ECLI:NL:RBMID:2006:AY9298

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
27 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
50536 HA ZA 05-610
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade na verkeersongeval met een auto

In deze zaak gaat het om een letselschadeclaim van eiser, die op 16-jarige leeftijd betrokken was bij een verkeersongeval op 28 februari 1997. Eiser, die op dat moment fietste, werd van achteren aangereden door een auto die verzekerd was bij de Onderlinge Waarborgmaatschappij OVZ. De aansprakelijkheid voor de schade werd door OVZ erkend. Eiser heeft als gevolg van het ongeval ernstige lichamelijke letsels opgelopen, waaronder een onderbeenfractuur en diverse andere verwondingen. Hij heeft langdurig medische behandelingen ondergaan, waaronder operaties en revalidatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de emotionele verwerking van het ongeval een belangrijk aspect van de zaak is, aangezien eiser na het ongeval niet in staat was om zijn leven op de oude manier voort te zetten. Hij heeft zijn koksopleiding niet kunnen afmaken en is volledig arbeidsongeschikt verklaard door het UWV. De rechtbank heeft de vordering van eiser beoordeeld, die onder andere bestond uit schadevergoeding voor verlies aan verdienvermogen, immateriële schade, en kosten voor huishoudelijke hulp. De rechtbank heeft de rapporten van de medisch deskundigen, dr. [M.] en dr. [Z.], als uitgangspunt genomen voor de beoordeling van de schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat de klachten van eiser als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd en dat hij recht heeft op schadevergoeding. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling van de arbeidsdeskundige en de te stellen vragen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 50536/ 05-610
Vonnis van 27 september 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te Hollandscheveld,
eiser,
procureur: mr. C.J. IJdema,
advocaat: mr. F.P. de Jong,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij U.A.
Onderlinge Waarborgmaatschappij OVZ Verzekeringen U.A.
gevestigd te Goes,
gedaagde,
procureur: mr. J.P. Quist,
advocaat: mr. W.A. Luiten.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating producties aan de zijde van eiser.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Op 28 februari 1997 was [eiser], die toen 16 jaar was, als bestuurder van een fiets betrokken bij een verkeersongeval. Het ongeval was te wijten aan een verkeersfout van een bestuurder van een auto, die verzekerd was bij OVZ. OVZ heeft de aansprakelijkheid voor de door het ongeval veroorzaakte schade van [eiser] erkend.
2.2. Direct na het ongeval is [eiser] naar het ziekenhuis vervoerd, waar hij geopereerd is aan een gecompliceerde open onderbeenbreuk rechts.
2.3. Op het moment van het ongeval was [eiser] leerling aan het Drenthe College te Hoogeveen. Hij volgde de vbo-opleiding afdeling Horeca en zat in het vierde – laatste – jaar. Deze opleiding heeft hij afgemaakt. Hij is niet aangevangen met de 2-jaar durende vervolgopleiding bij het Deltion College.
2.4. [eiser] verrichtte werkzaamheden bij Hotel en Congrescentrum De Bonte Wever te Slagharen. Bij brief van 3 oktober 1997 is door De Bonte Wever meegedeeld:
“(…)
Na een proefperiode zou de ambulante arbeidsovereenkomst van 15 jan. 1997 worden omgezet in een part-time arbeidsovereenkomst met een 32-urige werkweek en wel met ingang van 1 september 1997.
Door het u overkomen ongeval d.d. 28 februari 1997 kon hier echter geen uitvoering aan worden gegeven. Het was zelfs noodzakelijk om u in de wettelijke proeftijd van 2 maanden te ontslaan omdat de aard van de verwondingen dermate ernstig waren dat u niet in de gelegenheid zou zijn om uw werkzaamheden uit te voeren.
Wij waren daarom genoodzaakt af te zien van de gemaakte afspraken
(…)”
2.5. Het UWV Gak heeft [eiser] in 2002 volledig arbeidsongeschikt verklaard.
2.6. Op verzoek van [eiser] heeft chirurg/traumatoloog dr. [M.] op 28 juli 1999 een expertise verricht. Het rapport luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
Op 28-02-1997 is hij fietsend van achteren aangereden door een auto. (…) Met de ambulance is hij naar het ziekenhuis te Hoogeveen vervoerd alwaar röntgenfoto’s uitwezen dat er een onderbeenfractuur ter rechterzijde aanwezig was. Nog dezelfde nacht is hij operatief behandeld door collega [D.], chirurg in het ziekenhuis te Hoogeveen. Er is een plaatosteosynthese toegepast. Tevens zijn de huidverwondingen aan de achterzijde van het rechterbeen verzorgd. Ook was er een factuur van de kleine teen ter rechterzijde. Tevens was er sprake van huidverwondingen aan het linkerbovenbeen. Het stuitje zou verschoven zijn waardoor hij niet kan fietsen en veel last ervaart bij zitten. In een later stadium is nog een wigfractuur van Th.12 gediagnosticeerd.
In het ziekenhuis te Hoogeveen heeft hij een week verbleven en nadien is hij naar huis gegaan. Hier was door “Thuiswerk” een bed geregeld. Hij heeft zeker 5 maanden het bed gehouden.
Poliklinische controle heeft plaatsgevonden en in een later stadium werd hij behandeld in de afdeling revalidatie van het ziekenhuis te Hoogeveen.
Momenteel is hij nog onder controle bij de revalidatie-arts en heeft hij ook nog fysiotherapie. Het osteosynthesemateriaal is inmiddels verwijderd.
(…)
Tijdens het opnemen van de anamnese zijn er geen opvallende stoornissen in de hogere cerebrale (corticale/cognitieve) functies. Het ongeval lijkt mij nog niet verwerkt te zijn.
Zijn gewicht bedraagt 125 kg bij een lengte van 1.82 meter; er kan gesproken worden van ernstig overgewicht.
(…)
Wervelkolom (…) Er is geen sprake van bewegingsbeperking. Normotone rugmusculatuur bij palpatie.
Bekken (…) Er lijkt geen abnormale bewegelijkheid aanwezig te zijn. De functie van de beide heupen is ongestoord.
Ook onderzoek van de beide knieën laat geen afwijkingen zien in de zin van instabiliteit of functiebeperking.
Rechter onderbeen: er bevindt zich een litteken halverwege het onderbeen in de lengterichting verlopend, hetgeen enigszins breed is genezen en gevoelig is bij palpatie. Er is een goede trofische toestand van de musculatuur aanwezig. Er is geen rotatie afwijking of beenverkorting aanwezig.
Rechter enkel: er worden geen bijzonderheden waargenomen behoudens een verminderde eversie.
