ECLI:NL:RBMID:2006:AZ5037

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
15 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
51898 HA ZA 06-131
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat voor schade door tekortkoming in boedelscheiding

In deze zaak vorderde eiseres, [eiseres], een verklaring voor recht dat de maatschap Olie & De Jonge aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van een toerekenbare tekortkoming in de uitvoering van de opdracht door haar advocaat, [advocaat]. De procedure volgde op een eerdere klacht van eiseres tegen [advocaat], die door de Raad van Discipline gegrond werd verklaard, resulterend in een berisping. Eiseres en haar ex-echtgenoot, [ex-echtgenoot], waren gehuwd en hadden gezamenlijk een boerderij in eigendom. Na de beëindiging van hun relatie ontstond er een geschil over de overbedelingsvergoeding. Eiseres stelde dat [advocaat] haar zaak niet voortvarend had behandeld, wat leidde tot financieel nadeel. De rechtbank oordeelde dat de maatstaf voor de beoordeling van de tekortkoming van [advocaat] is of hij heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in gelijke omstandigheden mocht worden verwacht. De rechtbank concludeerde dat [advocaat] tekort is geschoten in zijn verplichtingen, waardoor Olie & De Jonge aansprakelijk is voor de door eiseres geleden schade. De rechtbank kende eiseres een schadevergoeding van € 39.000,00 toe, gebaseerd op de waardestijging van de boerderij tussen de peildata van 25 september 2001 en 25 februari 2004. Tevens werd Olie & De Jonge veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 51898 / HA ZA 06-131
Vonnis van 15 november 2006
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Axel,
eiseres,
procureur: mr. J.C. van den Doel,
tegen
De maatschap naar burgerlijk recht
OLIE & DE JONGE ADVOCATEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Goes,
gedaagde,
procureur: mr. C.J. IJdema.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Olie & De Jonge genoemd worden.
De procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 mei 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 24 augustus 2006.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiseres] is op 20 december 1983 gehuwd met de heer [ex-echtgenoot], hierna te noemen ‘[ex-echtgenoot]’. Tijdens het huwelijk hebben [eiseres] en [ex-echtgenoot] gezamenlijk in eigendom een boerderij verkregen, aan de [adres] te Axel. Na beëindiging van de relatie, in december 1996, heeft [ex-echtgenoot] ermee ingestemd dat de boerderij zou worden toebedeeld aan [eiseres]. Over de overbedelingsvergoeding is tussen [eiseres] en [ex-echtgenoot] een geschil gerezen.
2.2. In het najaar van 1997 heeft [eiseres] een advocaat ingeschakeld om een oplossing te forceren en zo snel mogelijk een verdeling van de gemeenschappelijke goederen te verkrijgen. Omdat de onderhandelingen niet vlotten en er geen procedure aanhangig werd gemaakt, heeft [eiseres] in december 1999 Olie & De Jonge ([advocaat], hierna te noemen ‘[advocaat]’) opdracht gegeven haar te vertegenwoordigen in het geschil.
2.3. Medio 2003 heeft [eiseres] de met Olie & De Jonge gesloten overeenkomst van opdracht opgezegd en een andere advocaat opdracht gegeven tot vertegenwoordiging.
2.4. Bij brief van 4 augustus 2003 heeft [eiseres] een klacht tegen [advocaat] ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Middelburg. Deze heeft de klacht met begeleidende brief van 3 februari 2004 doorgestuurd aan de Raad van Discipline. Bij uitspraak van 13 september 2004 is de klacht van [eiseres] gegrond verklaard en [advocaat] de maatregel van berisping opgelegd. In de uitspraak is onder meer overwogen:
“FEITEN
(…) 2.2 Bij brief van 3 januari 2002 (foutief gedateerd 3 januari 2001) heeft verweerder klaagster toegezegd de boedelscheiding aanhangig te maken bij de rechtbank Middelburg. (....)
