ECLI:NL:RBMID:2006:AZ0105

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
7 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
53636 KG 06-146
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zaakwaarneming en retentierecht in kort geding tussen Stichting Haags Dierencentrum en gedaagde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 7 september 2006, vorderde de Stichting Haags Dierencentrum betaling van een bedrag van € 35.500,25 aan gedaagde, die 60 katten had ondergebracht bij de stichting na problemen met haar buren. Gedaagde had haar flatwoning moeten verlaten en de stichting had de katten opgevangen. Gedaagde betwistte de hoogte van de kosten die de stichting in rekening bracht voor de opvang en verzorging van de katten. De stichting stelde dat gedaagde op basis van behoorlijke zaakwaarneming verplicht was de kosten te vergoeden, aangezien zij geen betalingen had gedaan en de vordering inmiddels was opgelopen tot ongeveer € 42.000,--. Gedaagde had aangeboden € 50,-- per maand te betalen, maar de stichting vond dit aanbod niet reëel.

Gedaagde voerde aan dat de vordering niet spoedeisend was en dat de kosten onredelijk hoog waren. Ze stelde dat de stichting onterecht de katten niet aan haar wilde teruggeven, ondanks dat ze had aangegeven de zorg voor de katten weer op zich te kunnen nemen. De stichting beroept zich op een retentierecht, omdat gedaagde nog niet had betaald voor de opvang en verzorging van de katten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de stichting voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van spoedeisend belang en dat de vordering in kort geding toewijsbaar was.

De rechter wees de vordering van de stichting toe voor de kosten van opvang en verzorging van de katten, maar wees de vordering tot teruggave van de katten aan gedaagde af. De rechter oordeelde dat gedaagde niet in staat was om de katten voldoende zorg te bieden en dat de stichting recht had op het retentierecht. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de juridische principes van zaakwaarneming en retentierecht in het civiele recht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
Vonnis van 7 september 2006 in de zaak van:
Kort gedingnr.: 146/2006
De stichting
Stichting Haags Dierencentrum,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
procureur: mr. C.J. IJdema,
advocaat mr. J.C. Brökling te Spijkenisse;
tegen:
[ged[gedaagde],
wonende te Kloosterzande,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur: mr. J. Schuttkowski.
1. Het verloop van het geding
Partijen worden verder aangeduid als het Haags Dierencentrum en [gedaagde].
Het dossier bevat de volgende processtukken:
- dagvaarding;
- conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie in kort geding;
- producties zijdens beide partijen.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van donderdag 31 augustus 2006, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2. De feiten
In conventie en in reconventie
2.1. Op 23 maart 2006 zijn 60 katten, die eigendom zijn van [gedaagde], binnengebracht bij het Haags Dierencentrum omdat [gedaagde] zich, in verband met problemen met naburige flatbewoners, genoodzaakt zag de door haar bewoonde flatwoning aan de Dedemsvaartseweg te Den Haag te verlaten. [gedaagde] beschikte toen nog niet over een andere woning waar zij haar katten kon onderbrengen.
2.2. [gedaagde] heeft bij brief van haar advocaat van 13 april 2006 laten weten afstand te doen van 22 kittens en haar eigendomsrechten te beperken tot de 38 volwassen katten, die nog steeds in het Haags Dierencentrum verblijven.
[gedaagde] heeft voor de opvang en verzorging van de katten en voor de voor de dierenarts gemaakte kosten nog niets betaald.
2.3. [gedaagde] bewoont sinds 27 juni 2006 een vrijstaande polderwoning te Kloosterzande en heeft het Haags Dierencentrum verzocht haar katten bij het betrekken van haar woning in haar bezit te stellen.
Het Haags Dierencentrum heeft geweigerd de katten aan [gedaagde] te overhandigen omdat [gedaagde] nog niets heeft betaald.
3. Het geschil
In conventie
3.1. Het Haags Dierencentrum vordert [gedaagde] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 35.500,25 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten € 42.085,40, vermeerderd met een bedrag van € 228,-- per dag vanaf 25 juli 2006 tot aan de dag dat alle katten het Haags Dierencentrum hebben verlaten, met veroordeling van gedaagde in de kosten.
3.2. Het Haags Dierencentrum stelt dat [gedaagde] het door het haar gevorderde bedrag op grond van behoorlijke zaakwaarneming verschuldigd is.