(…)
1. Wat was de aard en de ernst van de letsels. Welke diagnose(n) stelt u.
(…)
Kort samengevat
1. geringe impressiefractuur Th. XII
2. weke delen letsel linker bovenbeen (huid)
3. contusie os coccygeus
4. fractura cruris rechts
5. fractuur proximale falanx dig. V rechts.
(…)
2. Waaruit bestonden de behandelingen en wat was het resultaat. Heeft u nog suggesties ten aanzien van de therapie.
(…)
De wonden werden chirurgisch behandeld (…) De wervelfractuur heeft geen behandeling ondergaan; uit het dossier (…) laat zich lezen dat op 06-05-1997 rontgenonderzoek is verricht van de TH.W.K. en dat hierbij sprake was van een wigvorming van Th.XII. Rontgenonderzoek van de wervelkolom direct na het ongeval liet g.a. zien.
Ik heb geen wezenlijke suggesties t.a.v. de therapie, echter gezien het overgewicht is het natuurlijk van eminent belang dat betrokkene zijn lichaamsgewicht reduceert. Ook is het i.v.m. zijn rugklachten gewenst dat hij frequent gaan bewegen. (…) Ik denk dat hij zo’n 40 kg moet afvallen.
3. Welke zijn, als gevolg van het ongeval, de huidige klachten, afwijkingen en beperkingen.
Alle huidige klachten, afwijkingen en beperkingen kunnen als ongevalsgevolg geduid worden.
4. Hebben andere factoren c.q. preëxistente ziekten of aandoeningen hierop invloed. Zo ja, in welke mate.
Ik heb reeds hierboven aangegeven dat het overmatige lichaamsgewicht van betrokkene een uiterst negatieve factor is.
Geen andere factoren lijken van belang.
5. Zouden de huidige klachten en/of verschijnselen ook op enig moment ontstaan zijn als betrokkene het ongeval niet was overkomen. Zo ja, op welke termijn.
Neen.
6. Is er sprake van een eindtoestand, dan wel een stationaire toestand. Hoe schat u, in de toekomst, eventuele verbetering of verslechtering in.
Zoals de zaak er nu voorstaat, kan er wel van een stationaire toestand worden gesproken. Ik heb reeds aangegeven dat verbetering mogelijk moet zijn bij adequate gewichtsreductie.
7. Welke is het percentage blijvende invaliditeit, als gevolg van het ongeval (…).
Er laat zich een percentage blijvende invaliditeit berekenen voor:
1. fractuur Th.XII;
2. contusie os coccygeus; de klachten zijn reëel, evenzo de onderzoeksbevindingen;
3. verminderde functie van de rechter enkel als uiting van de doorgemaakte fractura cruris.
(…)
C.V.C.: 2+5+1= 8% G.P.
8. Zijn er, als gevolg van het ongeval, beperkingen met betrekking tot het huishouden en de beroepsuitoefening.
Zo ja, welke beperkingen zijn dat.
(…) Betrokkene zou een koksopleiding volgen, maar dat is (wegens klachten) mislukt. Ziet u in de toekomst nog mogelijkheden tot het aanvaarden van een dergelijke opleiding en daarbij dus het uitoefenen van een dergelijke baan.
Het is aannemelijk dat er (enige) beperkingen zijn m.b.t. het huishouden en de beroepsuitoefening. Zware rugbelastende activiteiten moeten vermeden worden, zowel in het huishouden als bij de beroepsbeoefening. Een min of meer normaal gebruik van de rug moet mogelijk zijn, m.n. na forse gewichtsreductie.
Van zijn vader begreep ik dat betrokkene ook graag op de markt wil gaan werken (zoals zijn vader). Ik denk dat men het plan om zijn beroep als kok uit te oefenen, heeft laten varen. Ook nu zou betrokkene zijn vader al regelmatig assisteren bij marktwerkzaamheden.
Het gehele ongeval heeft een uiterst negatieve invloed op het functioneren van betrokkene. M.b.t. de mededeling van zijn vader dat hij vroeger een actieve en dynamische jongen was, altijd bezig was en altijd plannen smeedde, is daar mijns inziens weinig meer van over en dat betrokkene mentaal een behoorlijke klap heeft gehad.
De huidige situatie rechtvaardigt een neuropsychologisch onderzoek.
N.a.v. de door u gestelde vraag denk ik dat het niet reëel is om te verwachten dat betrokkene nog een koksopleiding zal gaan volgen of dat hij het beroep van kok zal uitoefenen.
(…)”
2.7. Op 7 december 1999 heeft een neuropsychologisch onderzoek plaatsgevonden. De neuropsycholoog dr. [Z.], heeft het navolgende gerapporteerd:
“(…)
VRAAGSTELLING: Bestaan er cognitieve tekorten, bij een 18-jarige leerling kok die op 28 februari 1997 op de fiets door een auto werd aangereden en daarbij diverse letsels en facturen opliep.
(…)
Emotionele verwerking: [eiser] voelt zich buitengewoon gedupeerd, zowel door de dronken automobilist als door diverse behandelaars. (…)
Een opvallend gegeven in [eiser]’s ziektegeschiedenis is, dat diverse behandelingen afgebroken werden of uitvielen door zijn gevoelsmatige reacties.
(…)
Zelfbeeld: Hierboven is al vermeld dat [eiser] erg aan thuis gehecht is en erg veel van lekker eten houdt.
(…)
SAMENVATTING EN CONCLUSIES:
1. [eiser] is een jongen van gemiddelde intelligentie, die bezig was met het afronden van zijn koksopleiding toen hij op 16-jarige leeftijd op de fiets geschept werd door een automobilist die onder invloed van alcohol verkeerde. Hij liep daarbij diverse letsels op, maar geen traumatisch hersenletsel: er was geen sprake van bewusteloosheid of amnesie. Hij heeft na dit ongeval maandenlang bedrust gehouden, hoewel zijn ouders en artsen hem wilden mobiliseren. Hij heeft sinds dit ongeval last van zijn rug en stuitje, hij gaat soms door zijn enkel en zijn scheenbeen is gevoelig gebleven. Hij merkt geen verbetering meer in zijn toestand.
Pas bij doorvragen geeft hij ook cognitieve problemen aan: hij kan nu veel minder onthouden dan voorheen en hij heeft nu meer moeite met hoofdrekenen en plannen.
