ECLI:NL:RBMID:2006:AZ0497

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
11 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
52969 KG 06-114
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag en beëindiging van bewaring door de Ontvanger van de Belastingdienst

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], de opheffing van beslag op zijn gereedschappen en de beëindiging van de bewaring door de Ontvanger van de Belastingdienst Zuidwest. Eiser had een onderneming, Houtbouw Staalconstructie Zeeland, en was in financiële problemen geraakt, wat leidde tot het opleggen van verschillende belastingaanslagen. De Ontvanger had op 17 mei 2006 beslag gelegd op de roerende zaken van eiser en had besloten tot afsluiting van het bedrijfspand, omdat eiser in hechtenis was genomen en niet in staat was om een pandakte te ondertekenen. Eiser stelde dat het beslag onrechtmatig was, omdat de gereedschappen niet vatbaar waren voor beslag volgens artikel 447 Rv.

De rechtbank oordeelde dat de Ontvanger onrechtmatig had gehandeld door het bedrijfspand van eiser af te sluiten, omdat er onvoldoende aanleiding was voor deze maatregel. De rechtbank stelde vast dat de afsluiting van het bedrijfspand verder ging dan wat artikel 446 Rv toestaat, namelijk het behoud van de beslagen zaken. De rechtbank oordeelde dat de Ontvanger aansprakelijk was voor de schade die eiser had geleden door de onrechtmatige afsluiting van zijn bedrijf. Eiser had recht op een voorschot op de schadevergoeding van € 10.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot opheffing van het beslag op de gereedschappen werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat het beslag niet onrechtmatig was gelegd.

De uitspraak werd gedaan door voorzieningenrechter mr. H.A. Witsiers op 11 juli 2006. De Ontvanger werd veroordeeld in de kosten van het geding en de vordering tot beëindiging van de bewaring en afsluiting werd toegewezen, met een dwangsom voor het geval de Ontvanger hier niet aan voldeed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
Vonnis van 11 juli 2006 in de zaak van:
Kort gedingnr.: 114/2006
[eis[eiser],
wonende te Middelburg,
eiser,
procureur: mr. C.J. IJdema,
advocaat: mr. H.A. Stein te Breda,
tegen:
Ontvanger van de Belastingdienst Zuidwest,
Gevestigd en kantoorhoudende te Goes,
gedaagde,
in persoon.
1. Het verloop van het geding
Partijen worden verder aangeduid als [eiser] en de Ontvanger.
Het dossier bevat de volgende processtukken:
- dagvaarding met bijlagen;
- pleitaantekeningen zijdens beide partijen.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 4 juli 2006, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2. De feiten
2.1. [eiser] exploiteert een onderneming, Houtbouw Staalconstructie Zeeland, die zich toelegt op onder meer de bouw van houten chalets ten behoeve van de recreatieve sector. De onderneming is gevestigd aan de [adres] te Middelburg.
2.2. [eiser] dient een bedrag van ongeveer € 400.000,00 aan ambtshalve aan hem opgelegde aanslagen Inkomstenbelasting, Loonbelasting en Omzetbelasting aan de Ontvanger te betalen.
Voornoemde aanslagen zien op voormelde onderneming en op een door [eiser] in Roosendaal geëxploiteerde onderneming, welke onderneming failliet is gegaan in 2004.
2.3. Op 17 mei 2006 heeft de Ontvanger beslag doen leggen op de roerende zaken, zich bevindende in het pand aan de [adres] te Middelburg. Executie van de roerende zaken is aangezegd tegen 29 juni 2006.
2.4. Door de Ontvanger is vervolgens op 17 mei 2006 afgezien van het wegvoeren van de beslagen zaken in verband met de executie. Partijen zijn overeengekomen dat [eiser] al zijn vorderingen aan de Ontvanger zou verpanden en dat één voltooid chalet en een auto aan de Ontvanger in vuistpand zouden worden gegeven.
Op 18 mei 2006 zou in dit kader een pandakte tussen partijen worden ondertekend.
2.5. Op 17 mei 2006 in de namiddag is [eiser] aangehouden door justitie in verband met een niet voltooide taakstraf uit 1996. Op 19 mei 2006 heeft hij zijn vriendin, mevrouw [V.], gemachtigd om leiding te geven aan de onderneming en om namens hem de pandakte te ondertekenen.
