ECLI:NL:RBMID:2006:AZ1831

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
1 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
46519 HA ZA 05-52
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de hoogte van het kostgeld en betalingen gedaan via de rekening van de zoon

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Middelburg, stond de hoogte van het kostgeld dat een inwonend kind aan zijn ouders diende te betalen centraal. De eiser, J.U.Th. David, woonde bij zijn ouders en er ontstond een geschil over de berekening van het kostgeld. De ouders en de gedaagden stelden dat het kostgeld € 784,66 per maand zou moeten zijn, terwijl de eiser een bedrag van € 190,41 per maand voorstelde. De rechtbank oordeelde dat de berekening van het kostgeld aan de hand van de Nibud-normen moest plaatsvinden, waarbij rekening werd gehouden met de extra kosten die ouders maken voor een inwonend kind. Uiteindelijk stelde de rechtbank het kostgeld vast op € 268,-- per maand, met een totaalbedrag van € 11.499,-- voor de periode van oktober 1999 tot en met september 2003.

Daarnaast was er een geschil over betalingen die door de broer van de eiser waren gedaan via de rekening van de eiser. De rechtbank beoordeelde verschillende posten en kwam tot de conclusie dat een aantal betalingen ten onrechte ten laste van de eiser waren gebracht. De ouders en gedaagden stelden dat bepaalde betalingen voor de inrichting van het ouderlijk huis waren gedaan, maar de rechtbank oordeelde dat deze kosten niet ten laste van de eiser mochten komen. Uiteindelijk werd de vordering van de eiser tot een bedrag van € 60.139,71 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 februari 2005.

De rechtbank veroordeelde de ouders en gedaagden hoofdelijk tot betaling aan de eiser, en stelde dat de buitengerechtelijke incassokosten tot het gevorderde bedrag van € 1.543,-- konden worden toegewezen. De kosten van de procedure werden eveneens aan de ouders en gedaagden opgelegd, aangezien zij in overwegende mate in het ongelijk waren gesteld. Dit vonnis werd uitgesproken op 1 november 2006 door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 1 november 2006 in de za[eiser]n:
rolnr: 52/05
[eiser],
wonende te Westdorpe, gemeente Terneuzen,
eiser,
procureur: mr. B.J. van de Wijnckel,
tegen:
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Koewacht, gemeente Terneuzen,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Koewacht, gemeente Te[gedaagde sub 3],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te Koewacht, gemeente Terneuzen,
gedaagden,
procureur: mr. F.K. Wieland.
1. Het verdere verloop van de procedure
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 9 november 2005. Vervolgens zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
- akte van de zijde van de ouders en [gedaagde sub 3];
- akte van de zijde van [eiser].
Hierna is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1 Bij voormeld tussenvonnis zijn partijen in de gelegenheid gesteld met betrekking tot de gestelde schadebestanddelen nadere inlichtingen te verschaffen. In het vervolg van dit vonnis zal de rechtbank de in het tussenvonnis gehanteerde volgorde van de ter beoordeling voorliggende schadebestanddelen aanhouden.
2.2 Kostgeld
2.2.1 De ouders en [gedaagde sub 3] berekenen het kostgeld dat [eiser] zou moeten betalen op € 784,66 per maand. [eiser] komt op € 190,41 per maand. Beide partijen hebben gerekend aan de hand van de Nibud-normen. Uit het verschil in uitkomst blijkt dat er geen eenduidige berekeningswijze is, terwijl voorts uit de door Nibud op haar site verstrekte informatie blijkt dat bij de berekening van kostgeld bij inwonende kinderen andere maatstaven gelden dan bij andere inwonende volwassenen. Het Nibud hanteert als uitgangspunt bij de berekening van kostgeld voor een inwonend kind de omstandigheid, dat het uit pedagogisch oogpunt noodzakelijk is het kind voor te bereiden op een zelfstandig bestaan, waarin het kind de kosten van wonen en levensonderhoud zelf moet gaan betalen. Daarnaast kan meewegen dat de ouders voor het inwonende kind extra kosten moeten maken, dat wil zeggen kosten die niet gemaakt worden als het kind niet thuis woont. Ten slotte vermeldt de Nibud site nog dat een bedrag van € 7,50 per dag op dit moment in het algemeen kostendekkend verondersteld mag worden voor eten en drinken gedurende de dag en het extra verbruik aan energie en water. Daarnaast kan nog een bedrag voor wonen, telefoon en dergelijke meegenomen worden.