2. De ouders vertellen dat [eiser] op de basisschool een goede leerling was en wilskracht toonde. Toch was hij meer een doe-jongen en ook had hij geen talenknobbel, zodat beroepsonderwijs voor hem het meest geschikt leek. Dhr. en mevr. [ouders van eiser] typeren hun zoon als een goeie lobbes. Slechte eigenschappen heeft hij eigenlijk niet, hij verzorgt zijn dieren maar drinkt en rookt niet terwijl vrouwen en disco’s hem niet interesseren.
De ouders signaleren de volgende veranderen bij hun zoon:
- hij is af en toe depressief.
- hij is nu eerder kwaad maar ook meer wrokkig en star.
- hij is altijd maar moe, hij hangt maar wat.
- hij is eerder bang dan vóór het ongeval.
- hij heeft moeite met hoofdrekenen, d.w.z. hij vraagt vader bedragen na als ze samen op de
markt staan.
Een opvallend gegeven is, dat de behandeling na het ongeval enkele malen doorkruist werd of doorkruist dreigde te worden door emotionele reacties van [eiser]. Direct na de aanrijding wou hij niet naar het ziekenhuis, thuis wilde hij niet van bed af komen, hij wilde niet van huis voor een revalidatieprogramma en fysiotherapie werd herhaaldelijk door hem afgebroken omdat de behandelaars hem niet lagen.
3. Bij onderzoek is hij coöperatief en praat hij veel. In zijn gedrag en uitspraken komt hij niet over als een puber of jong volwassene, maar eerder als een schooljongen. Zijn werktempo ligt vrij laag, hij neemt rustig de tijd voor alle opgaven. Hij haalt een IQ van 95 à 100, zonder tekenen van intelligentieverval. De geheugenfuncties zijn in de testsituatie in orde: inprenting, herinnering en herkenning leveren normale of zwak-normale scores op. Als enige afwijking valt een lichte traagheid op in cognitieve taken zoals Cijfers en Kleuren benoemen. Ook een visuele zoektaak werkt hij te traag en onvoldoende accuraat af. Zijn visuele reactietijden zijn marginaal, d.w.z. op de rand van het normale voor zijn leeftijd.
Het hoofdrekenen is strikt genomen niet afwijkend: [eiser] presteert goed op de subtest Hoofdrekenen van de WAIS. Het enige afwijkende is dus, dat hij was traag is, ook in het hoofdrekenen.
4. Onderzoek van de persoonlijkheid met drie vragenlijsten wijst uit, dat er sprake is van neurotische labiliteit: [eiser] heeft sterke gevoelens van inadequatie en daarnaast veel angsten en onzekerheden, schuldgevoelens e.d. Zijn zelfwaardering is “zeer laag” en de stemming is gedeprimeerd. Uit zijn eigen uitspraken blijkt dat hij zich ernstig ingeperkt en gefrustreerd voelt in zijn mogelijkheden en hij praat nog veel over de dader. De conclusie moet zijn dat hij het ongeval en de nasleep emotioneel nog niet verwerkt heeft.
Van groot belang is het gegeven dat [eiser] in zijn emotionele ontwikkeling een opvallende achterstand vertoont: hij is nooit aan zijn pubertijd begonnen, hij hangt sterk aan huis en aan zijn ouders en hij heeft geen volwassen interesses. Een levensplan heeft hij kennelijk ook nog niet, hij laat zich leiden door zijn omgeving en komt in verzet als men zijn korte-termijn behoeften (lekker eten, geborgenheid) frustreert.
5. Het is enigszins zorgwekkend, in deze situatie, dat [eiser] voornamelijk met boosheid en huilen reageert wanneer mensen zijn gedrag trachten om te buigen. Daarbij bestaat het vermoeden, dat hij zijn patiëntenrol soms wat uitbuit. Illustratief is de opmerking van zijn moeder, dat [eiser] altijd maar zit te hangen en daarbij zijn stuitje en rug de schuld geeft zodat moeder “er weleens moe van wordt”.
6. Samenvattend: ernstige verwerkingsproblematiek bij een ongevalsslachtoffer dat in zijn emotionele ontwikkeling achtergebleven is. Cognitieve tekorten zijn er nauwelijks: er wordt enige traagheid gevonden in cognitieve taken en visuele reactietijden, maar deze kan ten dele bepaald zijn door moeheid en een gedeprimeerde stemming.
BELEID
Momenteel gaat het niet goed, d.w.z. de situatie is uitzichtloos. [eiser] zit volledig vast in zijn rol als pijnpatiënt en slachtoffer, en iedere vorm van somatische therapie zal alleen maar bijdragen aan het continueren van die houding. Van de ouders mag niet verwacht worden dat zij zelfstandig hun zoon tot een meer volwassen functioneren opvoeden, m.a.w. professionele hulp is hier dringend gewenst. Wij adviseren verwijzing naar de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie in het AZG.
ANTWOORDEN OP DE VRAGEN d.d. 19-10-1999:
1. Cognitieve dysfunctie blijft beperkt tot een lichte traagheid in mentale taken. Geheugenstoornissen worden in de testsituatie niet gevonden.
2. Er is weinig overeenstemming tussen deze bevindingen en de klachten. Dat wil zeggen, betrokkene klaagt niet spontaan over cognitief dysfunctioneren maar over pijn, ongemak en beperkingen die uit zijn fysieke letsels voortkomen.
3. De lichte traagheid is op goede gronden in verband te brengen met het trauma, via tussenliggende factoren: moeheid, pijn en een gedeprimeerde stemming. Deze factoren verhinderen een optimale cognitie.
4. De lichte traagheid heeft naar onze schatting geen beperkingen tot gevolg in zijn huidige bestaan. O.a. heeft onderzochte zijn rijbewijs kunnen halen (theorie en praktijk) en is hij tot nu toe met succes bezig met een avondstudie. Ook is hij in staat om op de markt zaken te verkopen en met geld om te gaan. De traagheid zou echter zeker tot ernstige beperkingen in zijn beroep leiden: koks staan vrijwel altijd onder tijdsdruk en moeten in staat zijn om hun aandacht te verdelen.
Zoals uit de voorgaande tekst moge blijken zijn we van mening dat de stagnerende emotionele verwerking van het ongeval en de nasleep het wezenlijke probleem van de zaak is.”
2.8. [eiser] heeft de verzekeringsarts, drs. [E.], tevens medisch adviseur bij Schadetax, verzocht een belastbaarheidsprofiel te maken. Dit profiel is opgemaakt op basis van de medische rapportage van dr. [M.]. Op grond van het belastbaarheidsprofiel heeft Arbeidsdeskundig - Technisch – Adviesbureau Wenning op 28 maart 2003 een arbeidsdeskundig rapport opgemaakt.