2.6. Bij exploot van de belastingdeurwaarder te Goes van 18 mei 2006 is een brief van de Ontvanger van diezelfde datum betekend op het adres van de onderneming van [eiser].
In die brief is, voorzover van belang, het navolgende opgenomen:
“(…)
Ik heb moeten constateren dat u voor langere tijd niet in de gelegenheid bent de akte te
ondertekenen en leiding te geven aan uw onderneming. Door uw afwezigheid zal ook
het toezicht op de bedrijfsvoering ernstig in het geding komen.
Ten einde de belangen van de Belastingdienst veilig te stellen, heb ik besloten een
bewaarder aan te stellen en het bedrijfspand aan de [adres] af te sluiten.
(…).”
2.7. Het bedrijfspand is vervolgens voorzien van andere sloten en sedert 18 mei 2006 niet meer toegankelijk voor [eiser] en de bij hem werkzame werknemers.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, kort samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, opheffing van het beslag op zijn gereedschappen, beëindiging van de bewaring en de afsluiting op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede veroordeling van de Ontvanger tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding en veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten en tot een bijdrage in de nakosten.
[eiser] stelt daartoe dat de Ontvanger onrechtmatig beslag heeft doen leggen op zijn gereedschappen, terwijl deze gereedschappen op grond van artikel 447 Rv en de jurisprudentie niet vatbaar zijn voor beslag.
Voorts heeft de Ontvanger de beslagen zaken onrechtmatig in bewaring gegeven. De Leidraad Invordering 1990 (hierna: de Leidraad), waarop de bewaring is gebaseerd, stelt onder meer in artikel 14 een aantal vereisten waaraan moet zijn voldaan, alvorens tot bewaring kan worden overgegaan. Aan die vereisten is niet voldaan. Hiervan is niets gebleken. Nog afgezien van de omstandigheid dat zaken die niet vatbaar zijn voor beslag ook niet vatbaar zijn voor bewaring.
Het vormgeven van de bewaring door een zogenaamde afsluiting van het bedrijfspand is een bevoegdheid die De Ontvanger zich op grond van de Leidraad toemeet. [eiser] stelt dat voor deze afsluiting geen basis is te vinden in een wet in formele zin. Gelet hierop is de afsluiting derhalve onrechtmatig. Voorzover de afsluiting wel op de Leidraad kan worden gebaseerd, dan wordt daaraan een aantal vereisten gesteld, waaraan niet is voldaan. Indien de afsluiting geoorloofd is, dan dient daarbij in ieder geval de nodige zorgvuldigheid in acht te worden genomen, aangezien feitelijk de bedrijfsvoering en daarmee ook de verdiencapaciteit onmogelijk wordt gemaakt. [eiser] stelt dat de Ontvanger hieraan niet heeft voldaan.
Als gevolg van het onrechtmatig handelen van De Ontvanger heeft [eiser] schade geleden. De Ontvanger is hiervoor aansprakelijk. De schade bestaat naast de winstderving, uit de loonkosten sinds 18 mei 2006 tot heden tot een bedrag van € 14.711,00, uit kosten voor zijn advocaat en belastingadviseur ad € 3.883,45 en autohuurkosten ad € 471,17 per week.
[eiser] betwist dat de waarde van de verpande vorderingen lager is dan aan de Ontvanger is aangegeven. Voorts betwist hij dat zijn onderneming niet levensvatbaar is.
3.2. De Ontvanger betwist dat sprake is van onrechtmatig handelen. Ten aanzien van de beslaglegging, de bewaring en de afsluiting is aan de daaraan gestelde vereisten op grond van de wet en het vigerende beleid voldaan.
Nadat [eiser] in hechtenis is genomen en hij, conform afspraak, de pandakte niet kon ondertekenen, is besloten om het voornemen tot het wegvoeren van de beslagen zaken om te zetten in afsluiting van de bedrijfsruimte. Uit naderhand tussen partijen gevoerde besprekingen is de Ontvanger gebleken dat de waarde van de verpande vorderingen lager is dan aan de Ontvanger is aangegeven, alsmede dat de onderneming van [eiser] niet levensvatbaar is. Gelet hierop en op de antifiscale houding van [eiser], de vruchteloze invorderingspogingen in het verleden en de afwezigheid van andere vermogens-bestanddelen waarop de schuld kan worden verhaald, bestaat de verwachting dat zonder het wegvoeren van de beslagen zaken de schuld niet volledig kan worden ingevorderd. Teneinde kosten te besparen is op grond van de Leidraad besloten tot afsluiting van de bedrijfsruimte. De Ontvanger heeft vervolgens besloten tot het aanstellen van een bewaarder en tot afsluiting van de bedrijfsruimte. De daadwerkelijke aanstelling en afsluiting zijn door de belastingdeurwaarder geschied, zoals blijkt uit de overgelegde en aan [eiser] betekende exploten.
