vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
zaaknummer / rolnummer: 50851 / HA ZA 06-4
Vonnis van 20 september 2006
[eiser in conventie, verweerder in r[eiser in conventie, verweerder in reconventie],
wonende te Breskens, gemeente Sluis,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur: mr. R.M.A. Lensen,
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonende te Sluis,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur: mr. A.A.J. Maat.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 maart 2006
- het proces-verbaal van comparitie van partijen d.d. 24 april 2006.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
zowel in conventie als in reconventie
2.1. Tussen partijen is een procedure aanhangig geweest omtrent verbouwingswerk-zaamheden aan het pand [adres] te Breskens. In deze procedure heeft deze rechtbank vonnissen gewezen op 28 februari 1996, 16 december 1998 en 22 november 2000. Bij vonnis van 16 december 1998 is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] veroordeeld: “om aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] te betalen een bedrag van f. 30.032,78, excl. BTW, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 1994 tot aan de dag der algehele voldoening”. Bij vonnis van 22 november 2000 is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] nog veroordeeld: “tot betaling aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] van een bedrag van f. 2.400,-- excl. BTW (derhalve: te vermeerderen met die BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 1994 tot de dag der algehele voldoening.”
2.2. Bij brief van 15 maart 2000 is namens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] verzocht het tussenvonnis van 16 december 1998 aan te vullen dan wel te rectificeren. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen met de volgende motivering:
“In het tussenvonnis van 16 december 1998 is gedetailleerd berekend wat gedaagde ([eiser in conventie, verweerder in reconventie], rb) – voor zover op dat moment definitief vast te stellen – aan eiseres verschuldigd is. Gerekend is in bedragen excl. BTW, omdat zulks ook in de stukken werd gedaan. De verschuldigdheid door gedaagde van BTW – bij transacties als de onderhavige gebruikelijk – is nimmer strijdpunt tussen partijen geweest. Uitgangspunt was steeds dat gedaagde over de hetgeen eiseres hem terecht in rekening bracht, BTW verschuldigd zou zijn; juist om die reden is steeds gesproken over bedragen “excl. BTW”. Voorts staat vast dat over de al wel door gedaagde betaalde nota’s BTW is gerekend en door gedaagde ook is betaald. Duidelijk is derhalve dat ook over het in het dictum genoemde bedrag door gedaagde aan eiseres BTW dient te worden betaald. Een aanvulling of rectificatie van het tussenvonnis van 16 december 1998 is daarvoor niet nodig.”
2.3. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft een bedrag van f. 30.032,78 vermeerderd met rente aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] betaald. Namens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de pensioeninstelling waarbij [eiser in conventie, verweerder in reconventie] pensioen geniet. Hierbij is een BTW-post opgevoerd van f. 5.255,74 met de wettelijke rente hierover. Nadat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] een kort geding-procedure had aangespannen, heeft het Gerechtshof ’s-Gravenhage bij arrest van 25 september 2003 geoordeeld:
“(…)
1. (…)
2. Grief 1 richt zich tegen de overweging in het bestreden vonnis dat met de zinsnede “excl. BTW” in het dictum van het vonnis van 16 december 1998, gelezen in samenhang met de overwegingen 2.5 en 2.7 van dat vonnis, kennelijk is bedoeld: “vermeerderd met BTW”.