Het geschil
[eiser] vordert - samengevat – dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. OVZ zal veroordelen om aan [eiser] te betalen het bedrag van € 573.349,16 waarbij het bedrag van € 528.973,23 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf kapitalisatiedatum – te weten 1 januari 2003 – alsmede € 25.000,-- dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 1997, alsmede het bedrag van € 19.375,93 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2005, alsmede
II. OVZ zal veroordelen tot het verstrekken van een deugdelijke fiscale garantie, alsmede
III. de veroordeling zal uitspreken onder het voorbehoud dat de huidige WAJONG-uitkering blijft voortbestaan, alsmede
IV. OVZ zal veroordelen in de kosten van dit geding.
Subsidiair:
De primaire vordering toe zal wijzen met vermindering van de gevorderde schade ten titel van huishoudelijke hulp en verlies van zelfwerkzaamheid waarbij voor deze schade een voorbehoud wordt toegewezen.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering de vaststaande feiten en het navolgende ten grondslag. Als gevolg van het ongeval heeft [eiser] letsel opgelopen. Hij begroot zijn schade als volgt:
a. verlies aan verdienvermogen, verlies zelfwerkzaamheid
en huishoudelijke hulp € 380.071,69
b. pensioenschade € 27.747,54
c. belastingschade € 121.154,--
d. immateriële schadevergoeding € 25.000,--
e. overige materiele schade € 2.971,08
f. kosten rechtsbijstand € 16.404,85
-----------------
totaal € 573.349,16
3.3. OVZ voert verweer. Zij betwist allereerst dat de beperkingen die [eiser] thans nog ondervindt beschouwd kunnen worden als ongevalsgevolgen. De klachten en beperkingen die thans voor [eiser] een belemmering zijn om werkzaamheden bij derden te gaan verrichten, houden verband met zijn persoonlijkheid en extreme overgewicht. Indien al gesproken kan worden van letsel ten gevolge van het ongeval, is er geen schade aan de zijde van [eiser]. De eenzijdig ingewonnen medische expertises kunnen geen grond zijn voor de afwikkeling van de schade zoals door [eiser] berekend. Uit de rapporten blijkt dat de kans dat OVZ als (zelfstandig) kok aan de slag zou gaan, niet aannemelijk is. Volgens OVZ was een carrière als markthandelaar dan wel als hulp op de camping van zijn ouders meer voor de hand liggend en de beperkingen die hij zou hebben, staan een dergelijke carrière niet in de weg. Met betrekking tot de gevorderde kosten van huishouding is OVZ van mening dat het, gelet op het neuropsychologisch rapport, niet aannemelijk is dat [eiser] zelfstandig zal gaan wonen, terwijl er ook geen zodanige beperkingen zijn om werkzaamheden in en om een woning te verrichten. Zware rugbelastende werkzaamheden komen in het huishouden niet voor. Bovendien betwist OVZ de juistheid van het beperkingenprofiel dat de medisch adviseur van Schadetax heeft vastgesteld. De vordering tot immateriële schadevergoeding is onevenredig hoog. Een smartengeldvergoeding van € 5.000,-- is toewijsbaar. Met betrekking tot de overige schade is OVZ van mening dat [eiser] deze vordering niet toekomt. Het feit dat [eiser] de geiten niet heeft kunnen melken is geen verplaatste schade op [eiser]. Voor wat betreft de kosten voor rechtsbijstand stelt OVZ zich op het standpunt dat de belangenbehartiger van [eiser] juist contraproductief heeft gehandeld, zodat geen sprake is van redelijke kosten ex artikel 6:96 BW. Voor zover deze kosten toewijsbaar zijn, betwist OVZ de hoogte daarvan. Indien er sprake mocht zijn van verlies van arbeidsvermogen is OVZ bereid die schade te vergoeden en een belastinggarantie te verstrekken. De gevorderde pensioenschade is naar de mening van OVZ niet toewijsbaar. Niet aannemelijk is dat [eiser] zonder ongeval in loondienst bij derden zou zijn gegaan en aanspraak zou hebben op pensioen. Als ondernemer kan [eiser] bovendien zelf zorgdragen voor zijn pensioenvoorziening. Bij de schadeberekening is bovendien geen rekening gehouden met de door OVZ betaalde voorschotten. De vordering dat de uit te spreken schadevergoeding zal geschieden onder het voorbehoud van voortbestaan van de WAJONG-uitkering kan niet worden toegewezen. [eiser] kan niet afwikkelen op basis van een afweging van goede en kwade kansen en een voorbehoud maken voor de kwade kansen.
4. De beoordeling
4.1. OVZ heeft aansprakelijkheid voor de schade van [eiser] ten gevolge van het verkeersongeval van 28 februari 1997 erkend. De vraag die vervolgens als eerste beantwoord dient te worden is of het (rest)letsel van [eiser] het gevolg is van het ongeval of dat dit (eventueel: mede) het gevolg is van andere, al dan niet reeds voor het ongeval aanwezige en met het ongeval niet samenhangende (lichamelijke) problemen van [eiser].
4.2. Ter vaststelling van de aard en omvang van de (lichamelijke) klachten en of deze als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd, heeft [eiser] zijn medisch dossier overgelegd en heeft hij chirurg-traumatoloog dr. [M.] en neuropsycholoog dr. [Z.] aangezocht voor het verrichten van een medische expertise. OVZ heeft bij conclusie van antwoord de geconstateerde beperkingen niet betwist, doch in het kader van het verlies aan verdienvermogen aangevoerd dat er – op basis van de rapporten – geen sprake is van algehele en blijvende arbeidsongeschiktheid, maar dat de enige beperking zware rugbelastende werkzaamheden zijn.
4.3. De rechtbank zal de rapporten van dr. [M.] en dr. [Z.], die uitvoerig, goed onderbouwd en consistent zijn, als uitgangspunt nemen bij het antwoord op de partijen verdeeld houdende vraag naar de ongevalsgevolgen. Zij overweegt in dit kader dat de rechter weliswaar vrij is in de (bewijs) waardering van een rapport van een partijdeskundige – aan een dergelijk rapport komt in het algemeen minder betekenis toe dan aan het rapport van een door de rechtbank benoemde deskundige – maar dat wanneer, zoals hier, beide partijen in de procedure de rapporten tot uitgangspunt nemen en de rapporten deugdelijk en goed onderbouwd zijn, de rechter het rapport niet gemakkelijk zal passeren. Essentieel is dat partijen vanwege het beginsel van hoor en wederhoor in de procedure zich ten overstaan van de rechter hebben kunnen uitlaten over de bewijsmiddelen, waaronder de rapportages.