De Ontvanger betwist dat de beslagen gereedschappen vallen onder het beslagverbod, aangezien het in casu gereedschappen betreffen die gebruikt worden door de personeelsleden van [eiser] en niet de gereedschappen die behoren tot de persoonlijke uitrusting van een ambachtsman. [eiser] is zelf geen ambachtsman.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 447 Rv vallen gereedschappen van ambachtslieden en werklieden die tot hun persoonlijk bedrijf behoren onder het beslagverbod. Onder ambachtslieden en werklieden worden in dit kader slechts zij begrepen die voor hun levensonderhoud van hun lichamelijke arbeid afhankelijk zijn en derhalve door uitwinning van hun gereedschap gevaar zouden lopen niet meer in dit levensonderhoud te kunnen voorzien. Onweersproken is door de Ontvanger gesteld dat [eiser] in zijn bedrijf niet zelf met de gereedschappen meebouwt aan de chalets, maar dat hij zich met de administratieve kant van het bedrijf bezig houdt. Naar voorlopig oordeel kan [eiser] derhalve niet zelf, in relatie tot het beslagen gereedschap, worden aangemerkt als ambachtslied of werklied.
Gereedschap voor zijn personeel valt niet onder het beslagverbod.
In het licht van het vorenstaande is het beslag door de Ontvanger derhalve niet onrechtmatig gelegd. De vordering strekkende tot opheffing van het beslag op de gereedschappen zal worden afgewezen.
4.2. Artikel 446 Rv geeft de deurwaarder, in opdracht van de Ontvanger, de mogelijkheid om beslagen zaken in gerechtelijke bewaring te geven, indien dit voor het behoud van die zaken redelijkerwijs noodzakelijk is. Gelet op de overgelegde stukken heeft de Ontvanger besloten tot het aanstellen van een bewaarder. In dit kader heeft zij de belastingdeurwaarder opdracht gegeven tot effectuering van haar besluit. De aanstelling van de bewaarder is, blijkens het overgelegde betekeningsexploit, daadwerkelijk geëffectueerd door de belastingdeurwaarder op 18 mei 2006. Gelet hierop is aan de vereisten op grond van artikel 446 Rv voldaan. De bewaring op zich is derhalve niet onrechtmatig.
4.3.1. In het kader van de bewaring bestaat de mogelijkheid om de beslagen zaken af te voeren naar een plaats van bewaring. In artikel 14 paragraaf 2 van de Leidraad is een aantal voorwaarden opgenomen waaraan moet zijn voldaan alvorens tot het wegvoeren van de beslagen zaken kan worden overgegaan. Zo moet het wegvoeren redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor het behoud van de beslagen zaken, moet de verwachting bestaan dat zonder het wegvoeren van de beslagen zaken de invorderbaarheid van de aanslagen in gevaar komt en heeft de Ontvanger na marginale toetsing niet kunnen constateren dat de aanslagen materieel onverschuldigd zijn.
Op grond van de Leidraad kan dit wegvoeren ook worden vervangen door het afsluiten van de ruimte waarin de beslagen zaken zich bevinden.
[eiser] als belastingplichtige kan zich beroepen op hetgeen in de Leidraad is opgenomen.
4.3.2. Door de Ontvanger is overgegaan tot afsluiting van het bedrijfspand van [eiser].
Naar voorlopig oordeel bestond hiervoor onvoldoende aanleiding. Partijen hadden een overeenkomst gesloten ter afwikkeling van de belastingschuld van [eiser]. Op grond van die overeenkomst zou een pandakte worden ondertekend. De enkele omstandigheid dat [eiser] in hechtenis was genomen op het moment van ondertekening van de pandakte maakt niet dat geen uitvoering meer kon worden gegeven aan de tussen partijen gesloten overeenkomst. Uit de stukken en de stellingen van partijen over en weer blijkt dat [eiser] zijn vriendin, die eveneens in het bedrijf werkzaam is, had gemachtigd om de bedrijfsvoering, waaronder het ondertekenen van de pandakte, voor hem waar te nemen gedurende de hechtenis. Door de Ontvanger zijn ook gesprekken gevoerd met die gemachtigde. Dat volgens de Ontvanger naderhand is gebleken dat [eiser] de zaken rooskleuriger had voorgesteld dan deze in werkelijkheid waren, is een omstandigheid die voor rekening en risico van de Ontvanger komt. Het had op zijn weg gelegen om onderzoek te doen alvorens met [eiser] een overeenkomst te sluiten. Van voormelde omstandigheid is bovendien, gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser], vooralsnog onvoldoende gebleken.