3. (…)
4. Het hof stelt verder voorop dat het wel toegestaan is om uitleg te geven aan de bedoeling van het vonnis van 16 december 1998, maar dat deze bevoegdheid niet zo ver gaat dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] thans, in tegenspraak met de duidelijke bewoordingen van dat vonnis, gehouden kan worden om het bedrag van f. 30.032,78 – vermeerderd met BTW te betalen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] noch bij de oorspronkelijke dagvaarding, noch in de omschrijving van zijn bij nadere conclusie na tussenvonnis gewijzigde eis, expliciet BTW heeft gevorderd. Er kan daarom niet worden geoordeeld dat het voor partijen eenduidig was dat het bij de veroordeling in het vonnis van 16 december 1998 ging om een bedrag vermeerderd met BTW, dan wel dat er sprake was van een kennelijke vergissing. (…)
5. (…)
6. De gegrondbevinding van deze grief betekent dat grief IV, gericht tegen de afwijzing van de vordering tot opheffing van de beslagen, slaagt. Dit brengt mee dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] tot opheffing van de beslagen alsnog zal toewijzen (…)”
2.4. Bij brief van 30 september 2003 heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] verzocht de proceskosten aan hem te vergoeden conform het dictum van het arrest, alsmede over te gaan tot terugbetaling van het onder het executoriale beslag geïncasseerde bedrag met rente en kosten.
2.5. Bij brief van 1 oktober 2003 heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bij monde van zijn raadsman aangegeven hier niet aan te zullen voldoen. De proceskosten heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] inmiddels via tussenkomst van een deurwaarder vergoed gekregen.
Het geschil
in conventie
3.1. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zal veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 4.168,21, te vermeerderen met wettelijke rente over de samenstellende onderdelen daarvan met ingang van de respectieve inhoudingsdata zoals weergegeven in productie 6 bij dagvaarding, telkens gerekend tot de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zal veroordelen tot betaling aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] van € 833,-- inclusief BTW terzake van vergoeding van kosten van de inschakeling van de raadsman, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 22 december 2005, gerekend tot de dag der algehele voldoening.
Alles telkens met veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de kosten van dit geding.
3.2. Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] het volgende. Ten gevolge van het arrest van het Hof ’s-Gravenhage van 25 september 2003 komt aan het vonnis van 12 april 2000 van de rechtbank Middelburg geen betekenis toe. Dat brengt met zich dat de rechtsgrond ontbreekt voor de onder het beslag geïncasseerde BTW-post, zodat dit bedrag als onverschuldigd betaald door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dient te worden terugbetaald. Daarnaast stelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aansprakelijk is voor de door hem geleden schade uit hoofde van onrechtmatige daad, nu het executoriaal beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd. Daar komt bij dat de executie van het vonnis van 16 december 1998 is uitgegaan van ‘vennootschap onder firma Fa. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] & Zoon’, terwijl een dergelijke vennootschap ten tijde van de executie (zijnde 15 december 1999) niet meer bestond, doch was overgegaan in een eenmanszaak. Er is derhalve door een rechtens niet meer existente vennootschap geëxecuteerd, in opdracht en voor rekening van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie]. Ook daarom is sprake van een onrechtmatige executie. De geïncasseerde BTW-post bedraagt f. 5.255,74. Inclusief wettelijke rente, beslag- en betekeningskosten en overige deurwaarderskosten is door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ten onrechte een bedrag van f. 9.185,53 geïncasseerd. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] vordert derhalve € 4.168,21. Daarnaast maakt hij aanspraak op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, omdat deze kosten onnodig zijn gemaakt als gevolg van het onrechtmatig gelegde beslag.
3.3. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voert verweer. Hij stelt zich op het standpunt dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] er ten onrechte vanuit gaat dat het vonnis van 12 april 2000 is komen te vervallen door het arrest van het hof. Immers, zo voert hij aan, het arrest van het hof betrof een appel van een kort geding terzake het executiegeschil tussen partijen. Het hof heeft in dit kort geding geen antwoord gegeven op de vraag of er BTW verschuldigd is. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 16 december 1998, zodat deze onherroepelijk is geworden. In het vonnis van 22 november 2000 volgt wederom een veroordeling van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] met de toevoeging: “derhalve te vermeerderen met de BTW”. Gelet op de voornoemde vonnissen is van onverschuldigde betaling dan ook geen sprake. Indien hiervan sprake zou zijn, betwist [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de hoogte van de vordering. Hij voert aan dat er naar aanleiding van de beslaglegging een bedrag van f. 9.185,53 is betaald. Terzake de BTW, rente en kosten stond er een bedrag open van f. 5.255,74 + f. 2.758,47 = f. 8.014,21. Het restant (= f. 1.171,41) had nog betrekking op de hoofdsom, zodat de eventueel onverschuldigde betaling niet meer dan f. 8.014,21 bedraagt. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] betwist dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] schade heeft geleden door het executoriale beslag, nu geïncasseerd is wat ook verschuldigd was. Daarnaast heeft het hof weliswaar geoordeeld dat er ten onrechte executoriaal beslag is gelegd, maar heeft eveneens geoordeeld dat er geen reden is voor vergoeding van de schade wegens onrechtmatige beslaglegging. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] betwist de verschuldigdheid van de kosten voor rechtsbijstand.
