ECLI:NL:RBMID:2006:AZ1052

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
47214 HA ZA 05-141
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot pensioenverrekening na echtscheiding

In deze zaak vorderde eiseres, na een echtscheiding die definitief was op 28 augustus 1981, dat gedaagde zou worden veroordeeld tot pensioenverrekening van alle pensioenen die hij had opgebouwd tot de datum van inschrijving van het echtscheidingsvonnis. De rechtbank Middelburg oordeelde dat partijen in een echtscheidingsconvenant van 19 december 1980 reeds overeenstemming hadden bereikt over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De notariële akte van scheiding en deling, die in 1982 werd gepasseerd, bevestigde deze afspraken zonder enige vermelding van pensioenrechten. Gedaagde voerde aan dat pensioenrechten niet tot de gemeenschap behoorden op basis van de geldende rechtsleer ten tijde van de echtscheiding, en dat de vordering van eiseres niet meer kon worden ingediend vanwege de rechtszekerheid. De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiseres moest worden afgewezen, omdat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vóór de datum van het Boon/Van Loon-arrest had plaatsgevonden, en dat de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (WVPS) niet van toepassing was op deze scheiding, die vóór de inwerkingtreding van de wet had plaatsgevonden. De rechtbank besloot dat iedere partij zijn eigen proceskosten zou dragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector civiel recht
vonnis van 29 maart 2006 in de zaak van:
rolnr. 141/05
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
procureur: mr. I. de Dobbelaere-Woets,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procureur: mr. G.M.J.O. Haaijer-Cattrysse.
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit volgt uit:
- het (tussen-)vonnis van deze rechtbank d.d. 25 mei 2005;
- het proces-verbaal van de ingevolge genoemd tussenvonnis gehouden comparitie van partijen d.d. 5 september 2005;
- de akte na comparitie zijdens [gedaagde] ;
- de antwoordakte na comparitie van De [eiseres] .
2. De feiten
2.1 Partijen zijn op 21 juli 1966 te Hoek gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
2.2 Bij notariële akte d.d. 19 december 1980, verleden voor notaris mr. J. Everaert te Terneuzen, zijn partijen een echtscheidingsconvenant overeengekomen, waarin onder meer is opgenomen:
“(…) dat zij reeds nu voor alsdan zijn overeengekomen dat indien echtscheiding tussen hen wordt uitgesproken de tussen hen bestaande algehele gemeenschap van goederen als volgt te scheiden en delen;
dat alle goederen en zaken der huwelijksgoederengemeenschap aan partijen volkomen bekend zijn, zodat zij daarvan geen nadere omschrijving verlangen;
dat aan de comparant sub 1, de heer [gedaagde] wordt toegescheiden:
(…).
Aan de comparante sub 2, mevrouw [eiseres] voornoemd:
(…)
Partijen verklaren tenslotte dat zij binnen zestig dagen nadat het te wijzen echtscheidings-vonnis in het desbetreffende register van de Burgerlijke Stand zal zijn ingeschreven en het vorenstaande in een notariële akte zal dienen te worden opgenomen, welke akte verleden zal worden voor mij notaris, mijn plaatsvervanger of mijn opvolger.
Partijen verklaren voorts reeds nu voor alsdan beiden onherroepelijk volmacht te verlenen aan Mr J. Dieleman, kandidaat-notaris, wonende te Terneuzen en Mr J.M.E. Seydlitz, kandidaat-notaris, wonende te Kuitaart, gemeente Hontenisse, zowel aan hen gezamenlijk als aan ieder van hen afzonderlijk om, indien één van hen onwillig of nalatig mocht blijken om de akte van boedelscheiding te ondertekenen, deze namens de onwillige of nalatige partij te ondertekenen, alles met de macht van substitutie. (…)”
2.3 Bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Middelburg d.d. 11 maart 1981 is in dit huwelijk de echtscheiding uitgesproken, welk vonnis op 28 augustus 1981 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Terneuzen.