Voorzover de Ontvanger tot afsluiting is overgegaan omdat de verwachting bestaat dat de onderneming niet levensvatbaar is, is deze afsluiting onrechtmatig. Het stilleggen van de onderneming van [eiser] gaat veel verder dan hetgeen met artikel 446 Rv is beoogd, namelijk het behoud van de beslagen zaken. Voor een dergelijke ingrijpende bevoegdheid bestaat geen wettelijke basis.
Voorzover tot afsluiting is overgegaan omdat de beslagen zaken niet of slechts tegen naar verhouding zeer hoge kosten kunnen worden afgevoerd, is de afsluiting eveneens onrechtmatig. Om tot afsluiting op deze grond over te mogen gaan, moet op grond van de Leidraad allereerst voldaan zijn aan de vereisten die worden gesteld voor het wegvoeren van de beslagen zaken. Hieraan is naar voorlopig oordeel niet voldaan. Gesteld noch gebleken is dat het wegvoeren van de beslagen zaken redelijkerwijs noodzakelijk is voor het behoud van die zaken. Gelet op hetgeen hierboven omtrent de aanleiding om tot afsluiting over te gaan, is overwogen, volgt dat naar voorlopig oordeel niet is voldaan aan het vereiste dat de verwachting bestond dat zonder het wegvoeren
van de beslagen zaken de invorderbaarheid van de aanslagen in gevaar zou komen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] heeft de Ontvanger dit onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.3.3. In het licht van het onder 4.3.1. en 4.3.2. overwogene is de afsluiting van het bedrijfspand van [eiser] onrechtmatig, zodat de vordering van [eiser] strekkende tot beëindiging van de afsluiting zal worden toegewezen op onderstaande wijze.
Nu eveneens niet is voldaan aan de vereisten van het wegvoeren van de beslagen zaken, is daarmee het belang aan de bewaring komen te ontvallen. De bewaring zal derhalve eveneens worden beëindigd op onderstaande wijze.
4.4. Gelet op het bovenoverwogene heeft de Ontvanger naar voorlopig oordeel onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. De Ontvanger is derhalve aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade als gevolg van dat onrechtmatig handelen. Voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] als gevolg van de onrechtmatige afsluiting van zijn bedrijf schade heeft geleden doordat hij geen inkomsten heeft kunnen genereren, terwijl zijn kosten, waaronder de loonkosten, moesten worden voldaan. Dit is door de Ontvanger ook niet weersproken. De hoogte van de schade is door [eiser] evenwel niet met stukken onderbouwd. Gelet op het voorgaande zal de door de Ontvanger aan [eiser] te betalen schadevergoeding voorlopig in redelijkheid worden begroot op een bedrag van
€ 10.000,00. De onweersproken gebleven vermeerdering met de wettelijke rente over voornoemd bedrag zal worden toegewezen vanaf twee weken na betekening van dit vonnis.
4.5. De Ontvanger zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Nu ten aanzien van de nakosten onzeker is of deze ook daadwerkelijk dienen te worden gemaakt, bestaat vooralsnog geen grond voor toewijzing van een bijdrage in die kosten. Dit deel van de vordering sub V in de dagvaarding zal dan ook worden afgewezen.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- veroordeelt de Ontvanger om de bewaring over de beslagen zaken en de afsluiting van het bedrijfspand aan de [adres] te Middelburg binnen vierentwintig uur na betekening van dit vonnis te (doen) beëindigen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat de Ontvanger de bewaring en/of de afsluiting niet beëindigt, met een maximum van € 500.000,00;
- veroordeelt de Ontvanger om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen bij wijze van voorschot op de geleden schade een bedrag van
€ 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf twee weken na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt de Ontvanger in de kosten van dit geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 84,87 wegens kosten dagvaarding, € 3.300,00 wegens griffierechten en € 1.054,00 wegens procureurssalaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzit-ting van 11 juli 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
cb