4.4. OVZ heeft vervolgens het causaal verband tussen de klachten en het ongeval betwist met de stelling dat [eiser] zwaar overgewicht heeft en is blijven steken in zijn ontwikkeling, zodat sprake is van persoonlijkheidsstoornissen in plaats van ongevalsgevolgen.
4.5. De rechtbank verwerpt het verweer van OVZ. Voorop wordt gesteld dat op grond van de predispositie-rechtspraak van de Hoge Raad (HR 4 november 1988, NJ 1989, 751 en HR 8 februari 1985, NJ 1986, 136 en 137) het causaal verband tussen de bij [eiser] na de aanrijding opgetreden klachten en de onrechtmatige veroorzaking van de aanrijding niet is verbroken omdat sprake is van bepaalde persoonlijkheidskenmerken. Dat laat echter onverlet dat sprake moet zijn van een conditio sine qua non-verband tussen de aanrijding en de door [eiser] gestelde schade. Dit verband ontbreekt als de beperkingen van [eiser], de aanrijding weggedacht, reeds bestonden en de aanrijding die beperkingen niet zou hebben geluxeerd of verergerd. Zowel dr. [M.] als ook dr. [Z.] hebben geoordeeld dat alle klachten toegeschreven kunnen worden aan het ongeval. Onvoldoende gemotiveerd weersproken is dat [eiser] voor het ongeval een “normale” jongen was met wellicht andere interesses dan het gros van de jongens van zijn leeftijd, maar dat hij wel zijn eigen tijdsbesteding had (zoals het verzorgen van de geiten), parttime werkzaamheden verrichtte en het redelijk goed deed op school. [eiser] was derhalve een energieke jongen met toekomstplannen en is als gevolg van het ongeval een passieve jongen geworden die, zo begrijpt de rechtbank, thans niet veel vreugde meer heeft in het leven. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat OVZ, mede gezien het oordeel van dr. [M.], die zich van het overgewicht van [eiser] heeft vergewist, maar er geen consequenties aan verbindt bij de beantwoording op de vragen, op geen enkele manier aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser] ook zonder ongeval als gevolg van zijn overgewicht de door dr. [M.] aangegeven klachten zou hebben ontwikkeld. Voorzover OVZ heeft willen betogen dat [eiser] ten gevolge van het overgewicht een verhoogd risico liep om bij een ongeval de desbetreffende klachten (al dan niet vanwege psychologische factoren) te ontwikkelen, miskent OVZ dat dit (eventuele) verhoogde risico, nu sprake is van schending van een verkeers- en veiligheidsnorm, voor haar rekening komt. Immers, bij (letsel)schade als gevolg van schending van een verkeers- en veiligheidsnorm, brengt de aard van de aansprakelijkheid mee dat OVZ [eiser] heeft te nemen zoals hij was ten tijde van het ongeval en kan OVZ zich niet met succes beklagen over het feit dat [eiser] te zwaar is dan wel dat hij (in hoge mate) “aan zijn ouders hangt” en nog (enigszins) kinderlijk zou zijn. Voor zover uit de rapporten van de deskundigen volgt dat bij [eiser] sprake is van een bijzondere gesteldheid waardoor de door hem ervaren klachten en beperkingen ernstiger zijn of dat herstel langer duurt dan normaliter het geval zou zijn, staat dit niet aan toerekening in de weg. De rechtbank gaat om die reden dan ook voorbij aan het verzoek van OVZ een psychiatrisch onderzoek te laten doen.
4.6. De slotsom is dat de rechtbank bij de beoordeling van de diverse vorderingen van [eiser] er van zal uitgaan dat [eiser] ten gevolge van het ongeval de door dr. [M.] vastgestelde klachten heeft en zal houden en dat die klachten zijn te beschouwen als ongevalsgevolg.
Verlies aan verdienvermogen
4.7. De belangrijkste schadepost betreft het verlies aan verdienvermogen. Daarbij gaat het erom het verschil vast te stellen tussen wat feitelijk sinds het ongeval aan inkomsten uit arbeid is en zal (kunnen) worden verworven en wat dat zou zijn geweest als het ongeval niet was geschied. Hiertoe zal een vergelijking moeten worden gemaakt van de hypothetische arbeids- en inkomenssituatie van [eiser] zoals die zich zonder het ongeval redelijkerwijs zou hebben ontwikkeld en de situatie waarin hij door het ongeval is komen te verkeren. Bij de bepaling van de schade wegens verlies verdienvermogen is [eiser] uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- [eiser] is thans (volledig) arbeidsongeschikt;
- Hij zou in de zomer van 1997 zou aanvangen met de koksopleiding (niveau 2);
- hij zou medio 1999 aanvangen als kok;
- hij zou een vervolgopleiding volgen tot zelfstandig werkend kok (niveau 3);
- hij heeft de arbeidsovereenkomst met De Bonte Wever niet kunnen nakomen.
4.8. OVZ betwist dat [eiser] niet meer in staat is om te werken. Zij legt daartoe het volgende ten grondslag. [eiser] volgde ten tijde van het ongeval een vooropleiding VBO, afdeling horeca en zou voornemens zijn geweest de koksopleiding te gaan volgen. Zij ziet niet in waarom [eiser] enige tijd na het ongeval niet met deze opleiding heeft kunnen aanvangen, nu hij wel een aanvang heeft genomen met het behalen van zijn middenstandsdiploma. Dat hij deze niet heeft gehaald, heeft niet te maken met het ongeval, maar omdat het laatste vak te hoog gegrepen was. Hij heeft voorts zijn autorijbewijs gehaald. Volgens dr. [M.] heeft [eiser] enkel zware rugbelastende werkzaamheden als beperking. Werkzaamheden als kok lijken daarmee niet per definitie onmogelijk. Daarnaast uit OVZ twijfels bij de vraag of [eiser] zonder ongeval de opleiding tot kok succesvol had kunnen afronden en of hij een aanstelling als kok had kunnen krijgen gelet op het feit dat hij geen werkervaring had. Gelet op de beschreven persoonlijkheid van [eiser] is volgens OVZ de vraag gerechtvaardigd of [eiser] daadwerkelijk na voltooiing van een koksopleiding in die hoedanigheid aan het werk zou zijn gegaan. Ook zijn overgewicht zou kunnen leiden tot arbeidsongeschiktheid.
