ECLI:NL:RBMID:2006:AY9486

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
51384 HA ZA 06-069
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een eenvoudige gemeenschap na beëindiging van een affectieve relatie met geschillen over woningwaarde en gebruiksvergoeding

In deze zaak, uitgesproken op 4 oktober 2006 door de Rechtbank Middelburg, betreft het een boedelscheiding tussen een vrouw en een man na de beëindiging van hun affectieve relatie in december 2003. De vrouw, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, en de man, gedaagde in conventie en eiser in reconventie, hebben samen gewoond en een samenlevingsovereenkomst opgesteld op 15 april 2002. De geschillen in deze procedure omvatten onder andere de waarde van de gezamenlijke woning, de peildatum voor deze waarde, en de gebruiksvergoeding die de man aan de vrouw dient te betalen voor het gebruik van de woning na haar vertrek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning, die op het moment van de verdeling een waarde had van € 222.500, aan de man wordt toegescheiden. De hypothecaire leningen, die samen € 136.136,57 bedragen, worden eveneens aan de man toegedeeld. De vrouw vordert een gebruiksvergoeding van € 500 per maand, maar de rechtbank oordeelt dat een bedrag van € 315,50 per maand redelijker is, gezien de omstandigheden en de lasten die de man heeft gedragen na het vertrek van de vrouw.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de man aan de vrouw een bedrag van € 39.171,46 moet betalen wegens overbedeling, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector civiel recht
vonnis van 4 oktober 2006 in de zaak van:
rolnr. 69/06
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] (hierna: de vrouw),
wonende te Zoutelande, gemeente Veere,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur: mr. W. Tiggelaar,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] (hierna: de man),
wonende te ‘s-Heerenhoek, gemeente Borsele,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur: mr. M.W.A. Verhaard.
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit volgt uit:
- het (tussen-)vonnis van deze rechtbank d.d. 3 mei 2006;
- het proces-verbaal van de ingevolge genoemd tussenvonnis gehouden comparitie van partijen d.d. 31 augustus 2006, alwaar door de vrouw de conclusie van antwoord in reconventie is genomen.
2. De feiten
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben sedert medio 1997 ook samengewoond. Te dezer zake is een samenlevingsovereenkomst opgesteld, op 15 april 2002 verleden voor notaris mr. [H.] te Goes.
Op 17 mei 1999 hebben partijen, ieder voor de onverdeelde helft, het woonhuis c.a. aan de [adres] ‘s-Heerenhoek geleverd gekregen.
De onroerende zaak is belast met twee hypothecaire geldleningen, afgesloten bij AEGON Levensverzekering N.V. op 17 mei 1999 respectievelijk 27 juli 2001 ten bedrage van
€ 106.187,57 respectievelijk € 29.494,--, in totaal derhalve € 136.136,57. Aan de eerste hypotheek is verbonden de levensverzekering AEGON Levensloop Hypotheek met polisnum-mer [nummer].
De relatie en de samenwoning zijn in december 2003 beëindigd.
3. De geschillen in conventie en in reconventie
3.1 De vrouw vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
de verdeling van de tussen partijen ontstane eenvoudige gemeenschap zal vaststellen overeen-komstig de door de vrouw in de dagvaarding voorgestelde verdeling, althans een zodanige verdeling als in goede justitie zal worden vermeend te behoren, vermeerderd met de wet-telijke rente over het door de rechtbank bepaalde door de man aan de vrouw uit te betalen bedrag ten titel van overbedeling vanaf 1 januari 2004 danwel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
alsmede de man zal veroordelen om aan de vrouw als gebruiksvergoeding voor het voortgezet woongenot met ingang van 1 januari 2004 danwel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van notariële overdracht van de onverdeelde helft van de vrouw in de woning aan de man een bedrag van € 500,-- per maand, danwel een zodanige vergoeding en met ingang van een zodanige datum als in goede justitie zal worden vermeend te behoren.
3.2 De vrouw baseert zich daartoe op de hiervoor genoemde feiten, en voert voorts aan dat de gezamenlijke woning, tezamen met de twee hypothecaire geldleningen (€ 136.136,57 in totaal) alsook de restantschuld aan de ouders van de man ad € 2.275,-- en de Aegon Levensloop Hypotheekverzekering, aan de man dienen te worden toegescheiden onder de voorwaarden als vermeld sub 6 van de dagvaarding. De woning dient in dit verband opnieuw te worden getaxeerd tegen de huidige waarde, subsidiair kan deze worden toegedeeld aan de man tegen de harerzijds getaxeerde waarde per 18 november 2003 van € 230.000,--.