Het Haags Dierencentrum stelt een spoedeisend belang bij de vordering te hebben. Door [gedaagde] is tot nu toe nog geen enkel bedrag betaald terwijl de vordering inmiddels ongeveer € 42.000,-- beloopt. [gedaagde] doet slechts toezeggingen. [gedaagde] heeft geen gevolg gegeven aan het haar gedane aanbod tot betaling van € 50,-- per maand, nog afgezien van het feit dat het Haags Dierencentrum dat, gelet op de hoogte van de inmiddels openstaande vordering, geen reëel aanbod vindt.
[gedaagde] heeft hypotheek verleend op de door haar gekochte woning en daarmee resteert er voor het Haags Dierencentrum geen rest-zekerheid.
Conservatoir beslag leggen in Engeland behoort niet tot de mogelijkheden. Het Haags Dierencentrum stelt dat zij daarvoor over een executoriale titel dient te beschikken.
Het door het Haags Dierencentrum ingeschakelde incassobureau heeft de mogelijkheid van cessie van het bedrag dat [gedaagde] uit Engeland tegoed stelt te hebben, besproken maar er bestaat geen enkel zicht op het verloop van de procedure in Engeland.
Het Haags Dierencentrum heeft, ter beperking van haar vordering, gepoogd [gedaagde] afstand te laten doen van een aantal van de katten maar daarop heeft [gedaagde] afwijzend gereageerd.
3.3. Primair stelt [gedaagde] dat de vordering bij gebrek aan spoedeisend belang en als te complex afgewezen dient te worden.
[gedaagde] voert daartoe aan dat door haar keer op keer gedane betalingsvoorstellen door het Haags Dierencentrum van de hand zijn gewezen.
Bovendien is de zekerheid van betaling van het bedrag ter zake van haar aandeel in een onroerende zaak in Engeland, waarop [gedaagde] als erfgename in de nalatenschap van haar overleden echtgenoot recht heeft, toegenomen.
Het Haags Dierencentrum is ervan op de hoogte dat de hypotheekverlener deze vordering als voldoende zekerheid voor het verstrekken van de hypotheek heeft aanvaard. Desondanks blijft het Haags Dierencentrum de mogelijkheid van cessie als zekerheid voor haar vordering afwijzen.
[gedaagde] bestrijdt ook de hoogte van de vordering. De door het Haags Dierencentrum in rekening gebrachte kosten van € 6,00 per dag zijn, in het kader van de zaakwaarneming waarop de vordering is gegrond, onredelijk hoog en staan niet in verhouding tot de geleverde prestatie van verzorging en verblijf. Bovendien gaat het handelen van het Haags Dierencentrum de grenzen van behoorlijke zaakwaarneming te buiten nu zij de katten allerlei, zonder toestemming van [gedaagde], onnodige diergeneeskundige behandelingen laat ondergaan. [gedaagde] bestrijdt dan ook gehouden te zijn tot betaling van de aan deze diergeneeskundige behandelingen verbonden kosten.
[gedaagde] bestrijdt voorts gehouden te zijn tot betaling van de kosten van verzorging over de periode na 27 juni 2006. Zij heeft het Haags Dierencentrum al op 21 juni 2006 laten weten de katten met ingang van die datum weer zelf te kunnen verzorgen maar het Haags Dierencentrum weigert ten onrechte de katten af te geven. De kosten voor opvang en verzorging dienen, voor zover die zien op de periode na 27 juni 2006, dan ook voor haar eigen rekening te komen.
Aan het Haags Dierencentrum komt geen retentierecht toe omdat de prestatie tot opvang van de katten en de daarmee gemoeide kosten steeds verder blijven oplopen en dus geen onderpand zijn voor de door het Haags Dierencentrum gestelde eerder gemaakte kosten van opvang. Bovendien vertegenwoordigen zij geen werkelijke waarde in het handelsverkeer.
In reconventie
3.4. [gedaagde] vordert primair veroordeling van het Haags Dierencentrum tot afgifte aan haar van haar katten, zonodig met behulp van de sterke arm van justitie en politie en op straffe van een dwangsom. Subsidiair vordert zij het Haags Dierencentrum te gelasten zich te onthouden van enige rechts- en/of feitelijke handeling die inbreuk maakt op haar eigendomsrecht.