in reconventie
3.4. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] vordert dat de rechtbank bij vonnis zal verklaren voor recht dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] over het bedrag van f. 30.032,78 BTW en rente verschuldigd is en dat hij die BTW met rente en kosten heeft voldaan. Hij voert ter grondslag van de vordering aan dat zowel in de processtukken voor als na het vonnis van 16 december 1998 [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft gesteld dan wel erkend dat er exclusief BTW is geoffreerd en dat over de (deel)facturen BTW is betaald. Ter zekerheid dient alsnog vastgesteld te worden dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] deze bedragen verschuldigd is.
3.5. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] voert hiertegen het volgende aan. Het beginsel van het gesloten systeem van rechtsmiddelen brengt mee dat wanneer een vonnis definitief en onherroepelijk is geworden, daarop in een latere procedure niet meer kan worden teruggekomen. Indien [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bezwaar had tegen het dictum van het vonnis van 16 december 1998 had hij hoger beroep moeten instellen. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is dan ook niet-ontvankelijk. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft daarnaast geen belang bij zijn vordering. Subsidiair stelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] dat onrechtmatig gebruik gemaakt is van de uitspraak van 16 december 1998 door beslag te laten leggen voor een bedrag dat niet toegewezen is.
De beoordeling
in conventie
4.1. Voorop moet worden gesteld dat de procedure bij het Hof ‘s-Gravenhage, welke heeft geresulteerd in het arrest van 25 september 2003, een andere procedure is, dan die welke heeft geresulteerd in de vonnissen van deze rechtbank van 16 december 1998, 12 april 2000 en 22 november 2000. Immers, het arrest is het gevolg van een appel dat is ingesteld tegen een kort-geding vonnis waarbij het gelegde executoriale beslag uiteindelijk is opgeheven. Met het arrest van het hof is derhalve het vonnis van deze rechtbank van 16 december 1998 niet komen te vervallen. Vaststaat dat daartegen geen beroep is ingesteld, zodat dit vonnis onherroepelijk is geworden.
4.2. Het vorenstaande brengt met zich dat de kern van het geschil ziet op de uitleg van het vonnis van deze rechtbank van 16 december 1998. Uit de standpunten van partijen blijkt dat zij van mening verschillen over de betekenis van de door de rechtbank in haar beslissing opgenomen zinsnede: “veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van een bedrag van f. 30.032,78, excl. BTW, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 1994 tot aan de dag der algehele voldoening”.
