ECLI:NL:RBMID:2006:AZ0100

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
11 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
50200 HA ZA 05-564
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van pensioenrechten na echtscheiding

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Middelburg op 11 oktober 2006, gaat het om de verdeling van pensioenrechten tussen partijen na hun echtscheiding. De partijen, [eiser] en [gedaagde], waren gehuwd in gemeenschap van goederen en zijn op 19 januari 1994 gescheiden. Bij notariële akte van 15 december 1994 hebben zij afspraken gemaakt over de verdeling van de opgebouwde pensioenrechten. De eiseres vordert een verklaring voor recht dat zij recht heeft op 11/40ste van de verzekeringssom van de Zwitserlevenpolis, vermeerderd met een deel van de winst die op de polis zou zijn bijgeschreven tot 1 september 2011. De gedaagde stelt dat alleen de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten voor verdeling in aanmerking komen en dat de waarde van de verzekering op de datum van echtscheiding € 9.527,00 bedraagt.

De rechtbank oordeelt dat de partijen bij de notariële akte de (reeds) opgebouwde pensioenrechten wilden verdelen en dat de bedoeling van partijen blijkt uit de opgenomen verdeelsleutel van 22/40ste. De rechtbank concludeert dat de eiseres recht heeft op 11/40ste van de verzekeringssom, inclusief de winstdeling, en wijst de vorderingen van de gedaagde in reconventie af. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van de uitleg van notariële akten en de afspraken die partijen hebben gemaakt over de verdeling van pensioenrechten na echtscheiding.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 50200 / HA ZA 05-564
Vonnis van 11 oktober 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te Sas van Gent, gemeente Terneuzen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur: mr. J.C. Bode 't Hart,
tegen
[gedaagde],
wonende te Terneuzen,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur: mr. W.E. de Wit-de Witte.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 januari 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 2 juni 2006
- de conclusie van antwoord in reconventie.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Partijen zijn gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. In dit huwelijk is bij beschikking van 19 januari 1994 de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 18 februari 1994 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Partijen hebben bij notariële akte van 15 december 1994 de verdeling van de pensioenaanspraken van [gedaagde] vastgesteld. In de akte is onder meer bepaald:
“- dat partijen bij deze akte thans willen overgaan tot verdeling van de opgebouwde pensioenrechten;
- dat deze pensioenrechten bestaan uit: (…)
3. een pensioenrecht voortvloeiende uit polisnummer [nr 3] van Zwitserleven, (…) zijnde tezamen alle tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten; (…)
Zodra deze pensioenrechten tot uitkering komen, komt daarvan steeds de helft van tweeëntwintig/veertigste of tweeëntwintig/tachtigste of elf/veertigste toe aan de comparante sub 2.”
In de akte wordt [eiser] aangeduid als comparante sub 2.
2.3. Door [gedaagde] is, in verband met splitsing van de verzekering, de waarde van de hiervóór bedoelde polis per 1 september 2001, ondergebracht in een nieuwe polis bij Zwitser Leven, met polisnummer [nr 4].
Het geschil
in conventie
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat eiseres per 1 oktober 2011 recht heeft op 11/40ste van de verzekeringssom als vermeld in de Zwitserlevenpolis nummer [nr 3] te vermeerderen met 11/40ste deel van de winst die op de polis zou zijn bijgeschreven tot 1 september 2011 indien gedaagde de polis niet gewijzigd had.
3.2. Hiertoe voert zij aan dat blijkens de notariële akte partijen zijn overeengekomen dat zodra de pensioenrechten tot uitkering komen, daarvan 11/40ste deel aan [eiser] toekomt. Voor de Zwitserlevenpolis houdt dit in dat [eiser] 11/40ste deel van de op de polis vermelde verzekeringssom van € 51.056,00
(fl. 112.513,00) toekomt, te vermeerderen met 11/40ste deel van de op de polis bijgeschreven winst per 1 september 2011.
3.3. [gedaagde] voert hiertegen verweer en stelt dat blijkens de notariële akte uitsluitend tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten voor verdeling in aanmerking komen. Zodra deze tot uitkering komen, komt daarvan 11/40ste deel [eiser] toe. Een dergelijke verdeling is ook redelijk omdat [eiser] na de echtscheiding niet bijdraagt aan verdere opbouw van de pensioenrechten door premiebetaling. De waarde van de verzekering op de datum van echtscheiding is
€ 9.527,00. Die waarde moet tussen partijen worden verdeeld volgens de tussen partijen overeengekomen verdeelsleutel.
in reconventie
3.4. [gedaagde] vordert te bepalen dat [eiser] recht heeft op 11/40ste deel van de Zwitser Leven polis onder no. [nr 4] van de waarde per 18 februari 1994, welke polis vrijvalt op 1 oktober 2011. [gedaagde] vordert daarnaast veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedures in conventie en in reconventie.