Ingevolge het in de samenlevingsovereenkomst bepaalde (artikel 10, vierde lid) maakt zij aanspraak op een gebruiksvergoeding voor de woning.
Indien en voorzover overigens nog rekening zou worden gehouden met de door de man gestelde schuld ad € 30.426,-- aan zijn ouders wegens door hen verrichte arbeid in verband met de renovatie van de woning, dienen de door haar ouders betaalde verbouwings- en andere kosten (keuken; c.v.; lasapparaat) ten bedrage van circa € 14.000,-- alsook het door haar aangebrachte spaargeld ad fl. 34.834,15 te worden verrekend.
3.3 De man voert verweer tegen de vordering van de vrouw daartoe strekkende dat zij in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal worden verklaard althans dat deze haar zullen worden ontzegd, en vordert zijnerzijds in reconventie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de gemeenschap, die is ontstaan door de samenwonersrelatie van partijen, zal verdelen en deze vast te stellen op de wijze als door de man in reconventie is verwoord,
met veroordeling van de man in de kosten van de procedures in conventie en in reconventie.
3.4 De man stelt daartoe dat de woning op zijn verzoek is getaxeerd, waarbij per 3 no-vember 2003 de vrije verkoopwaarde is vastgesteld op € 215.000,--. Van dit bedrag dient te worden uitgegaan nu gezien het termijnverloop een hertaxatie niet realistisch is terwijl in het onderhavige geval eerder sprake is van een daling van de waarde dan van een stijging. Ook echter in geval van hertaxatie dient als peildatum de datum van feitelijk uiteengaan van partijen te worden genomen, bij gebreke waarvan verrekening van woonlasten -alle betaald door hem- dient plaats te vinden. Er is in redelijkheid geen plaats voor een door hem te betalen gebruiksvergoeding, nu de vrouw hierom nooit eerder heeft gevraagd, hij sedert haar vertrek alle woonlasten alleen heeft gedragen, en het verzochte bedrag van € 500,-- per maand in ieder geval te hoog is; in geval de vrouw haar standpunt ter zake handhaaft, dient verreke-ning van de door hem betaalde woonlasten te volgen. De hoogte van de hypotheken is in totaal € 136.136,57. Daarnaast is er een levensverzekering bij Aegon.
Op de waarde van de woning dient voorts in mindering te strekken de waarde ad € 15.000,-- van de door zijn ouders aan hem geschonken schuur. Daarnaast hebben partijen van de ouders van de man gelden geleend ad uiteindelijk f 43.000,--, op welke lening thans nog € 2.275,-- resteert terug te betalen. Ook hebben zijn ouders arbeid verricht ten behoeve van de ver-bouwing van de woning, welke arbeid nog voor een bedrag van € 30.426,-- dient te worden verrekend. Indien (tevens) de ouders van de vrouw aantoonbaar kosten voor partijen hebben betaald, dienen ook deze te worden verrekend; het door de vrouw ingebrachte spaargeld is tenminste goeddeels opgesoupeerd ten behoeve van de kosten van huishouding.
3.5 Tegen de door de man gevorderde (wijze van) verdeling voert de vrouw gemotiveerd verweer overeenkomstig het door haar in conventie reeds gestelde, met dien verstande dat zij thans onvoorwaardelijk restitutie van de door haar ouders ten behoeve van partijen gemaakte kosten ad € 14.203,96 alsook het spaargeld ad € 15.807,05 wenst.
4. De verdere beoordeling in conventie en in reconventie
4.1.1 Hetgeen in voornoemd tussenvonnis is overwogen, wordt hier overgenomen.
4.1.2 Gelet op de samenhang tussen de geschillen in conventie en in reconventie, zullen zij in dit vonnis verder tezamen per vermogensbestanddeel worden behandeld.
4.2 de woning aan de [adres] ’s-Heerenhoek, gem. Borsele
Partijen hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat deze woning aan de man dient te worden toegescheiden, wel verschillen zij van mening omtrent de daarbij te hanteren peildatum en -dientengevolge- de waarde.