4.3. Bij een geschil omtrent de uitleg van een rechterlijke beslissing dienen naar het oordeel van de rechtbank de daarbij gebezigde bewoordingen uitgangspunt te zijn, zij het binnen de context van de voor partijen kenbare gehele inhoud van het vonnis. Daar komt in dit geval het vonnis van 12 april 2000 bij. In het midden kan worden gelaten of het verzoek zag op een rectificatie dan wel een aanvulling. Voor beide mogelijkheden bestaat, anders dan door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is gesteld, geen termijn. Het verzoek om een vonnis aan te passen was –voordat het nieuwe Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) per 1 januari 2002 in werking trad- volgens de jurisprudentie te allen tijde mogelijk, zelfs als het vonnis reeds in kracht van gewijsde is gegaan. Deze opvatting is gevolgd in de huidige artikelen 31 en 32 Rv: de wetgever heeft uitdrukkelijk ervan afgezien om een termijn op te nemen, waarbinnen de aanvulling of rectificatie moet worden verzocht (NV II, Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 179). Bovendien is het vonnis van 16 december 1998 niet gewijzigd, maar heeft de rechtbank een nadere motivering gegeven omtrent het geschilpunt van partijen: de BTW. Nu er geen appel is ingesteld tegen het vonnis van 12 april 2000 is dit vonnis eveneens in kracht van gewijsde gegaan en dient dit betrokken te worden bij de uitleg van het dictum van het vonnis van 16 december 1998. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] kan niet in zijn stelling worden gevolgd dat als gevolg van het arrest van het hof van 25 september 2003 de uitspraak van 12 april 2000 is komen te vervallen. In het door het hof toen beslechte executiegeschil - waarbij het erom ging of het beslag op juiste gronden is gelegd - heeft hijde door de bodemrechter besliste rechtsverhouding niet opnieuw beoordeeld, maar zich ertoe beperkt de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Het hof heeft zich derhalve slechts uitgelaten over de (on)rechtmatigheid van het gelegde beslag, gelet op het dictum van het vonnis. Daarmee is het vonnis van 12 april 2000 niet aangetast dan wel komen te vervallen.
4.4. Indien in het onderhavige geval alleen wordt uitgegaan van de tekst van het dictum van het vonnis is er naar het oordeel van de rechtbank zowel iets te zeggen voor de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] als voor de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gegeven interpretatie daarvan.
Worden vervolgens -indachtig het hiervoor omschreven toetsingskader- de door de rechtbank in zijn vonnissen kenbaar gemaakte (rechts)overwegingen bij de uitleg van het dictum betrokken, dan komt de rechtbank tot het oordeel dat de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voorgestane interpretatie een uitleg is die steun vindt in hetgeen in dat vonnis door de rechtbank is overwogen.
4.5. In dit verband verwijst de rechtbank naar de volgende in het vonnis van 16 december 1998 opgenomen overwegingen:
“(…)
Resumerend staat thans in elk geval het volgende vast:
- tussen partijen is een vaste aanneemsom overeengekomen van ƒ 165.865,-- excl. BTW.
- Gedaagde heeft inmiddels aan eiseres betaald ƒ 102.923,-- excl. BTW
- Aan minderwerk staat vast een bedrag van ƒ 48.370,32, excl. BTW;
- Aan meerwerk staat in ieder geval vast een bedrag van ƒ 15.461,10, excl. BTW.
Betwist is nog een bedrag aan meerwerk aan de serre/terras van ( ƒ 6.125,-- - ƒ 2.400,-- =) ƒ 3.725,--, excl. BTW; hiervan dient eiseres nog bewijs te leveren.
(…)
2.7. Op grond van al het bovenstaande kan worden vastgesteld dat gedaagde in elk geval nog aan eiseres zal hebben te voldoen een bedrag van ƒ 30.032,78 excl. BTW, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 1994, zijnde de vervaldag van de eerste factuur die gedaagde onbetaald liet en die hij, gelet op bovenstaande, wel had behoren te betalen”.
4.6. In het vonnis van 12 april 2000 heeft de rechtbank vervolgens overwogen zoals in de feiten onder 2.2. is weergegeven.
4.7. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de inhoud van het hiervoor onder 4.5. als eerste geciteerde tekstblok in combinatie met die van het aldaar als tweede geciteerde tekstblok dat de rechtbank, op grond van de door partijen overgelegde informatie, geen aanleiding ziet om het vonnis aan te vullen, nu het een feit van algemene bekendheid is dat, hoewel er weliswaar excl. BTW is geoffreerd, daarmee duidelijk is dat dit bedrag nog vermeerderd dient te worden met BTW omdat een particulier aan een bouwbedrijf nu eenmaal BTW verschuldigd is. Dit zou eerst anders zijn als er achter het bedrag van f. 30.032,78 geen toevoeging had gestaan, dan wel inclusief BTW. Daar komt bij dat onweersproken is gesteld dat de facturen, die [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft betaald, inclusief BTW waren. Met het vonnis van 16 december 1998 is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] derhalve veroordeeld tot betaling van – ook – de BTW over het exclusief BTW genoemde bedrag.