3.5. Hiertoe stelt [gedaagde], in aanvulling op hetgeen hij in conventie bij wege van verweer heeft gesteld, dat, nu de rechten uit polisnummer [nr 3] zijn overgeheveld naar polisnummer [nr 4], tussen partijen uitsluitend een regeling dient te worden getroffen over deze laatste polis.
3.6. [eiser] betwist dat slechts de waarde van de polis met nummer [nr 4] voor verdeling tussen partijen in aanmerking komt. De overheveling, na de echtscheiding, van een deel van de poliswaarde, is in strijd met de vastgelegde afspraak. [eiser] handhaaft haar stellingen als in conventie weergegeven.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Partijen wensten blijkens de notariële akte de (reeds) opgebouwde pensioenrechten te verdelen. Bij de vraag op welke wijze zij dit wilden doen, komt het aan op uitleg van de opgemaakte akte en de bedoeling die partijen daarbij hadden. Deze bedoeling blijkt uit het opnemen in de akte van een verdeelsleutel van 22/40ste. Blijkens hetgeen ter comparitie is verklaard zijn partijen het erover eens dat deze breuk ziet op de 22 jaar dat partijen samen zijn geweest enerzijds en de 40 verwachte jaren pensioenopbouw anderzijds. Het moet er daarom voor gehouden worden dat de in de akte vermelde breuk is opgenomen om te bewerkstelligen dat de helft van hetgeen partijen gezamenlijk in 22 jaar aan pensioenrechten hebben opgebouwd, ten opzichte van een totale waardeopbouw gedurende 40 jaar, ten goede zal komen aan [eiser].
4.2. Dat bedoeld was slechts 11/40ste deel van de ten tijde van de echtscheiding geldende waarde van de verzekering ten gunste van [eiser] te laten komen is niet aannemelijk, gelet op hetgeen aan de opgenomen breuk ten grondslag ligt. Indien bedoeld was een kleiner deel dan de helft van de gedurende de relatie opgebouwde rechten aan [eiser] te laten toekomen, had het voor de hand gelegen dit nadrukkelijk in de akte op te nemen. Voor een duur van de relatie/duur van de totale pensioenopbouw-gerelateerde breuk was in dat geval geen aanleiding geweest. Ook in het Boon/Van Loon arrest, waarnaar [gedaagde] verwijst, wordt overigens uitgegaan van een verdeling van de tijdens het huwelijk gezamenlijk opgebouwde pensioenaanspraken bij helfte. De Hoge Raad spreekt verder in het arrest van een voorwaardelijke uitkering, welke opeisbaar wordt als de pensioentermijnen opeisbaar worden en welke kan worden uitgedrukt in een percentage dáárvan. De tussen partijen opgemaakte akte hanteert hetzelfde uitgangspunt, zij het dat niet een percentage, maar een breuk, welke verdeling van de opgebouwde rechten bij helfte vertegenwoordigt, ten opzichte van de uit te keren pensioentermijnen bepaalt wat aan [eiser] zal worden uitgekeerd.
De uitsluitend tekstuele uitleg van de bepalingen in de akte, zoals door [gedaagde] voorgesteld, kan, gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, zonder nadere onderbouwing niet worden gevolgd.
4.3. Dat [eiser] na de echtscheiding niet bijdraagt aan verdere opbouw van de pensioenrechten door premiebetaling doet voorts niet ter zake. Blijkens de overgelegde polis stond immers reeds in 1994 vast dat het pensioenrecht dat hieruit voortvloeit bestaat uit de verzekeringssom van € 51.056,00 (fl. 112.513,00) plus winstdeling. Van dit (totale) bedrag dient, onder toepassing van de in de akte opgenomen breuk, 11/40ste deel ten goede aan [eiser] te komen. Van waardevermeerdering van de aanspraak van [eiser], welke haar op grond van het niet bijdragen in de opbouw van de pensioenrechten na de scheiding niet zou toekomen, is daarom geen sprake. De rechtbank komt tot de slotsom dat de vordering van [eiser] dient te worden toegewezen.
in reconventie
4.4. Hetgeen [gedaagde] in reconventie heeft gesteld wordt, gelet op het hiervóór overwogene, verworpen. Bij de tussen partijen overeengekomen verdeling dient de ten tijde van de notariële akte bestaande polis met nummer [nr 3], waarnaar in de akte uitdrukkelijk wordt verwezen, met de daarop vermelde verzekeringssom, als uitgangspunt. De rechtbank zal de vordering in reconventie daarom afwijzen.
in conventie en in reconventie
4.5. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
- verklaart voor recht dat eiseres per 1 oktober 2011 recht heeft op 11/40ste van de verzekeringssom als vermeld in de Zwitserlevenpolis nummer [nr 3] te vermeerderen met 11/40ste deel van de winst die op de polis zou zijn bijgeschreven tot 1 september 2011 indien gedaagde de polis niet gewijzigd had;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding welke aan de zijde van [eiser] tot aan dit moment worden begroot op € 244,00 wegens griffierecht, € 85,60 wegens overige verschotten en € 452,00 wegens procureurssalaris;
in reconventie
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding welke aan de zijde van [eiser] tot aan dit moment worden begroot op nihil voor overige verschotten en € 226,00 wegens procureurssalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2006.?