Uitgangspunt in een situatie als de onderhavige is, kortweg, dat als peildatum wordt genomen de datum van verdeling en de waarde van het desbetreffende goed op die datum, tenzij (onder meer) anders voortvloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank is van laatstbedoelde uitzondering sprake. Partijen hebben tijdens hun samenleving uitgebreide verbouwingswerkzaamheden aan het pand verricht. Thans zijn zij al een aantal jaren uit elkaar, waarbij de man is blijven wonen in de woning. Ter comparitie heeft hij, on-weersproken, aangevoerd dat hij, ook nadat de vrouw de woning had verlaten, nog allerhande verdere werkzaamheden (afwerking binnen; schilderen; aanleg tuin) aan/bij die woning heeft verricht. Onder deze omstandigheden is het redelijk en billijk dat de vrouw profiteert van de mede door haar verrichte arbeid gedurende de samenleving van partijen, maar dat een verdere waardestijging van de woning wegens de na haar vertrek door slechts de man uitgevoerde werkzaamheden, slechts aan deze ten goede komt. Als de te hanteren peildatum dient derhalve te worden uitgegaan van de datum van feitelijk uiteengaan van partijen, dat is in december 2003. Beide partijen hebben omstreeks deze datum een eigen taxatie laten verrichten, waarbij de getaxeerde waarden elkaar niet veel ontlopen (€ 215.000,-- respec-tievelijk € 230.000,--). In redelijkheid zal de rechtbank uitgaan van het gemiddelde van deze bedragen (€ 222.500,--), en de woning voor dit bedrag aan de man toedelen. Onder voor-noemde omstandigheden is geen reden de door de man betaalde woonlasten over de periode na het vertrek van de vrouw uit de woning nader tussen partijen te verrekenen.
4.3 de beide hypothecaire geldleningen
Tezamen met de woning zullen de twee hypothecaire geldleningen, afgesloten bij AEGON Levensverzekering N.V. op 17 mei 1999 respectievelijk 27 juli 2001 ten bedrage van
€ 106.187,57 respectievelijk € 29.494,--, in totaal derhalve € 136.136,57, aan de man worden toebedeeld.
4.4 de levensverzekering
De aan de eerste hypotheek verbonden levensverzekering AEGON Levensloop Hypotheek met polisnummer [nummer] zal eveneens aan de man worden toegescheiden tegen de ter comparitie afgesproken waarde van € 5.599,--.
4.5 de restantschuld aan de ouders van de man
Vast staat dat partijen van de ouders van de man een totaalbedrag van f 43.000,-- hebben geleend. Ter comparitie hebben beide partijen aangegeven dat op deze lening een nog terug te betalen som ad € 2.275,-- openstaat, welk bedrag aan de man wordt toegescheiden.
4.6 de schuur bij de woning
De man heeft aangevoerd dat op de waarde van de woning nog een bedrag van € 15.000,-- in mindering dient te strekken wegens de door zijn ouders aan hem geschonken schuur. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij een verklaring d.d. 21 november 1999 overgelegd, ondertekend door zijn ouders, de vrouw en de man zelf. In dit stuk verklaren zijn ouders “een schenking te doen aan [de man – Rb] betreffende de schuur (…). Gedurende het samen wonen tussen [de man] en [de vrouw] heeft de laatste tevens het vruchtgebruik, doch niet de eigendom.”
De vrouw heeft zulks betwist en zich daartoe beroepen op mede-eigendom van de schuur krachtens natrekking, terwijl voorts geen sprake is geweest van een rechtsgeldige schenking bij gebreke van een notariële akte ter zake. Daarnaast is, aldus de vrouw, de schuur mede betaald uit de lening van de ouders van de man ad f 43.000,--, die al tijdens de samenleving van partijen -en mitsdien mede door haar- goeddeels is terugbetaald.
De rechtbank volgt de vrouw niet in (de uitkomst van) haar betwisting. Wat er inhoudelijk immers ook zij van haar stellingen, in redelijkheid dient te worden geoordeeld dat zij ter zake afstand heeft gedaan van haar rechten op een financiële uitkering samenhangende met het door de ouders van de man betalen en (doen) plaatsen van de schuur. Ter comparitie heeft de vrouw immers erkend dat zij de bewuste verklaring heeft getekend, alsook dat daaraan voorafgaande zij de verklaring had doorgelezen en/of dat de vader van de man deze had voorgelezen. Aldus was zij genoegzaam op de hoogte van de opzet en de bedoeling van de ouders van de man, namelijk dat niet partijen gezamenlijk maar slechts hun zoon financieel voordeel zou hebben van de schuur. Evenmin kan worden uitgegaan van de juistheid van haar stelling dat de aanschafkosten van de schuur zijn begrepen in de lening bij de ouders van de man. Zo wordt het eerste deel van die lening, groot f 30.000,--, eveneens genoemd in de hierboven aangehaalde verklaring d.d. 21 november 1999, waar een duidelijk onderscheid tussen beide onderdelen -schuur en lening- wordt gemaakt. Ook uit de door de man overgelegde (aankoop-)bonnen, produktie 2 bij antwoord in conventie/eis in reconventie, blijkt of volgt niet in genoegzame mate dat bedoelde lening mede de aanschafkosten van de schuur heeft omvat.