2.2.2 Nu partijen zelf niet tot overeenstemming zijn gekomen zal de rechtbank aan de hand van bovenstaande informatie van Nibud en gelet op hetgeen hieromtrent is overwogen in r.o. 4.6 in voormeld tussenvonnis, alsmede op de door partijen overgelegde gegevens van wederzijds inkomen en kosten in redelijkheid een kostgeld vaststellen. Een bedrag van € 7,50 per dag levert een maandbedrag op van (afgerond) € 228,--. Daarbij komt een bedrag voor het gebruik van de telefoon (gesprekskosten) en internet, welke de rechtbank op grond van de door partijen verstrekte gegevens in redelijkheid stelt op € 40,-- per maand. De rechtbank ziet geen aanleiding woonkosten te berekenen, nu [eiser] geen kamer bij zijn ouders huurde en aangenomen moet worden dat de vaste woonlasten van ouders door het (blijven) inwonen van [eiser] niet zijn gestegen. De rechtbank overweegt daarbij dat de aanschaf van een groter en duurder huis door ouders niet ten laste van [eiser] gebracht mag worden, nu ouders er niet vanuit mochten gaan dat [eiser] in de kosten daarvan zou bijdragen.
2.2.3 De rechtbank stelt het kostgeld per heden derhalve vast op € 268,-- per maand. Het dient echter bepaald te worden over de periode oktober 1999 tot en met september 2003 (r.o. 2.4 van voormeld tussenvonnis). Rekening houdend met het jaarlijkse loonindexcijfer, vastgesteld door het CBS, is het kostgeld (steeds afgerond op hele euro’s) over 1999 € 225,--, over 2000
€ 230,--, over 2001 € 236,--, over 2002 € 244,-- en over 2003 € 256,-- per maand. De rechtbank stelt het totaalbedrag aan kostgeld over de periode oktober 1999 tot en met september 2003 daarom vast op € 11.499,--.
2.3 Overschrijvingen op de rekening van [gedaagde sub 3]
De ouders en [gedaagde sub 3] hebben gemotiveerd en met stukken onderbouwd bij akte na tussenvonnis de posten gesteld op grond waarvan € 2.875,64 van de rekening van [eiser] op de rekening van [gedaagde sub 3] is overgeboekt. [eiser] heeft hiertegen geen verweer gevoerd in zijn antwoordakte na tussenvonnis, zodat de rechtbank van de juistheid van deze stellingen van de ouders en [gedaagde sub 3] uitgaat. De ouders en [gedaagde sub 3] hebben ter onderbouwing van het verschil tussen de aanvankelijk gestelde € 3.400,-- en het bedrag van € 2.875,64 niets meer gesteld en evenmin bewijs aangeboden. De rechtbank gaat hieraan derhalve voorbij.
2.4 Betalingen aan Tiel Utrecht Financiële Diensten
Ondanks verzoek daartoe in het tussenvonnis heeft [eiser] geen nadere gegevens overgelegd met betrekking tot de afgeloste kredieten bij Tiel Utrecht Financiële Diensten tot de bedragen van f. 22.822,94 (€ 10.357,--) en f. 1.895,29 (€ 860,--). Hij is hierop in het geheel niet ingegaan in zijn akte na tussenvonnis. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat [eiser] zijn stellingen op dit punt niet langer heeft willen handhaven.