2.4 In de vervolgens opgemaakte notariële akte van scheiding en deling, op 19 februari 1982 verleden voor kandidaat-notaris mr. J. Dieleman te Terneuzen, staat, onder meer, vermeld:
“(…) dat partijen blijkens akte op negentien december negentien honderd tachtig een over-eenkomst tot scheiding en deling zijn aangegaan;
dat partijen thans wensen over te gaan tot de uitvoering van gemelde akte van scheiding en deling;
dat alle goederen en zaken aan partijen volkomen bekend zijn, zodat zij daarvan geen andere omschrijving verlangen, uitgezonderd van het onroerend goed, te weten (…).
Alsnu overgaande tot de uitvoering van gemeld echtscheidingsconvenant, verklaarden par-tijen toe te scheiden als volgt:
Aan de comparant sub 1, de Heer [gedaagde] , voornoemd:
(…).
Aan de comparante sub 2, Mevrouw [eiseres] voornoemd:
(…).
De comparanten verklaarden:
dat zij hiermede voormelde ontbonden huwelijksgoederengemeenschap naar ieders volkomen genoegen hebben gescheiden en gedeeld;
dat ieder het hem of haar toekomende heeft ontvangen, weshalve de deelgenoten elkander over en weer kwijting en décharge verlenen;
(…)”
2.5 In de onder 2.2 noch de onder 2.4 aangehaalde akte wordt gesproken over pensioen-rechten.
2.6 [gedaagde] heeft pensioenrechten opgebouwd bij het Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid en bij de Stichting Dow Pensioenfonds.
2.7 [gedaagde] is thans 64 jaar oud en met vervroegd pensioen, [eiseres] is 60 jaar oud.
3. Het geschil
3.1 [eiseres] vordert dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal worden veroordeeld over te gaan tot pensioenverrekening van alle pensioenen door hem opgebouwd tot de datum van inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de registers van de Burgerlijke Stand, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2 [eiseres] baseert zich daartoe op de hiervoor vastgestelde feiten, en voert voorts aan dat het haar thans is gebleken dat nimmer pensioenrechten zijn verevend. Nu de verdeling na echtscheiding van partijen is voltooid op 19 februari 1982, zijnde datum passeren akte van scheiding en deling, heeft zij op grond van het Boon/Van Loon-arrest (HR 27 november 1981, NJ 1982/503) recht op pensioenverevening.
3.3 [gedaagde] voert gemotiveerd verweer, daartoe strekkende dat in het sub 2.2 bedoelde convenant ten aanzien van de pensioenrechten niets is opgenomen aangezien deze overeen-komstig de toen heersende leer, gebaseerd op HR 7 oktober 1959, BNB 1959/355, niet tot de gemeenschap behoorden. [eiseres] heeft in dit verband geen recht op pensioenverrekening op grond van het Boon/Van Loon-arrest nu voor de toepasselijkheid daarvan de datum van boedelscheiding relevant is. Gelet op de bewoordingen in het convenant d.d. 19 december 1980 -“reeds nu voor alsdan”- geldt dat op de datum van inschrijving van het echtscheidings-vonnis op 28 augustus 1981 ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft plaats-gevonden, derhalve vóór de datum van het Boon/Van Loon-arrest. Er bestond blijkens het convenant voordien immers reeds overeenstemming over de toescheiding van alle goederen inclusief de schulden. De akte van scheiding en deling d.d. 19 februari 1982 betrof na deze verdeling slechts de uitvoering van het convenant teneinde te komen tot levering om de goederen in het vermogen van de verkrijgende echtgenoot te doen overgaan. In het belang van de rechtszekerheid kan een vordering als de onderhavige thans niet meer geldend worden gemaakt.
Voor zover evenwel de verdeling na het Boon/Van Loon-arrest plaatsvond dient op grond van de redelijkheid en billijkheid de verrekeningsvordering te worden gematigd of zelfs op nihil te worden gesteld.
Overigens heeft [eiseres] ook geen recht op pensioenverevening nu de Wet Verevening Pen-sioenrechten bij Scheiding (WVPS) niet van toepassing is op scheidingen die hebben plaats-gevonden vóor de datum van inwerkingtreding van die wet, 1 mei 1995, en evenmin is vol-daan aan de uitzonderingsbepaling van artikel 12 WVPS.
