II. Overwegingen
1. Op grond van artikel 15.33, eerste lid van de Wet milieubeheer (Wm), in samenhang met artikel 10.21 van die wet kan een gemeente ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, feitelijk gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan zij een inzamelplicht heeft omdat daar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Het is vaste rechtspraak dat daarbij onder perceel mede moet worden verstaan een gedeelte van een onroerende zaak, dat blijkens indeling en inrichting is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding (Hoge Raad 18 september 1991, LJN ZC4709).
2. Op grond van de Verordening reinigingsheffingen 2005 van de gemeente Veere, zoals vastgesteld op 12 november 2004, bekend gemaakt op 24 november 2004 en in werking getreden op 2 december 2004 (de Verordening), wordt per 1 januari 2005 bij wege van aanslag, onder de naam afvalstoffenheffing, een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wm van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.21 van de Wm een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
3. Het is niet in geschil dat eiser als eigenaar en gebruiker van [adres] te [woonplaats] voldoet aan dit criterium en derhalve in beginsel belastingplichtig is ter zake van zijn privé-woning, alsmede een zestal appartementen. Voor de woning gebruikt eiser een duobak van 180 liter. Op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b van de Verordening bedraagt de belasting in zoverre per belastingjaar € 187,10. Voor de appartementen wordt geen gebruik gemaakt van een door de gemeente geleverde duobak. Volgens artikel 5, vierde lid van de Verordening bedraagt de belasting voor percelen waar geen gebruik wordt gemaakt van een duobak, en ten aanzien waarvan wel een inzamelplicht bestaat, per belasting jaar eveneens
€ 187,10. Het is ten slotte niet in geschil dat over de jaren voorafgaand aan 2005 een vergelijkbare belasting werd geheven, doch dat eiser voor de appartementen nimmer is aangeslagen.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij voor de appartementen niet behoort te worden aangeslagen, omdat hij het afval dat daar ontstaat sinds jaar en dag ter verwerking aanbiedt aan Wielemaker BV, een particuliere afvalverwerker te [woonplaats]. Eiser stelt mondeling aldus te hebben afgesproken met de voormalige gemeente Valkenisse, in 1997 opgegaan in de gemeente Veere. De achtergrond hierbij was en is dat de gemeente het afval van de appartementen niet op vrijdag kan ophalen, terwijl eiser hieraan juist de voorkeur geeft vanwege de wisseling van huurders die meestentijds op vrijdag plaatsvindt. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat het, gelet op de door hem gemaakte kosten, onbillijk is dat hij de afvalstoffenheffing voor het jaar 2005 eerst op 30 september 2005 heeft ontvangen. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn beroep facturen van Wielemaker BV over 2005 overgelegd ten bedrage van € 659,61 tot en met september 2005.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag afvalstoffenheffing over 2005 overeenkomstig de Verordening en daarom terecht is opgelegd. Eisers afspraken met Wielemaker BV doen hier volgens verweerder niet aan af. Verweerder heeft er op gewezen dat de Verordening tijdig is gepubliceerd in een plaatselijk huis-aan-huisblad. De omstandigheid dat eiser nimmer eerder is aangeslagen berust volgens verweerder op een onjuiste uitvoering van de desbetreffende belastingverordeningen. Eerst bij een recente controle van de gemeentelijke administratie zou zijn gebleken dat het gebruik van sommige percelen, waaronder die van eiser, ten onrechte niet als belastingplichtig stond geregistreerd, aldus verweerders gemachtigde ter zitting. Van een afspraak tussen eiser en de gemeente is verweerder niets bekend.
7. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
8. Nu eiser onbetwist heeft gesteld dat hij het huishoudelijk afval van de zes appartementen sinds jaar en dag aan een particuliere verwerker aanbiedt en voorts als vaststaand kan worden aangenomen dat eiser, hoewel belastingplichtig, nimmer is aangeslagen in verband met de gemeentelijke inzameling van dit afval, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat eiser hierover - zoals gesteld - mondelinge afspraken heeft gemaakt met de rechtsvoorganger van de gemeente Veere. De omstandigheid dat verweerder onbekend zegt te zijn met een dergelijke afspraak, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af, nu is gebleken dat verweerders administratie van belastingplichtigen lange tijd onvolledig is geweest.
9. Vanwege die aldus bestaande jarenlange praktijk kon eiser bij de bekendmaking van de Verordening in november 2004 in de veronderstelling verkeren dat hij onder de gegeven omstandigheden in 2005 evenmin zou worden aangeslagen. Hij had in zoverre dan ook geen reden om zijn afspraken met Wielemaker BV met ingang van 1 januari 2005 te herzien.
10. Gelet hierop en gezien de door eiser na 1 januari 2005 gemaakte kosten voor de inzameling en verwerking van het huishoudelijk afval door derden, komt het naar het oordeel van de rechtbank, voor zover het de zes appartementen betreft, in strijd met de rechtszekerheid om eerst in de loop van het belastingjaar onverkort per 1 januari 2005 uitvoering te geven aan de Verordening.
11. Het beroep is om die reden gegrond en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd.
12. Hierin ziet de rechtbank tevens aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank die kosten vast op
€ 644,- , uitgaande van twee punten, voor het indienen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting, en van een zaak van gemiddeld gewicht.
13. De rechtbank ziet tevens aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank daarbij de aanvang van de belastingplicht, voor zover het de zes appartementen betreft, vast op 1 november 2005, er van uitgaande dat eiser eerst op 1 oktober 2005 bekend kon zijn met de onverkorte uitvoering van de Verordening en in aanmerking nemende dat hij daarna nog de gelegenheid diende te hebben om zijn afspraken met Wielemaker BV te herzien.
14. In artikel 8, tweede lid van de Verordening is geregeld dat indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, de belasting is verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
15. In dit geval is eiser twee twaalfde gedeelte van de over 2005 verschuldigde belasting verschuldigd voor zover het de zes appartementen betreft. Dit komt neer op 2/12 x 6 x € 187,10 = € 187,10. Tezamen met het bedrag dat eiser verschuldigd is in verband met de aanwezige duobak voor de privé-woning, bedraagt de verschuldigde afvalstoffenheffing over 2005 derhalve € 374,20. Het bezwaar moet daarom eveneens gegrond worden verklaard en de aanslag moet dienovereenkomstig worden vastgesteld.