2.5 Betalingen aan derden van de rekening van [eiser]
2.5.1 Uit r.o. 4.10.1 en 4.10.2 volgt dat het bedrag van in totaal € 1.280,84 ten onrechte ten laste van [eiser] is voldaan en aan hem moet worden terugbetaald. Hieronder zullen de in r.o. 4.10.3 tot en met 4.10.6 van het tussenvonnis genoemde posten nader worden beoordeeld.
2.5.2 (4.10.3) De ouders en [gedaagde sub 3] hebben bij akte gesteld dat de betaling aan Bouchaut Interieur ad f. 4.110,73 (€ 1.865,--) de inrichting van het ouderlijk huis betrof en de betaling aan Everse Zonwering ad € 718,80 de zonwering aan het ouderlijk huis. Gesteld, noch gebleken is dat dit bestedingen te eigen bate van [eiser] zijn geweest. Er dient dan ook vanuit te worden gegaan dat deze betalingen niet ten laste van [eiser] hadden mogen worden gebracht. De rechtbank passeert de – overigens ongemotiveerde – stelling van de ouders en [gedaagde sub 3] dat [eiser] deze betaling vrijwillig zou hebben gedaan, onder verwijzing naar hetgeen daaromtrent in het tussenvonnis onder 4.4 is overwogen.
[eiser] is niet ingegaan op de stelling van de ouders en [gedaagde sub 3] dat de betalingen aan Karwei (in totaal € 246,--), Gamma (€ 95,98) en Zeeuwse Electro Service (f. 34,95; € 16,--) voor hemzelf zijn geweest. De rechtbank gaat dan ook van deze stelling uit, zodat [eiser] deze bedragen niet van hen kan terugvorderen.
Met betrekking tot de betalingen aan Weemaes Technisch Centrum ad € 540,10 wordt door de ouders en [gedaagde sub 3] niet gesteld dat deze ten behoeve van [eiser] zijn gedaan, zodat het er voor moet worden gehouden dat deze ten onrechte ten laste van [eiser] zijn gebracht.
Hetgeen door de ouders en [gedaagde sub 3] met betrekking tot de betalingen aan Hünkemöller
(f. 39,--; € 18,--) wordt geopperd, wordt op geen enkele manier concreet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
2.5.3 (4.10.4) Betalingen aan Wehkamp ad € 333,--
De ouders en [gedaagde sub 3] hebben bij akte gesteld dat het klantnummer bij Wehkamp op naam van [gedaagde sub 3] stond, maar dat alle gezinsleden hiervan gebruik maakten. Onder verwijzing naar prod. 8 bij de akte na tussenvonnis, stellen de ouders en [gedaagde sub 3] dat [eiser] bij Wehkamp een Nokia telefoon heeft gekocht voor f. 1.299,-- op 9 oktober 2000 en deze aanschaf maandelijks afloste aan Wehkamp. [eiser] heeft dit niet weersproken, zodat hiervan moet worden uitgegaan. De vordering van [eiser] is voor dit deel derhalve niet toewijsbaar.
2.5.4 (4.10.5) Betalingen aan verschillende winkels
De ouders en [gedaagde sub 3] hebben bij akte geheel ongemotiveerd gesteld dat deze betalingen door en ten behoeve van [eiser] zijn gedaan. [eiser] heeft dit gemotiveerd betwist. De stelling van de ouders en [gedaagde sub 3] wordt daarom als niet onderbouwd gepasseerd. Het moet ervoor worden gehouden dat deze aanschaffen voor een totaalbedrag van € 999,84 ten onrechte ten laste van [eiser] zijn gebracht.