[gedaagde] bestrijdt ook in reconventie, op dezelfde gronden als in conventie, dat het Haags Dierencentrum een beroep op retentierecht toekomt.
3.5. Het Haags Dierencentrum beroept zich op het haar toekomende retentierecht ex art. 3: 290 BW. Het door [gedaagde] gedane aanbod tot nakoming is onvoldoende om het retentierecht van het Haags Dierencentrum teniet te doen.
De vordering tot teruggave dient derhalve te worden afgewezen. Dat geldt eens temeer nu het Haags Dierencentrum van oordeel is dat, gelet op de staat waarin een aantal katten bij binnenkomst verkeerde, [gedaagde] niet in staat is om een dergelijk aantal katten voldoende zorg te geven. Het feit dat [gedaagde] over een verklaring van een Engelse dierenarts beschikt waarin deze eind januari verklaart dat de katten “fit to travel” zijn houdt volgens het Haags Dierencentrum niet ook automatisch in dat de katten in goede gezondheid verkeerden, nog afgezien van het feit dat deze verklaring al dateert van januari 2006 en een aantal van de aangetroffen ziekten ook nadien kan zijn ontstaan.
Toewijzing van de vordering tot teruggave staat voorts in de weg aan uitwinning na beslag en doet het retentierecht van het Haags Dierencentrum teniet en is mitsdien in strijd met de wet.
Het Haags Dierencentrum verzoekt [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten in reconventie.
4. De beoordeling
In conventie
4.1. Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding dient het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk te zijn, in die zin dat het in een bodemprocedure hoogst waarschijnlijk is dat de vordering wordt toegewezen. Daarnaast dient er ook sprake te zijn van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl tevens beoordeeld dient te worden of er sprake is van een onaanvaardbaar restitutierisico.
4.2. Vaststaat dat het Haags Dierencentrum met ingang van 23 maart jl. 38 volwassen katten voor [gedaagde] opvangt en verzorgt en dat het Haags Dierencentrum in de periode van 23 maart tot half april jl. daarnaast 22 kittens heeft verzorgd.
Gelet op de gestelde feiten en omstandigheden wordt er in het kader van dit kort geding van uitgegaan dat er sprake is van zaakwaarneming. [gedaagde] bestrijdt de hoogte van het door het Haags Dierencentrum voor de opvang en verzorging in rekening gebrachte bedrag.
Ingevolge artikel 6:200 lid 2 heeft de zaakwaarnemer die in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft gehandeld, voor zover dit redelijk is, recht op een vergoeding voor zijn verrichtingen, met inachtneming van de prijzen die daarvoor ten tijde van de zaakwaarneming gewoonlijk werden berekend.
Door [gedaagde] is niet bestreden dat het door het Haags Dierencentrum per kat in rekening gebrachte bedrag van € 6,-- de prijs is die ten tijde van de zaakwaarneming gewoonlijk voor de opvang en verzorging van een kat wordt berekend. Niet is door [gedaagde] aangevoerd dat het ook niet redelijk is dat [gedaagde] in het onderhavige geval een vergoeding aan het Haags dierencentrum dient te voldoen, althans niet voor zover dat de kosten van opvang en verzorging betreft.
Gelet op het vorenstaande is dan ook voldoende aannemelijk dat [gedaagde] de aan de opvang en verzorging door het Haags Dierencentrum verbonden kosten zoals in rekening gebracht zal hebben te voldoen.
Dat geldt ook voor de kosten van medische verzorging van de katten. Door het Haags Dierencentrum zijn verklaringen van twee verschillende dierenartsen in het geding gebracht die de katten op of omstreeks 23 maart hebben gezien/onderzocht. Beide dierenartsen concluderen dat er sprake is van zieke kittens en katten, zodanig dat de Dierenkliniek Leidschendam zelfs geweigerd heeft de katten in het pension op te nemen. Voorshands is dus aannemelijk dat de katten ook medische verzorging behoefden. De door [gedaagde] in het geding gebrachte verklaring van 25 januari 2006 opgesteld door een Engelse dierenarts doet daaraan niet af. Immers, deze verklaring is op 23 maart 2006 al zo’n twee maanden oud en bovendien wordt daarin met betrekking tot de gezondheidstoestand van de dieren niet meer verklaard dan dat deze “fit to travel” zijn.