Gelet op het voorgaande dient derhalve de waarde van de schuur in mindering te worden gebracht op het tussen partijen te verdelen vermogen. Zulks zal echter behoren te geschieden naar de aanschafwaarde van de schuur. In dit verband geldt dan dat de man zijn stelling dat rekening zou moeten worden gehouden met een bedrag van € 15.000,-- op generlei wijze heeft onderbouwd, terwijl hij ter comparitie desgevraagd en zij het niet met volledige stelligheid te dezer zake het bedrag van circa f 25.000,-- heeft genoemd. Weliswaar heeft de vrouw aangegeven dat het bedrag haar aan de hoge kant lijkt, echter gelet op de grootte en kennelijke kwaliteit zoals een en ander blijkt uit de bij dagvaarding overgelegde bouw-tekeningen, komt het genoemde bedrag als niet onwaarschijnlijk en onredelijk hoog voor. De rechtbank zal ter zake dan ook rekening houden met een in mindering te brengen bedrag van
f 25.000,--, ofwel thans € 11.344,51.
4.7 de arbeid van de ouders van de man
Voorts heeft de man zich op het standpunt gesteld dat wegens door zijn ouders verrichte arbeid een bedrag van € 30.426,-- dient te worden verrekend. Daarbij heeft hij zich beroepen op een door hem en zijn ouders ondertekende verklaring, gedateerd 1 juli 1999, waarin zijn ouders hebben aangegeven “arbeid te leveren om niet, om het huis van [de man] en [de vrouw] te helpen opbouwen. Deze bedragen zullen alleen moeten worden terugbetaald indien de relatie op een onnatuurlijke wijze wordt beëindigd. De geleverde arbeid wordt jaarlijks gekapitaliseerd.”
Evenwel moet worden geoordeeld, met de vrouw, dat deze afspraak tussen de man en diens ouders -wat overigens ook (inhoudelijk) van de onderhavige verklaring zij- haar niet kan worden tegengeworpen. De vrouw heeft, onbetwist, gesteld deze verklaring/afspraak niet te kennen, terwijl zij het betreffende stuk ook niet heeft mede-ondertekend. Evenmin is enige genoegzame reden gesteld danwel anderszins gebleken dat zij desalniettemin toch aan een dergelijke afspraak zou zijn gebonden en zou dienen bij te dragen in enige betaling aan de ouders van de man. Derhalve zal geen rekening worden gehouden met voornoemde post.
4.8 door de ouders van de vrouw betaalde kosten; spaargeld vrouw
De vrouw heeft zich harerzijds nog beroepen op door haar ouders betaalde kosten voor een keuken, een cv-ketel en lasapparatuur, welke bedragen zij gerestitueerd wenst te zien. Dit deel van haar vordering zal de rechtbank, gezien ook het (ter comparitie alsnog gevoerde) verweer van de man, afwijzen. Ook de vrouw heeft immers aangegeven dat haar ouders deze kosten ten behoeve van “partijen” hebben gemaakt, terwijl gesteld noch gebleken is dat de ouders (de waarde van) deze zaken niet partijen gezamenlijk maar slechts de vrouw ten goede hadden willen laten komen. In zoverre verschillen de onderhavige betalingen ook van de door de ouders van de man betaalde schuur, waarbij laatstgenoemden de waarde daarvan juist uitdrukkelijk ten gunste van alleen hun zoon hadden bestemd, zodat geen sprake is van het door de vrouw gestelde meten met twee maten. Overigens waren zowel de keuken als de c.v. reeds voor het vertrek van de vrouw uit de woning aldaar geplaatst, zijn zij daarmee inbegrepen in de uitgevoerde taxaties en hebben zij naar redelijkerwijs mag worden aangenomen bijgedragen aan een waardevermeerdering van de woning, waarvan de vrouw thans mede profiteert. Betreffende het lasapparaat heeft daarnaast ter comparitie de man onweersproken opgemerkt dat dit apparaat reeds tijdens de samenleving is verkocht waarna de opbrengst ervan door partijen is opgesoupeerd.
Evenmin is, bij gebreke van door haar verschaft voldoende inzicht en duidelijkheid, plaats voor terugbetaling van spaargeld van de vrouw, nu zijzelf heeft aangegeven dat dit geld voor een echter niet genoegzaam gespecificeerd deel is gebruikt voor de aankoop van de spaarpolis en verbouwingskosten terwijl het anderzijds -naar de man onbetwist heeft gesteld- is opgegaan aan de kosten van de huishouding en allerhande consumptieve aankopen.