4.9. OVZ heeft de betwisting van de stelling van [eiser] dat hij (volledig) arbeidsongeschikt is, met de hiervoor aangehaalde gegevens voldoende onderbouwd. Om te kunnen bepalen of [eiser] (volledig) arbeidsongeschikt is, dient een onderzoek door een arbeidsdeskundige te worden verricht. De deskundige dient allereerst na te gaan of [eiser] gelet op de door dr. [Z.] en dr. [M.] vastgestelde beperkingen en rekening houdend met zijn opleiding, belangstelling en werkervaring, passend werk zou kunnen verrichten dan wel nog een opleiding zou kunnen volgen als door hem was gewenst. Indien dat het geval is dient hij na te gaan wat de kans is of het (op termijn) vinden van dat werk en welk inkomen hij daarmee zou kunnen verwerven. Ook dient hij na te gaan of [eiser] zijn kansen op de arbeidsmarkt kan vergroten door het volgen van een opleiding of cursus, en zo ja welke. Indien de arbeidsdeskundige mogelijkheden ziet, dient wellicht een reintegratietraject te worden ingezet.
Huishoudelijke hulp en verlies zelfwerkzaamheid
4.10. [eiser] stelt zich op het standpunt dat, conform het rapport dat is opgemaakt door Arbeidsdeskundig Bureau Wenning, de totale hulpbehoefte moet worden vastgesteld op 3,8 uur per week. [eiser] gaat ervan uit dat hij vanaf zijn 26e levensjaar zelfstandig zou gaan wonen. Indien als uitgangspunt een uurloon van € 10,-- wordt gehanteerd, dient er uitgegaan te worden van een bedrag van € 1.976,-- per jaar.
4.11. OVZ heeft de omvang van deze post gemotiveerd bestreden. Zij heeft aangevoerd dat er ten onrechte in het rapport vanuit is gegaan dat [eiser] ook een tuin zou moeten onderhouden en dat er rekening gehouden moet worden met kinderverzorging en kinderbegeleiding. Evenmin moet uitgegaan worden van 52 weken per jaar, terwijl geen rekening is gehouden met de fiscale aftrekbaarheid. OVZ is van mening dat niet vaststaat dat [eiser] vanaf zijn 26e zelfstandig zou gaan wonen. Hij is thans 25 jaar terwijl uit niets blijkt dat hij aanstalten heeft gemaakt het ouderlijk huis te verlaten.
4.12. Gelet op de gemotiveerde betwisting door OVZ, is de rechtbank van oordeel dat aan de arbeidsdeskundige eveneens zal moeten worden voorgelegd of en zo ja, in welke mate [eiser] huishoudelijke hulp nodig zal hebben en wat de kosten daarvan zullen zijn.
Immateriële schade
4.13. [eiser] stelt dat hij als gevolg van het hem overkomen verkeersongeval forse klachten en beperkingen heeft opgelopen. Daarnaast is er psychisch leed ontstaan daar hij te kampen heeft (gehad) met verwerkingsproblematiek. [eiser] is van mening dat een bedrag van € 25.000,-- redelijk is. Hij zoekt daarbij aansluiting bij het handboek Smartengeld.
4.14. OVZ heeft dit bedrag betwist. Zij verwijt [eiser] dat hij, in strijd met het advies, geen psychiatrische hulp heeft gezocht en niet heeft willen afvallen en is van mening dat dit in de smartengelduitkering tot uiting moet komen. Zij is van mening dat hooguit een bedrag van € 5.000,-- toewijsbaar is.
4.15. Artikel 6:106 lid 1 sub b BW geeft een recht op vergoeding van immateriële schade naar billijkheid indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In dit kader is uit de thans voorhanden zijnde medische gegevens – die door OVZ niet zijn betwist – komen vast te staan dat [eiser] ten gevolge van de aanrijding fysieke klachten heeft gekregen. Onder ‘aantasting van de persoon’ moet ook worden begrepen geestelijk letsel. Uit de rapporten blijkt dat [eiser] te kampen heeft met ernstige verwerkingsproblematiek. [eiser] heeft voor de hoogte van de door hem gevorderde schadevergoeding verwezen naar een aantal nummers in de Smartengeldbundel. Voor zover deze al beschouwd kunnen worden al vergelijkbare gevallen, valt niet in te zien waarom thans een vergoeding van € 25.000,-- daaraan moet worden gekoppeld, nu de door [eiser] genoemde voorbeelden zelf ook verwijzen naar (veel) lagere bedragen. De rechtbank is van oordeel dat hier, alles overziend, redelijkheidshalve een smartengeldvergoeding van € 5.000,-- tegenover staat.
Belasting- en pensioenschade
4.16. [eiser] verwijst hiervoor eveneens naar de actuariële berekening van het arbeidsdeskundig bureau, hetgeen uitkomt op een bedrag van € 27.747,54 aan pensioenschade en een bedrag van € 121.154,-- aan belastingschade.
4.17. OVZ betwist dat [eiser] geen werkzaamheden meer zou kunnen verrichten, zodat van pensioenschade en belastingschade geen sprake kan zijn. Gelet op het hiervoor overwogene zal dit onderdeel worden aangehouden totdat duidelijkheid bestaat omtrent het verlies aan verdienvermogen van [eiser] en de mogelijkheden om werkzaamheden te verrichten.
Overige materiele schade
4.18. [eiser] stelt dat deze schade betrekking heeft op de periode dat [eiser] in het ziekenhuis heeft gelegen dan wel aan het revalidatietraject was begonnen. De kosten zien met name op een vergoeding inzake het ziekenhuisverblijf, reiskosten en telefoon- en portokosten, alsmede verzorgingskosten door de ouders en verplaatste schade met betrekking tot de verzorging van de huisdieren en met name 200 geiten. In totaal is hiermee een bedrag van € 2.971,08 gemoeid.
4.19. OVZ voert aan dat het hier niet gaat om schade van [eiser] zelf, doch van zijn ouders. Het melken van de geiten was een hobby waar hij niet voor betaald kreeg. De ouders zijn niet vorderingsgerechtigd zodat aan deze schadepost voorbij dient te worden gegaan.