4.3. Door het Haags Dierencentrum is voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het instellen van haar vordering in kort geding en dat zij geen bodemprocedure af kan wachten. Gelet op de omstandigheid dat [gedaagde] in al die maanden dat de katten bij het Haags Dierencentrum verblijven nog geen enkel bedrag heeft voldaan, zelfs niet het door haarzelf voorgestelde bedrag van € 50,-- per maand, en ook het uitoefenen van het retentierecht door het Haags Dierencentrum tot nu toe niet heeft geleid tot enige betaling door [gedaagde], is niet aannemelijk dat, indien het Haags Dierencentrum niet in het bezit komt van een executoriale titel, de huidige situatie zal veranderen. De kosten zullen dan ook steeds verder oplopen. De omstandigheid dat door [gedaagde] steeds verwezen wordt naar een bedrag dat zij uit hoofde van de nalatenschap van haar overleden echtgenoot nog zal ontvangen kan niet tot een ander oordeel leiden. De hoogte van het door [gedaagde] te ontvangen bedrag staat (nog) niet vast aangezien [gedaagde] daarover nog steeds procedeert. Bovendien heeft [gedaagde] inmiddels een woning gekocht en blijkt uit het schrijven van de hypotheekverstrekker Nationale Nederlanden dat Nationale Nederlanden heeft besloten de hypotheek te verstrekken omdat de toekomstige uitkering van uit Engeland voldoende zekerheid biedt voor de betalingen aan de bank. Ook indien [gedaagde] dus gelden uit Engeland ontvangt moet het Haags Dierencentrum nog maar afwachten of er voor haar iets over zou schieten op het moment dat Nationale Nederlanden een beroep doet op haar recht als eerste hypotheekhoudster.
4.4. Ook als zaakwaarnemer komt het Haags Dierencentrum een beroep toe op een retentierecht op de zich onder haar bevindende katten. Dat de vordering van het Haags Dierencentrum door het uitoefenen van het retentierecht dagelijks oploopt doet daaraan niet af. [gedaagde] is er zelf debet aan dat de vordering steeds hoger oploopt nu zij niet ingaat op de door het Haags Dierencentrum voorgestelde herplaatsing. De omstandigheid dat [gedaagde] verklaart, op termijn, in staat te zijn om de vordering van het Haags Dierencentrum te voldoen is onvoldoende voor het eindigen van het retentierecht. Daartoe moet daadwerkelijk worden nagekomen.
4.5. Nu niet is gesteld of gebleken dat er aan de zijde van het Haags Dierencentrum sprake is van een resitutierisico staat dit aan toewijzing van de vordering niet in de weg.
4.6. Gelet op het vorenstaande zal de vordering van het Haags Dierencentrum voor zover die de opvang en (medische) verzorging van de katten betreft worden toegewezen. De vordering van het Haags Dierencentrum wordt afgewezen voor wat betreft de in te toekomst te maken kosten nu niet vaststaat dat die zullen worden gemaakt.
De vordering ter zake van de door het Haags Dierencentrum in rekening gebrachte rente en buitengerechtelijke kosten wordt eveneens afgewezen. Het ter zake van rente gevorderde bedrag is door het Haags Dierencentrum onvoldoende onderbouwd. Door het Haags Dierencentrum is voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er kosten zijn gemaakt voor werkzaamheden waarvoor de proceskostenveroordeling geen vergoeding in houdt.
In reconventie
4.7. Onder verwijzing naar hetgeen in conventie is overwogen met betekking tot het aan het Haags Dierencentrum toekomende retentierecht wordt de vordering van [gedaagde] tot afgifte aan [gedaagde] van haar katten afgewezen.
Ook de subsidiaire vordering zal worden afgewezen nu toewijzing daarvan in de weg staat aan de uitoefening van de aan het Haags Dierencentrum uit hoofde van dit vonnis toekomende rechten.
In conventie en in reconventie
4.8. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
In conventie
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 35.500,25 vermeerderd met een bedrag van € 228,-- per dag van 26 juli 2006 tot heden zijnde € 9.576,--;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van het Haags Dierencentrum begroot op een bedrag van € 84,87 wegens kosten dagvaarding, een bedrag van € 925,-- wegens griffierecht en een bedrag van € 1.054,-- ter zake van procureurssalaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding aan de zijde van het Haags Dierencentrum begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzit-ting van 7 september 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
MdB