2.8 (…) Bij brief van 28 mei 2003 heeft verweerder vervolgens aan klaagster medegedeeld dat de dagvaarding op de rolzitting van 18 juni 2003 (…) zou worden aangebracht. Achteraf bleek dat de dagvaarding niet was uitgebracht.(…)
KLACHT
3.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar zaak slecht heeft behandeld, met name wijst klaagster op het tijdsverloop, waardoor klaagster vermoedelijk financieel nadeel zal lijden en dat verweerder zich niet aan zijn afspraken heeft gehouden. (…)
BEOORDELING VAN DE KLACHT
(…) 5.5 Gezien het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de Raad de belangen van klaagster niet naar behoren behartigd. Enerzijds heeft verweerder nagelaten klaagster in de problematiek met betrekking tot de boedelscheiding op een behoorlijke wijze te adviseren en te begeleiden en anderzijds heeft verweerder, ondanks vele herinneringen van klaagster de boedelscheiding niet voortvarend ter hand genomen, maar deze op onaanvaardbare wijze op zijn beloop gelaten. Bovendien heeft verweerder daarbij onjuiste informatie aan klaagster verstrekt met betrekking tot het uitbrengen c.q. uitgebracht zijn van de dagvaarding.”
In de uitspraak wordt [eiseres] aangeduid als klaagster, [advocaat] als verweerder.
2.5. De opvolgend advocaat van [eiseres] heeft een dagvaarding uitgebracht, welke op 24 september 2003 is ingeschreven bij de rechtbank. Op 25 februari 2004 is tussen [eiseres] en [ex-echtgenoot] tijdens een gehouden comparitie van partijen een schikking bereikt. Daarbij is de door [eiseres] aan [ex-echtgenoot] te betalen overbedelingsvergoeding vastgesteld.
Het geschil
[eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. primair, een verklaring voor recht dat Olie & De Jonge aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] geleden heeft als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de uitvoering van de opdracht;
b. Olie & De Jonge te veroordelen om aan [eiseres] te voldoen € 51.500,00 ter zake van schade als gevolg van een toerekenbaar tekortkomen dan wel onrechtmatig handelen, althans een door de rechtbank te bepalen schadevergoeding;
c. subsidiair, een verklaring voor recht dat de schade van [eiseres] als gevolg van de toerekenbare tekortkoming gelijk is aan de waardestijging van het onroerend goed gelegen aan de [adres] te Axel met de daarbij behorende grond in de periode tussen – in primo – 31 december 2000, dan wel – secundo – 25 september 2001 en 25 februari 2004, althans in een door de rechtbank te bepalen referentieperiode, althans een grondslag te bepalen voor de waardering van de schade en een deskundigenbericht te gelasten ter bepaling van de hoogte van de schade op basis van de door de rechtbank vastgestelde maatstaf;
d. meer subsidiair, Olie & De Jonge te veroordelen tot vergoeding van de schade welke [eiseres] als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [advocaat] heeft geleden, nader op te maken bij staat;
met veroordeling van Olie & De Jonge in de kosten van de procedure.
Hiertoe stelt [eiseres] dat [advocaat] jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten door de boedelscheidingszaak niet voortvarend af te handelen. Hij heeft zich niet afdoende gekweten van zijn opdracht, hoewel hij daar als goed opdrachtnemer wel toe gehouden was. [advocaat] heeft voorts niet gehandeld met de zorg en bekwaamheid van een redelijk handelend vakgenoot. [advocaat] is daarom aansprakelijk voor de schade die hiervan het gevolg is.
Indien [advocaat] de zaak voortvarend had afgehandeld, zou de gemeenschap eerder zijn verdeeld. Dan was een eerdere peildatum voor de waardebepaling van de boerderij gehanteerd.
[eiseres] heeft bij het verstrekken van de opdracht aan Olie & De Jonge nadrukkelijk de instructie gegeven zo snel mogelijk een juridische procedure te starten. Indien [advocaat] meteen voortvarend de zaak ter hand had genomen, had kort na december 1999 een dagvaarding kunnen worden uitgebracht. Dan had [advocaat], als hij net zo voortvarend te werk was gegaan als de opvolgend advocaat van [eiseres], binnen driekwart jaar daarna een oplossing kunnen forceren via een procedure. In dat geval zou de boerderij eind december 2000 verdeeld zijn. De peildatum zou dan op zijn laatst 31 december 2000 zijn geweest.