4.20. De rechtbank overweegt als volgt. OVZ heeft geen verweer gevoerd tegen de kosten die gemoeid zijn met ziekenhuisverblijf, reiskosten, telefoon- en portokosten, zodat deze toewijsbaar zijn conform produktie 17 bij de dagvaarding (€ 24,97, 647,23, € 400,--, € 31,76 en € 74,15). Met betrekking tot de kosten in verband met bezoek is de rechtbank van oordeel dat deze kosten in beginsel te beschouwen zijn als verplaatste schade. Echter, in dit geval betreft geen het kosten die de ouders ten behoeve van [eiser] hebben gemaakt, doch veeleer ten behoeve van het bezoek, terwijl gesteld noch gebleken is dat [eiser] met dit bezoek een nauwe persoonlijke of familierelatie heeft. Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Dit lot geldt ook voor de gevorderde kosten terzake gas/water/elektra. Ter zake de verzorgingskosten door de ouders wordt het volgende overwogen. Wanneer iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is ernstig letsel oploopt, waarvan het herstel niet alleen ziekenhuisopname en medische ingrepen vergt, maar ook verpleging en verzorging thuis, is de aansprakelijke van de aanvang af verplicht de gekwetste in staat te stellen zich van die noodzakelijke verpleging en verzorging te voorzien. Indien het dan, zoals in het onderhavige geval, gaat om een gewond kind waarvan de ouders op redelijke gronden zelf de voor genezing en herstel van het kind noodzakelijke verpleging en verzorging op zich nemen in plaats van deze taken aan professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners toe te vertrouwen, voldoen de ouders in natura aan een verplichting die primair rust op de aansprakelijke. De redelijkheid brengt in een dergelijk geval mee dat het de rechter vrijstaat bij het beantwoorden van de vraag of het kind vermogensschade heeft geleden en op welk bedrag deze schade kan worden begroot, te abstraheren van de omstandigheden dat die taken in feite niet door dergelijke hulpverleners worden vervuld, dat de ouders jegens het kind geen aanspraak op geldelijke beloning voor hun inspanningen kunnen doen gelden, en dat zij - zoals hier - in staat zijn die taken te vervullen zonder daardoor inkomen te derven. Nu geen hogere vergoeding ter zake van verpleging en verzorging is gevorderd dan het geschatte bedrag van de bespaarde kosten van professionele hulp, is de vordering toewijsbaar (derhalve € 635,04).
Ten aanzien van de kosten voor het melken van de geiten geldt het volgende. In beginsel kan dat als verplaatste schade beschouwd worden. Immers, ook al wordt dit hobbymatig door [eiser] gedaan, het feit dat hij als gevolg van het ongeval daar niet meer toe in staat was en de ouders daarom hulp hebben moeten inschakelen brengt met zich dat deze kosten bij afwezigheid van het ongeval niet zouden zijn gemaakt. OVZ heeft niet betwist dat de ouders een arbeidskracht hebben moeten inschakelen voor het melken van de geiten, zodat dit gedeelte van de vordering eveneens toewijsbaar is (€ 737,10).
Kosten rechtsbijstand
4.21. [eiser] heeft Schadetax benaderd teneinde zijn belangen te behartigen. Gezien de complexiteit van de zaak is deze inschakeling redelijk geweest. De totale kosten van rechtsbijstand bedragen € 18.483,86. OVZ heeft een bedrag van € 2.079,01 betaalbaar gesteld, zodat resteert een bedrag van € 16.404,85.
4.22. OVZ is van mening dat door de opstelling van de belangenbehartiger niet gesproken kan worden van redelijke kosten zoals bedoeld in artikel 6:96 BW. Subsidiair is zij van mening dat het gevorderde uurtarief niet redelijk is.
4.23. In een geval, zoals het onderhavige, waarin niet of nog niet in rechte is komen vast te staan dat schade is geleden, biedt artikel 6:96 lid 2 geen grondslag voor een verplichting tot vergoeding van kosten die worden gemaakt om vast te stellen of als gevolg van een gebeurtenis schade is geleden en, zo ja, of daarvoor iemand aansprakelijk kan worden gehouden. Omdat degene die aansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen van een door hem veroorzaakte aanrijding in beginsel binnen de grenzen van art. 6:98 BW aansprakelijk is voor alle schade die de benadeelde als gevolg van die gebeurtenis heeft geleden, kunnen evenwel de (redelijke) kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ook voor vergoeding in aanmerking komen wanneer uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden. Wel moeten die kosten als gevolg van de aanrijding zijn gemaakt en dienen zij tevens in een zodanig verband met de aanrijding te staan dat zij aan de daarvoor aansprakelijke persoon, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kunnen worden toegerekend. In beginsel ligt het ook op de weg van de benadeelde die vergoeding van kosten als de onderhavige vordert, om dit verband bij voldoende gemotiveerde betwisting daarvan te bewijzen. De rechter kan echter in de omstandigheden van het geval aanleiding zien dit bewijs voorshands geleverd te achten. Daarbij zullen met name de aard en de ernst van de nader te onderzoeken aanwijzingen voor het bestaan van letsel en de mate van waarschijnlijkheid dat dit letsel in verband staat met het ongeval van belang zijn.
Voor de vraag of kosten van deskundige bijstand als een gevolg van de aanrijding voor vergoeding in aanmerking komen, geldt het vorenoverwogene eveneens, met dien verstande dat wat betreft de vraag of deze schade in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, dat deze aan de daarvoor aansprakelijke persoon kan worden toegerekend, dient te worden beoordeeld of het redelijk was in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van de aanrijding deskundige bijstand in te roepen en of de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.
4.24. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten voor rechtsbijstand toewijsbaar zijn. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat de belangenbehartiger en OVZ niet bepaald op een lijn zaten bij het voortraject in deze zaak. Feit is dat dit een complexe letselschadezaak betreft, waarin [eiser] noodzakelijkerwijs zich moest bedienen van een deskundige. Dat deze deskundige en OVZ het niet eens zijn geworden, brengt nog niet met zich dat daardoor de kosten onnodig zijn gemaakt. De enkele opmerking dat de belangen zijn behartigd door een letselschadebehandelaar van HBO-niveau, zodat het gevorderde uurtarief te hoog is, zal de rechtbank voor rekening van OVZ laten. De gevorderde kosten komen de rechtbank niet buitensporig voor. De vordering (€ 16.404,85) zal dan ook als onvoldoende gemotiveerd betwist worden toegewezen.
Belastinggarantie
4.25. Mocht sprake zijn van een schade wenst [eiser] een belastinggarantie voor het geval het door OVZ te betalen bedrag als inkomen aan belastingheffing zou worden onderworpen. OVZ heeft zich akkoord verklaard met de afgifte van een belastingverklaring en zij heeft bij dupliek een garantie overgelegd die, volgens haar, gebruikelijk is bij letselschades. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat een belastinggarantie afgegeven dient te worden voor de gehele uitkering die uiteindelijk eventueel zal worden toegewezen. De door OVZ in het geding gebrachte belastinggarantie ziet evenwel slechts op de uitkering in het kader van verlies van arbeidsvermogen. Derhalve zal aansluiting gezocht worden bij de bij dagvaarding als productie 19 overgelegde belastinggarantie. De rechtbank gaat er evenwel vanuit dat partijen dit in onderling overleg tot een goed einde zullen weten te brengen, gelet op het feit dat OVZ geen verweer heeft gevoerd tegen het afgeven van een dergelijke verklaring.