4.8. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] het door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] geïncasseerde bedrag niet onverschuldigd heeft betaald, zodat de vordering voor dit gedeelte wordt afgewezen.
4.9. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] onrechtmatig heeft gehandeld door zonder rechtvaardigingsgrond executoriaal beslag te (laten) leggen en dat bovendien door een rechtens niet meer existente vennootschap is geëxecuteerd. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] stelt dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] geleden schade dient te vergoeden.
4.10 . In het midden kan worden gelaten de vraag of het beslag onrechtmatig is gelegd omdat de vennootschap niet meer zou hebben bestaan ten tijde van de executie. In het arrest van 25 september 2003 heeft het hof immers reeds geoordeeld dat het beslag onrechtmatig is gelegd, zodat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] hierin kan worden gevolgd. Daar vloeit uit voort dat op [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de verplichting rust, om de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ten gevolge van het handelen van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] geleden schade, te vergoeden. Het is vervolgens aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aan te tonen welke schade hij hierdoor heeft geleden. Nu reeds geoordeeld is dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] recht had op de bedragen die zijn geïncasseerd door middel van het beslag, en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij schade heeft geleden en welk bedrag daarmee gemoeid zou zijn, zal ook deze vordering worden afgewezen.
4.11 [eiser in conventie, verweerder in reconventie] vordert tenslotte kosten voor rechtsbijstand die hij heeft moeten maken in verband met het gelegde executoriale beslag. Hij is van mening dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aansprakelijk is voor deze kosten, zijnde € 833,-- inclusief BTW.
4.12 Nog daargelaten dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij voornoemde kosten daadwerkelijk heeft moeten maken, heeft het gelegde beslag geresulteerd in een procedure. Het hof heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten voor rechtsbijstand die [eiser in conventie, verweerder in reconventie] derhalve heeft moeten maken, worden geacht daaronder te vallen. Reeds om deze reden is de vordering van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet toewijsbaar.
4.13 Het voorgaande brengt met zich dat de vorderingen van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] worden afgewezen. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.14 [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] vordert voor recht te verklaren dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] veroordeeld is om over het bedrag van f. 30.032,78 BTW en rente te betalen en dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] die BTW, rente en kosten reeds heeft voldaan.
4.15 Met [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is de rechtbank van oordeel dat het beginsel van het gesloten systeem van rechtsmiddelen inhoudt dat rechterlijke uitspraken tussen partijen rechtskracht hebben zolang zij niet met behulp van een in de wet aangewezen rechtsmiddel zijn aangetast. Gebreken in vonnissen kunnen verholpen worden door de daarvoor geëigende weg te volgen. Wordt daarvan geen gebruik gemaakt of heeft de wet een rechtsmiddel onthouden, dan is het vonnis definitief en onherroepelijk. In een latere procedure kan daar dan niet meer op teruggekomen worden, noch door het vragen van een declaratoir noch anderszins. Dat brengt in dit geval mee dat nu er geen appel is ingesteld tegen het vonnis van 16 december 1998, dit vonnis onherroepelijk is geworden en derhalve niet door middel van een declaratoir vonnis kan worden “aangepast”. Dit leidt er in dit geval toe dat de vordering van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] moet worden afgewezen. Hij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
De beslissing
De rechtbank
- wijst de vordering van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] af;
- veroordeelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in de kosten van het geding welke aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] tot aan dit moment worden begroot op € 291,-- wegens griffierecht en € 1.158,-- wegens procureurssalaris;
- wijst de vordering van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] af;
- veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de kosten van het geding welke aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] tot aan dit moment worden begroot op nihil wegens verschotten en op € 579,-- wegens procureurssalaris;
in conventie en in reconventie
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kuypers en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2006.?