In ieder geval had [advocaat] binnen 3 maanden na zijn, juist gedateerde, brief van 3 januari 2001 daadwerkelijk een procedure moeten starten. In dat geval zou op 25 september 2001 een oplossing zijn bereikt en niet pas op 25 februari 2004.
[eiseres] heeft hierdoor schade geleden. Als peildatum voor de waardebepaling van een te verdelen goed moet immers de datum van feitelijke verdeling worden gehanteerd.
Gelet op het feit dat de rechter die de uiteindelijke comparitie van partijen voor zat daarop wees en gelet op de snel stijgende prijzen voor onroerend goed in de betreffende periode, is het belang dat [eiseres] had bij een voortvarende verdeling van de boerderij gegeven.
De schade van [eiseres] is gelijk aan de helft van de waardevermeerdering van de boerderij tussen 31 december 2000, dan wel 25 september 2001, en 25 februari 2004. Uit de in opdracht van [eiseres] opgestelde taxatie blijkt dat de schade van [eiseres] dan € 51.500,00, dan wel € 39.000,00, bedraagt.
3.3. Olie & De Jonge voert verweer. [eiseres] heeft bij verstrekking van de opdracht niet de instructie gegeven zo snel mogelijk een juridische procedure te starten. [advocaat] had slechts de opdracht de zaak te regelen. In de periode tussen december 1999 en juni 2000 was [advocaat] bovendien druk doende met het verzamelen van de benodigde gegevens. Zo was onder meer de vraag gerezen of [eiseres] de (enige) exploitant van de boerderij was. Hierna heeft [advocaat] met instemming van [eiseres] tot tweemaal toe, laatstelijk in oktober 2000, getracht de zaak te schikken. De verdeling van de boerderij had dus nooit eind december van het jaar 2000 gerealiseerd kunnen zijn.
De brief die is gedateerd 3 januari 2001, is waarschijnlijk foutief gedateerd en zal van 3 januari 2002 zijn. Eerst vanaf die datum zou sprake kunnen zijn van een verwijtbare gedraging van [advocaat]. Na deze brief nam [eiseres] bovendien eerst in oktober van dat jaar weer contact op met [advocaat]. [eiseres] heeft [advocaat] pas in december 2002 voor het eerst nadrukkelijk verzocht een procedure bij de rechtbank aanhangig te maken. Indien de zaak binnen drie maanden na 3 januari 2002 zou zijn aangebracht bij de rechtbank, had het minstens tot oktober 2003 geduurd voordat een eindvonnis zou zijn gewezen in de boedelscheidingszaak. Ook indien de zaak zou zijn aangebracht na een brief van 3 januari 2001 zouden de scheiding en deling overigens pas rond oktober 2002 middels een eindvonnis tot stand zijn gekomen.
Daarnaast ontbreekt het causaal verband tussen de aan [advocaat] verweten gedraging en de vermeende schade van [eiseres]. Voortvarendheid door [advocaat] had voor de schade van [eiseres] niets uitgemaakt. Met betrekking tot de verdeling van de boerderij tussen [eiseres] en [ex-echtgenoot] had als peildatum immers niet de datum van verdeling moeten worden gehanteerd, nu tussen [eiseres] en [ex-echtgenoot] feitelijk overeenstemming bestond over een eerdere peildatum. Olie & De Jonge verwijst in dit verband naar een arrest van 22 maart 1996 van de Hoge Raad. Nu de situatie tussen [eiseres] en [ex-echtgenoot] hetzelfde was als welke aan de Hoge Raad in bedoeld arrest is voorgelegd, zou de rechtbank op grond van de redelijkheid en billijkheid 29 september 1997 als peildatum hebben gehanteerd. De opvolgend advocaat van [eiseres] heeft ten onrechte geen beroep op de redelijkheid en billijkheid gedaan.