4. De verdere beoordeling
4.1 Blijkens het arrest Boon/Van Loon d.d. 27 november 1981 behoren, in afwijking van de voordien geldende opvatting als is verwoord in HR 7 oktober 1959, BNB 1959/355, pensioenaanspraken als de onderhavige tot een gemeenschap van goederen. Echter zullen de daaruit voortvloeiende aanspraken ingevolge de eisen van redelijkheid en billijkheid in het belang van de rechtszekerheid, in de regel niet meer geldend kunnen worden gemaakt in geval van verdelingen die vóór 27 november 1981 tot stand zijn gekomen, nu de desbetreffende wederpartij een dergelijke vordering niet meer behoefde te verwachten.
Omtrent de vraag dan of de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen vóór genoemde datum tot stand is gekomen -zoals door [gedaagde] betoogd- danwel eerst ná deze datum -het standpunt van [eiseres] - wordt als volgt overwogen.
4.2 Blijkens het onder 2.2 aangehaalde echtscheidingsconvenant zijn partijen, vooruit-lopend op de komende echtscheiding, op 19 december 1980 met elkaar een in dat convenant nader gespecificeerde scheiding en deling van de bestaande huwelijksgoederengemeenschap overeengekomen, met toedeling van bepaalde goederen/schulden aan de man respectievelijk de vrouw. Dat deze overeengekomen scheiding en deling een definitief en onherroepelijk karakter beoogde te hebben, blijkt uit de door partijen in het convenant verleende volmacht aan de (kandidaat-)notaris om zonodig de nog op te maken notariële akte van boedelscheiding namens een onwillige of nalatige partij te ondertekenen. Na de echtscheiding, definitief geworden op 28 augustus 1981, is vervolgens begin 1982 ter “uitvoering van” het convenant de notariële akte van boedelscheiding gepasseerd, waarin de in het convenant overeen-gekomen afspraken ter zake volledig, zij het in een iets andere volgorde en bewoordingen, zijn overgenomen. Andersluidende en/of aanvullende toedeling van één of meer goederen heeft daarbij niet plaatsgevonden, waarna partijen hebben verklaard dat daarmee de huwelijksgoederengemeenschap was gescheiden en gedeeld, en zij elkaar over en weer finale kwijting en décharge hebben verleend. Hieruit kan in redelijkheid dan niet anders volgen dan dat partijen reeds vóór 27 november 1981 in het kader van een algehele regeling van de gevolgen van hun voorgenomen echtscheiding volstrekte overeenstemming hadden bereikt over de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap en de wijze waarop deze zou worden verdeeld. Dat kennelijk op enig moment nadien [gedaagde] nog, onverplicht, bepaalde inboedel aan [eiseres] heeft afgegeven en haar een zeker geldbedrag heeft uitgekeerd, maakt dit niet anders. Onder zodanige omstandigheden moet het dan strijdig met het belang van de rechtszekerheid worden geoordeeld indien [eiseres] thans alsnog recht zou hebben op pensioenverrekening, zodat haar vordering daartoe zal worden afgewezen.
4.3 Overigens wordt overwogen dat [eiseres] evenmin recht heeft op verevening van pensioenrechten krachtens de WVPS, nu deze wet niet van toepassing is op een scheiding die heeft plaatsgevonden vóór 1 mei 1995, en de onderhavige echtscheiding ook niet valt onder de uitzonderingsbepaling van artikel 12 WVPS betreffende een scheiding die heeft plaatsgevonden vóór 27 november 1981 aangezien geen sprake is geweest van een huwelijk dat tenminste 18 jaar heeft geduurd noch vóór 1 mei 1997 de vereiste mededeling van die scheiding aan het uitvoeringsorgaan is gedaan.
4.4 Nu partijen voormalige echtelieden zijn en de onderhavige procedure gezien dient te worden als een uitvloeisel van de echtscheiding, zullen de proceskosten worden gecompen-seerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De rechtbank:
wijst de vordering van [eiseres] af;
compenseert de proceskosten zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. de Jager en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.