WAJONG-garantie
4.26. Partijen verschillen van mening over de vraag of OVZ een Wajong-garantie dient af te geven. Een Wajong-garantie is alleen aan de orde wanneer in de situatie na een ongeval wordt uitgegaan van toekomstig inkomen uit een Wajong-uitkering. In beginsel is een vordering tot afgifte van een dergelijke garantie toewijsbaar. De rechtbank sluit zich op dit punt aan bij de (inmiddels) vaste rechtspraak van het gerechtshof te Arnhem (Hof Arnhem 21 december 2004, LJN: AU 4722). Het hof heeft in deze bepaald dat in geval van veroordeling tot betaling van een bedrag ineens conform artikel 6:105 lid 1 BW de wetgever niet, zoals in het geval van veroordeling tot betaling van periodiek uit te keren bedragen volgens beide leden 1 en 2, van de daarvoor in lid 2 voorziene mogelijkheid van wijziging achteraf heeft willen weten. Dit sluit echter niet uit dat de rechter, die volgens artikel 6:105, lid 1, slotzin en artikel 3:296, lid 2 BW, kan veroordelen onder door hem te stellen voorwaarden, reeds bij zijn veroordeling vooraf de voorwaarde stelt dat de benadeelde naast het schadebedrag ineens ook recht heeft op een later te begroten aanvullende schadevergoeding indien een met name aangeduide kwade kans – waarover hieronder nader - zich realiseert. Gelet op de huidige ontwikkelingen binnen het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel is onzekerheid omtrent het voortbestaan en de toekomstige omvang van sociale voorzieningen bepaald aanwezig. Nu het bij uitkeringen als hier bedoeld gaat om een niet te verwaarlozen onderdeel van het inkomen van [eiser], is het terecht dat [eiser] op dit punt de weg openhoudt naar een aanvullende schadevergoeding. Hieruit vloeit voort dat het eventueel toe te wijzen voorbehoud naar redelijkheid en billijkheid geen betrekking dient te hebben op verval of vermindering van de aanspraken van [eiser] ongeacht de oorzaak daarvan - omstandigheden aan de zijde van [eiser] daaronder begrepen -, maar dat dit uitsluitend zal gelden voor het geval van wijziging in de wet- en regelgeving op het terrein van de sociale zekerheid. De vordering is dan ook toewijsbaar.
Betaalde voorschotten
4.27. OVZ stelt zich op het standpunt dat de door [eiser] genoemde bedragen niet overeenstemming met de werkelijke situatie, omdat geen rekening is gehouden met de door haar reeds betaalde voorschotten. Zij stelt in dat kader dat zij reeds (in totaal) een bedrag van € 26.129,36 heeft betaald. [eiser] heeft een tweetal betalingen betwist. Nadat OVZ bij dupliek twee kopieën van schermuitdraaien heeft overgelegd waaruit blijkt dat op 12 maart 1999 en op 27 juli 1999 een tweetal bedragen zijn uitbetaald, heeft [eiser] daar niet op gereageerd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de betalingen niet worden betwist en dat, nadat in deze zaak bij eindvonnis is beslist, partijen rekening zullen houden met de reeds betaalde voorschotten.
Resumerend
4.28. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de persoon van de arbeidsdeskundige en de aan de arbeidsdeskundige te stellen vragen. De rechtbank is voornemens de navolgende vragen aan de arbeidsdeskundige voor te leggen:
1. Kunt u op basis van de actuele belastbaarheid van [eiser] en zijn persoonlijke omstandigheden beoordelen welke mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid hij heeft? Indien u dit noodzakelijk acht voor het beantwoorden van de vraag, verzoek ik u uw medisch adviseur te vragen op basis van eigen onderzoek de huidige mogelijkheden van [eiser] vast te stellen aan de hand van een daartoe op te stellen actueel belastbaarheidsprofiel.
2. Kunt u aangeven welke inkomsten [eiser] zich had kunnen verwerven en/of wat zijn (resterend) verdienvermogen is? Welke carrièremogelijkheden had [eiser] en wat waren de bijbehorende verdiensten?
3. Kunt u daarbij een of meer concrete vacatures duiden en kunt u aangeven hoe u momenteel de kansen van [eiser] om voor die vacatures in aanmerking te komen, inschat?
4. Kunt u voorts aangeven welke verdiensten aan de door u genoemde vacatures gekoppeld kunnen worden?
5. Kunt u aangeven of, en zo ja welke, aanpassingen en/of omscholing nodig zal zijn om tot reïntegratie te komen? Kunt u tevens aangeven binnen welke termijn [eiser] in staat moet worden geacht werkzaamheden als door u omschreven te vervullen?
6. Kunt u aangeven voor welke huishoudelijke taken [eiser] thans beperkt is en waarom en kunt u daarbij ingaan op de vraag of en in hoeverre eventuele beperkingen opgeheven of beperkt zouden kunnen worden?
7. Wat is de behoefte van [eiser] aan huishoudelijke hulp? Kunt u dit in uren per week aangeven?
8. Kunt u bij het beoordelen van de behoefte aan huishoudelijke hulp tevens aangeven of, en zo ja in welke mate en op welk moment, de behoefte aan huishoudelijke hulp in de toekomst nog zou kunnen wijzigen?
9. Hebt u nog andere opmerkingen die voor de beoordeling van de onderhavige zaak van belang kunnen zijn?
4.29. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over de persoon van de arbeidsdeskundige, waartoe naar het oordeel van de rechtbank de benoeming van een deskundige toereikend is. Partijen dienen tevens aan te geven of de door de rechtbank voorgestelde vragen toereikend zijn, dan wel dat er meerdere/andere vragen dienen te worden gesteld. Zij geeft partijen in overweging hierover (zowel de persoon van de deskundige al de te stellen vragen) in onderling overleg overeenstemming te bereiken. De kosten van de deskundige zullen bij wege van voorschot bij helfte ten laste van elk der partijen worden gebracht.
4.30. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
- draagt [eiser], en voor zover mogelijk, gelijktijdig OVZ op zich bij akte uit te laten omtrent hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 4.29, waartoe de zaak wordt verwezen naar de rolzitting van woensdag 11 oktober 2006;
- bepaalt dat, voor zover OVZ niet op deze roldatum een akte zal hebben genomen, zich alsnog bij akte zal kunnen uitlaten ter rolle van 25 oktober 2006;
- houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kuypers en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2006.?