Eventueel geleden vermogensschade dient voorts te worden vastgesteld door vergelijking van de situatie zoals die zou zijn zonder de door [advocaat] beweerdelijk gemaakte fout en de huidige situatie. Daarbij is van belang dat [eiseres] voor een te hoog bedrag heeft geschikt. De hieruit voortvloeiende vermogensschade dient op grond van eigen schuld voor rekening van [eiseres] te blijven.
Subsidiair, indien de schade wordt vastgesteld op het verschil tussen de waarde van de onroerende zaak op het moment dat de verdeling zou hebben plaats gevonden indien [advocaat] voortvarender had gehandeld en de datum waarop de verdeling feitelijk heeft plaatsgevonden, kan de schade niet meer bedragen dan de helft van het verschil tussen de waarde van de onroerende zaak in oktober 2003 en op 25 februari 2004.
De beoordeling
Voor beantwoording van de vraag of [advocaat] toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting, geldt als maatstaf of hij heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in gelijke omstandigheden mocht worden verwacht.
4.2. Olie & De Jonge heeft de stelling van [eiseres], dat zij bij verstrekking van de opdracht direct erop heeft aangedrongen zo snel mogelijk een procedure te starten, gemotiveerd weersproken. Met betrekking tot de eerste zes maanden van het jaar 2000 heeft zij gesteld dat [advocaat] deze tijd nodig had om de benodigde gegevens te verkrijgen. Dit is door [eiseres] ter comparitie niet weersproken. Voorts heeft [eiseres] ter comparitie niet weersproken dat [advocaat] in het jaar 2000 met haar instemming verschillende pogingen heeft ondernomen met [ex-echtgenoot] onderling overeenstemming te bereiken. [eiseres] heeft daarmee te weinig gesteld om te worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat [advocaat] toerekenbaar tekort is geschoten, voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2000. Ook indien zij immers reeds bij aanvang van de opdracht op procederen heeft aangedrongen, moet het ervoor gehouden worden dat een procedure met instemming van [eiseres] in het jaar 2000 niet in gang is gezet. De rechtbank passeert daarom het bewijsaanbod van [eiseres] als niet ter zake dienend. Bij de verdere beoordeling van de vordering zal de rechtbank het jaar 2000, evenals de door [eiseres] voor vaststelling van de schade genoemde uitgangsdatum van
31 december 2000, buiten beschouwing laten.
4.3. Voor wat betreft de onder 2.4. genoemde brief van [advocaat] van 3 januari 2001 heeft Olie & De Jonge ter comparitie erkend dat de datering van deze brief mogelijk wel juist is. Dit in tegenstelling tot hetgeen zij bij conclusie hierover eerder heeft gesteld en wat de Raad van Discipline in haar uitspraak hierover heeft aangenomen. Partijen zijn het er daarnaast over eens dat een eveneens door [advocaat] behandelde omgangsprocedure met betrekking tot de kinderen van [eiseres] en [ex-echtgenoot] in 2001 eindigde, terwijl in de brief nadrukkelijk naar deze (op het moment van schrijven van de brief nog niet beëindigde) procedure wordt verwezen. De rechtbank houdt het er daarom voor dat de datering van de brief juist is.
Olie & De Jonge stelt dat eerst na het schrijven van deze brief sprake kan zijn van een verwijtbare gedraging van [advocaat] en heeft ter comparitie erkend dat [advocaat] vanaf dat moment voortvarender had kunnen handelen.
Gelet hierop en op hetgeen de Raad van Discipline omtrent het handelen van [advocaat] heeft overwogen, kan worden vastgesteld dat [advocaat] jegens [eiseres] vanaf
3 januari 2001 niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in gelijke omstandigheden mocht worden verwacht. [advocaat] is derhalve tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eiseres] en Olie & De Jonge is daarom in beginsel aansprakelijk voor de door haar ten gevolge van deze tekortkoming geleden schade. De primair onder a. gevorderde verklaring voor recht zal door de rechtbank worden toegewezen.
