beslissing werd uitgesproken op 13 december 2006, waarbij de rechtbank het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, wat betekent dat de eiseres het vonnis direct kon laten uitvoeren, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

De zaak illustreert de rol van deskundigen in civiele procedures en hoe de rechtbank de bevindingen van deskundigen kan overnemen in haar oordelen. De uitspraak benadrukt ook de verantwoordelijkheden van gedaagden in het geval van een vordering en de gevolgen van het niet verschijnen in de rechtszaak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 13 december 2006 in de zaak van:
rolnr: 245/05
de besloten vennootschap Direct Collector B.V.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
eiseres,
procureur: mr. E.H.A. Schute,
advocaat: mr. H. Post,
tegen:
1. [gedaagde [gedaagde sub 1],
wonende te [adres] Vlissingen,
gedaagde sub 1,
niet verschenen,
2. [gedaagde[gedaagde sub 2],
wonende te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen,
gedaagde sub 2,
procureur: mr. H. van Es.
1. Het verdere verloop van de procedure
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 7 december 2005. Op 21 juli 2006 is het rapport van de deskundige ter griffie van deze rechtbank ingekomen. Vervolgens zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
- conclusie na deskundigenbericht van de zijde van Direct Collector;
- conclusie van antwoord na deskundigenbericht van de zijde van [gedaagde sub 2].
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1 In het tussenvonnis van 7 december 2005 heeft de rechtbank M. de Monchy tot deskundige benoemd en haar verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
1. is de handtekening onder het kopje “partner” op de als productie 1 bij de dagvaarding gevoegde overeenkomst met referentienummer 487426697 (door [gedaagde sub 1] te Vlissingen getekend op 17 juli 2000 en door Primeline te ’s-Hertogenbosch voor akkoord getekend op 2 augustus 2000) al dan niet een echte handtekening van [gedaagde sub 2]?
2. is er vanuit uw deskundigheid anders nog iets op te merken dat in het belang van deze procedure is?
2.2 De schriftexpert i.o. M. de Monchy heeft onder supervisie van drs. P.L. Zevenbergen, forensisch schriftexpert, op 19 juli 2006 rapport uitgebracht van haar bevindingen. Op basis van haar onderzoek heeft zij geconcludeerd (in antwoord op vraag 1) dat de betwiste handtekening van [gedaagde sub 2] op de Primeline-overeenkomst hoogstwaarschijnlijk een echte handtekening van [gedaagde sub 2] is.
Zij licht daarbij toe dat “hoogstwaarschijnlijk” de tweede trede op de waarschijnlijkheidstrap is, direct komend na “met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid”. Na “hoogstwaarschijnlijk” komen nog de treden “waarschijnlijk”, “zeer wel mogelijk”, “mogelijk”, en “niet uitgesloten”.
2.3 De rechtbank neemt de bevindingen en de conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare. De rechtbank oordeelt dat met het voldaan zijn aan de tweede trede van de zogenaamde waarschijnlijkheidstrap het voldoende waarschijnlijk is dat [gedaagde sub 2] de kredietovereenkomst heeft ondertekend. Direct Collector is derhalve geslaagd in het bewijs.
2.4 Daarmee komt de rechtbank, mede gelet op hetgeen zij reeds in r.o. 4.3 van het tussenvonnis van 7 december 2005 heeft overwogen, tot toewijzing van de vordering tot het bedrag van € 34.402,25 jegens [gedaagde sub 2]. In r.o. 4.1 van dit tussenvonnis was de rechtbank reeds tot toewijzing van de vordering jegens [gedaagde sub 1] gekomen. Partijen zullen hoofdelijk tot betaling worden veroordeeld. Tegen de gevorderde overeengekomen rente van 20,9 % per jaar is geen verweer gevoerd, zodat ook deze zal worden toegewezen, zij het voor zover dit percentage het ingevolge de Wet op het Consumentenkrediet maximaal toegestane percentage niet te boven gaat.
2.5 Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten, door Direct Collector gemaakt tot en met haar dagvaarding, vermeerderd met de niet weersproken wettelijke rente worden veroordeeld. [gedaagde sub 2] zal daarnaast in de proceskosten, gemaakt door Direct Collector na dagvaarding, alsmede in de kosten van het deskundigenbericht, welke zijn voorgeschoten door Direct Collector, worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander is bevrijd, tot betaling van € 34.402,25 aan eiseres, vermeerderd met de overeengekomen rente van 20,9 % per jaar over € 23.432,18 vanaf 5 april 2005 tot de dag der algehele voldoening, voor zover dit percentage het ingevolge de Wet op het Consumentenkrediet maximaal toegestane percentage niet te boven gaat;
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander is bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van eiseres gevallen, tot en met dagvaarding begroot op
€ 579,-- voor salaris van haar procureur en op € 843,63 voor verschotten, waarvan € 755,-- griffierecht, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis;
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling aan Direct Collector van de proceskosten aan dier zijde gevallen en vanaf dagvaarding tot dusver begroot op € 868,50 voor salaris van haar procureur, alsmede tot betaling aan Direct Collector van de kosten van het deskundigenbericht ad
€ 1.428,--;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 december 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.