2.5.5 (4.10.6) Overboekingen naar de Algemene Zeeuwse
De ouders en [gedaagde sub 3] lichten toe dat het gaat om een verzekeringspakket, waarin alle verzekeringen voor woning/reizen/rechtsbijstand e.d. zijn ondergebracht. Zij stellen niet, terwijl evenmin is gebleken, dat in dit pakket ook louter op naam van [eiser] gestelde verzekeringen zaten. [eiser] betwist dat dit het geval is, zodat de slotsom moet zijn dat deze overboekingen tot een totaalbedrag van € 1.587,-- ten onrechte ten laste van de rekening van [eiser] zijn gedaan. De overigens ongemotiveerde stelling van de ouders en [gedaagde sub 3] dat [eiser] deze betaling vrijwillig zou hebben gedaan wordt onder verwijzing naar hetgeen daaromtrent in het tussenvonnis onder 4.4 is overwogen, gepasseerd.
2.5.6 (4.10.6) Overboeking juni + rekening Verlinde
Partijen zijn het erover eens dat het hierbij gaat om het salaris van [eiser] dat is overgeboekt, ad f. 2.100,-- en dat het deel f. 1.380,-- is aangewend voor de aanschaf van een elektrisch apparaat bij Verlinde. [eiser] voegt daar nog aan toe dat het elektrische apparaat een droogautomaat ten dienste van de hele familie is geweest. De ouders en [gedaagde sub 3] stellen dat niet is achterhalen om welk apparaat het ging. Zij stellen niet, terwijl evenmin is gebleken, dat het een apparaat van en voor [eiser] was. De betaling is derhalve ten onrechte ten laste van [eiser] gebracht. De overboeking van het salaris van [eiser] is onrechtmatig gedaan. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij daarover heeft overwogen in r.o. 4.3 tot en met 4.5 van voornoemd tussenvonnis.
2.6 Op grond van bovenstaande overwegingen en hetgeen zij heeft overwogen in het tussenvonnis van 9 november 2005 komt de rechtbank tot de beslissing dat de vordering van [eiser] uit hoofde van onrechtmatig handelen van de ouders en [gedaagde sub 3] tot een bedrag van in totaal € 58.596,71 toewijsbaar is en voor het overige moet worden afgewezen. Samenvattend: op de vordering van [eiser] ad € 84.879,53 worden de bedragen voor kostgeld (€ 11.499,--), [gedaagde sub 3] (€ 2.875,64), Tiel Utrecht (€ 11.217,--), Karwei, Gamma en Zeeuwse Electro Service (€ 357,98) en Wehkamp (€ 333,--) in mindering gebracht, zijnde de kosten waarvan hierboven is overwogen dat die ten laste van [eiser] moeten blijven.
De buitengerechtelijke incassokosten kunnen worden toegewezen tot het gevorderde bedrag,
€ 1.543,--, nu gesteld en niet weersproken is, dat [eiser] kosten ter voldoening van zijn vordering buiten rechte heeft gemaakt, welke niet vallen onder de proceskosten. De wettelijke rente kan als onweersproken worden toegewezen, evenals de vordering tot hoofdelijke veroordeling van de ouders en [gedaagde sub 3]. De ouders en [gedaagde sub 3] zullen ten slotte als de in de overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt de ouders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde[gedaagde sub 3], en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander is be[eiser], tot betaling aan [eiser] van € 60.139,71, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2005;
veroordeelt de ouders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde[gedaagde sub 3], en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander is bevrijd, tot betaling van de proces[eiser]n aan de zijde van [eiser] gevallen, tot dusver begroot op € 2.235,-- aan salaris van zijn procureur en op € 1.985,60 aan verschotten, waarvan € 1.900,-- griffierecht;
bepaalt, nu [eiser] J.U.Th. David met een toevoeging procedeert, dat die kostenbetaling dient te geschieden door voldoening
A. aan de griffier van deze rechtbank:
- wegens het in debet gestelde deel griffierecht € 1.790,--
- wegens procureurssalaris € 2.235,--
B. aan [eiser] J.U.Th. David:
- het voor rekening van die partij gekomen deel van het griffierecht ad € 110,--
- de dagvaardingskosten ad € 85,60;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 1 november 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.