4.4. Hetgeen [eiseres] heeft gesteld en gevorderd met betrekking tot onrechtmatig handelen door [advocaat] behoeft geen nadere bespreking, nu dit, indien besproken, niet tot een andere beslissing omtrent de aansprakelijkheid van Olie & De Jonge jegens [eiseres] zal leiden.
4.5. Aan de orde komt of [eiseres] schade heeft geleden en of deze schade is ontstaan als gevolg van het handelen of nalaten van [advocaat].
4.6. Hoewel gerechtelijke procedures geen vaste doorlooptijden hebben, kan wel vastgesteld worden dat een verdeling tussen [eiseres] en [ex-echtgenoot] eerder tot stand had kunnen komen indien [advocaat] voortvarender had gehandeld.
Of [eiseres] ook schade heeft geleden doordat eerst in februari 2004 een verdeling tot stand kwam, is afhankelijk van de vraag welke datum als peildatum voor de vaststelling van de waarde van het onroerend goed als uitgangspunt diende te worden genomen. Als moet worden aangenomen dat als peildatum de datum van verdeling zou zijn gehanteerd, kan, gelet op de stijgende prijzen van onroerend goed, worden vastgesteld dat [eiseres] schade heeft geleden doordat een verdeling op een later tijdstip tot stand kwam. De overbedelingsvergoeding die zij aan [ex-echtgenoot] diende te betalen is dan immers door verloop van tijd en stijging van de prijzen hoger uitgevallen. Indien daarentegen moet worden aangenomen dat in het geschil tussen [eiseres] en [ex-echtgenoot] een vaststaande datum in 1997 door de rechtbank als peildatum was gehanteerd, heeft tijdsverloop redelijkerwijs geen schade voor [eiseres] opgeleverd. De overbedelingsvergoeding die zij aan [ex-echtgenoot] diende te betalen zou in dat geval immers gedurende de jaren gelijk zijn gebleven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden aangenomen dat een peildatum in 1997 als uitgangspunt was genomen bij de verdeling van de boerderij. Gesteld noch gebleken is dat tussen [eiseres] en [ex-echtgenoot] daadwerkelijk een peildatum in 1997 was overeengekomen. Zodoende resteerde slechts de mogelijkheid van een uitzondering op grond van de redelijkheid en billijkheid, waarnaar Olie & De Jonge verwijst. De beslissing met betrekking tot deze uitzondering hangt af van alle omstandigheden van het specifieke geval.
Wat ook zij van de feitelijke situatie in het geschil tussen [eiseres] en [ex-echtgenoot], niet valt vast te stellen dat de rechtbank daadwerkelijk op grond van de redelijkheid en billijkheid van de algemene regel, dat als peildatum heeft te gelden de datum van verdeling, was afgeweken. De rechtbank volgt Olie & De Jonge daarom niet in haar verweer dat (zonder meer) een datum in 1997 als peildatum zou zijn gehanteerd.
Als uitgangspunt dient, gelet hierop, te gelden dat de datum van verdeling in het geschil tussen [eiseres] en [ex-echtgenoot] als peildatum zou zijn gehanteerd.
Dit leidt ertoe dat vastgesteld kan worden dat [eiseres] schade heeft geleden doordat, door niet voortvarend handelen van [advocaat], de verdeling van het onroerend goed eerst in 2004 is tot stand gekomen.
4.7. Rest de vaststelling van de door [eiseres] geleden schade. De rechtbank neemt daarbij de brief van 3 januari 2001 als uitgangspunt. De vraag is dan wanneer een verdeling tussen [eiseres] en [ex-echtgenoot] redelijkerwijs te verwachten zou zijn geweest, indien [advocaat] direct na de brief een procedure bij de rechtbank aanhangig had gemaakt, zoals hij had toegezegd.