4.9 Samenvattend komt de rechtbank tot de volgende opstelling.
4.9.1 Aan de man wordt toegescheiden:
- de woning (sub 4.2) € 222.500,--
- de levensverzekering (4.4) € 5.599,--
- de hypothecaire leningen (4.3) -/- € 136.136,57
- de schuld aan zijn ouders (4.5) -/- € 2.275,--
€ 89.687,43
4.9.2 Aan de vrouw wordt toegescheiden:
- p.m.
4.9.3 Het te verdelen vermogen bedraagt aldus € 89.687,43, te verminderen met de waarde van de schuur (sub 4.6) ad € 11.344,51, zodat resteert € 78.342,92. Beide partijen hebben recht op de helft van dit bedrag, € 39.171,46. Derhalve dient de man uit hoofde van overbedeling laatstgenoemd bedrag aan de vrouw te betalen.
4.9.4 De medegevorderde wettelijke rente over deze uitkering zal worden toegewezen met ingang van de dag van dit vonnis. Voordien waren immers de omvang en verdeling van de gemeenschap noch de (hoogte van de) te verrekenen bedragen vastgesteld, zodat geen sprake was een vordering tot betaling van een geldsom waarvan de man respectievelijk de vrouw in verzuim was.
4.9.5 Overigens heeft de vrouw bij de toescheiding van bovengenoemde goederen aan de man (sub 6 dagvaarding) medegevorderd dat zulks zal geschieden onder de navolgende voorwaarden:
1. de man zal de vrouw voor de (verplichtingen voortvloeiende uit de) hypothecaire geldleningen en de restantschuld aan de ouders van de man vrijwaren met ontslag uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid hiervan, waarbij de bijkomende notariële kosten voor de notariële overdracht en de kosten voor ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor rekening van de man komen;
2. de man zal het door de rechtbank vast te stellen overbedelingsbedrag uitkeren uiterlijk op de dag van de notariële overdracht;
3. de notariële overdracht zal uiterlijk binnen één maand na de dag van dit vonnis geschieden.
Nu de man tegen deze voorwaarden geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank dienover-eenkomstig beslissen als hierna nader bepaald.
4.10 Voorts heeft de vrouw gevorderd dat de man aan haar een gebruiksvergoeding ad
€ 500,-- per maand zal betalen wegens het door hem genoten uitsluitend gebruik en genot van de woning. De man heeft hiertegen verweer gevoerd, daartoe stellende dat hij sedert het vertrek van de vrouw uit de woning alle lasten verbonden aan de woning alleen heeft betaald terwijl het gevorderde bedrag voor het aandeel van de vrouw te hoog is.
Evenwel is de rechtbank van oordeel dat de vrouw in redelijkheid aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding. De woning is immers mede haar eigendom, waarover zij na haar vertrek, en anders dan de man, niet heeft kunnen beschikken of gebruik van heeft kunnen maken. Nu de woning aan de man wordt toegescheiden tegen de waarde per datum feitelijk uiteengaan, is niet van belang dat hij sedertdien alle (woon-)lasten heeft betaald: ook de waardestijging over die periode komt immers uitsluitend hem ten goede. Voor wat betreft de hoogte van de te betalen vergoeding zoekt de rechtbank aansluiting bij de door de man genoemde (sub 12 antwoord in conventie/eis in reconventie) en onweersproken gebleven hypothecaire lasten ad € 631,-- per maand in totaal. Dit immers waren de feitelijke woonlas-ten van partijen ten tijde van de samenleving, zodat in redelijkheid zal worden bepaald dat de man sedert 1 januari 2004, en tot aan de dag van de notariële overdracht van de onverdeelde helft van de vrouw in de woning, aan haar een bedrag ad (de helft van € 631,-- =) € 315,50 per maand dient te betalen.
4.11 Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten van partijen worden gecom-penseerd zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De rechtbank:
in conventie en in reconventie:
scheidt aan de man toe de goederen als gespecificeerd onder 4.9.1, en aan de vrouw hetgeen is genoemd sub 4.9.2;
veroordeelt de man om wegens overbedeling aan de vrouw te betalen € 39.171,46, vermeer-derd met de wettelijke rente met ingang van heden tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt bij voorgaande toescheiding en veroordeling dat zulks geschiedt onder de voorwaar-den als genoemd onder 4.9.5 van dit vonnis;
veroordeelt de man om uit hoofde van gebruiksvergoeding aan de vrouw te betalen een bedrag van € 315,50 per maand, zulks vanaf 1 januari 2004 tot aan de dag van de notariële overdracht van de onverdeelde helft van de vrouw in de woning aan de man;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. de Jager en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.