Met Olie & De Jonge is de rechtbank van oordeel dat de schade dient te worden vastgesteld door vergelijking van de situatie zoals die zou zijn geweest zonder de tekortkoming van [advocaat], met de huidige situatie. De rechtbank volgt Olie & De Jonge echter niet waar zij belang hecht aan het bedrag waarvoor [eiseres] de zaak uiteindelijk heeft geschikt. Hoe een verdeling tussen [eiseres] en [ex-echtgenoot] ook tot stand zou zijn gekomen bij voortvarender handelen van [advocaat] – bij schikking of bij eindvonnis – aangenomen mag worden dat een verdeling zou zijn gebaseerd op de toen geldende waarde van het onroerend goed.
Voorts is van belang dat ook indien [eiseres] niet had geschikt maar een vonnis van de rechtbank had afgewacht, zij schade zou hebben geleden doordat een latere peildatum redelijkerwijs als uitgangspunt zou zijn genomen. Gelet hierop is het redelijk uit te gaan van de op de verschillende tijdstippen getaxeerde waarde van het onroerend goed, en de schade op basis daarvan te schatten. [eiseres] heeft de door haar gevorderde schadevergoeding eveneens niet gebaseerd op het schikkingsbedrag, maar op de getaxeerde waarde van de onroerende zaak. De rechtbank volgt haar daarin. De door [eiseres] als uitgangspunt gehanteerde looptijd van een procedure van driekwart jaar komt de rechtbank daarnaast niet onredelijk voor. Ook indien [advocaat] niet was tekort geschoten was immers, gelet op hetgeen omtrent de peildatum is overwogen en het uiteindelijke verloop van de procedure tussen [eiseres] en [ex-echtgenoot], mogelijk een schikking ter comparitie getroffen. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [eiseres] in februari 2004 bereid was een schikking te treffen, doch niet in september 2001.
4.8. Gelet op het hiervóór overwogene dient te worden vastgesteld wat de waarden van het onroerend goed waren op het hypothetische moment dat [advocaat] binnen driekwart jaar na 3 januari 2001 een verdeling tot stand had gebracht en op het moment van de situatie zoals die door schikking op 25 februari 2004 is tot stand gebracht.
De rechtbank neemt de door [eiseres] gehanteerde datum van 25 september 2001 over, nu deze haar niet onredelijk voorkomt en met betrekking tot een hypothetische schikkingsdatum van 25 september 2001 door Olie & De Jonge geen verweer is gevoerd. Bij vaststelling van de schade zal daarom worden uitgegaan van het verschil tussen de waarde van het onroerend goed op 25 september 2001 en die op 25 februari 2004. Olie & De Jonge heeft daarnaast het door [eiseres] overgelegde taxatierapport, productie 16 bij de dagvaarding, inhoudelijk niet bestreden, zodat dit als uitgangspunt zal worden gehanteerd.
Op grond van dit taxatierapport kan worden vastgesteld de waardestijging van het onroerend goed in de periode van 25 september 2001 tot 25 februari 2004. Deze bedraagt € 78.000,00. Een overbedelingsvergoeding, door [eiseres] aan [ex-echtgenoot] te betalen, zou bij verdeling op 25 september 2001 redelijkerwijs zijn gebaseerd op een waarde die € 78.000,00 lager was. De schade van [eiseres] bedraagt dan de helft van dit bedrag en derhalve € 39.000,00. Dit bedrag dient als door [eiseres] geleden schade door Olie & De Jonge aan haar te worden vergoed.
4.9. De rechtbank zal daarom de primair onder b. door [eiseres] gevorderde schadevergoeding tot een bedrag van € 39.000,00 toewijzen. Aan het subsidiair en meer subsidiair gevorderde komt de rechtbank onder deze omstandigheid niet meer toe.
4.10. Olie & De Jonge zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De rechtbank
- verklaart voor recht dat Olie & De Jonge aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] geleden heeft als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de uitvoering van de opdracht;
- veroordeelt Olie & De Jonge om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen de som van € 39.000,00;
- veroordeelt Olie & De Jonge in de kosten van het geding welke aan de zijde van [eiseres] tot aan dit moment worden begroot op € 1.219,87 wegens griffierecht en overige verschotten en € 1.788,00 wegens procureurssalaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2006.?
nc