ECLI:NL:RBMID:2006:AY9168

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
20 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
47429 HA ZA 05-170
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht ontvangen uitkering door de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 20 september 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris van Defensie en de Stichting Pensioenfonds ABP, en een gedaagde die als beroepsmilitair in dienst was van de Staat. De Staat vorderde terugbetaling van een bedrag van € 14.398,47, dat de gedaagde ten onrechte had ontvangen als uitkering op grond van het Algemeen Militair Ambtenaren Reglement (AMAR). De rechtbank oordeelde dat de gedaagde zijn standpunt dat de uitkering ten onrechte was stopgezet na 1 september 2002 niet voldoende had onderbouwd, en verwierp zijn beroep op verrekening. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde geen beroep had ingesteld tegen een eerdere beschikking waarin de terugvordering was vastgesteld, waardoor deze formele rechtskracht had gekregen.

De rechtbank concludeerde dat de vordering van de Staat tot terugvordering van € 11.979,05 toewijsbaar was, en veroordeelde de gedaagde om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering in voorwaardelijke reconventie van de gedaagde werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij recht had op de gevorderde bedragen. De rechtbank legde de kosten van de procedure op aan de gedaagde, die als in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor gedaagden om hun standpunten goed te onderbouwen, vooral in zaken die betrekking hebben op terugvorderingen van uitkeringen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 47429 / HA ZA 05-170
Vonnis van 20 september 2006
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
namens deze De Staatssecretaris van Defensie,
namens deze de Stichting Pensioenfonds ABP
(Businessunit Bijzondere Regelingen Defensie),
gevestigd te Heerlen,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
procureur: mr. P.M.E. Bilterijst,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie],
wonende te Vlissingen,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
procureur: mr. J.A. de Waard,
voorheen: mr. B.A. Schutz.
Partijen zullen hierna de Staat en [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] genoemd worden.
De procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 19 oktober 2005
- de akte eiseres zijdens de Staat
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende voorwaardelijke conclusie van repliek in reconventie, tevens houdende akte wijziging/vermeerdering van voorwaardelijke eis in reconventie
- de antwoordakte in vermeerdering van eis in reconventie
- de brief van 14 maart 2006 van de procureur van de Staat.
Blijkens de akte eiseres zijdens de Staat kan de conclusie van antwoord in het incident tevens worden gezien als conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in voorwaardelijke reconventie.
Blijkens de brief van de procureur van de Staat van 14 maart 2006 kan de antwoordakte in vermeerdering van eis in reconventie tevens worden beschouwd als conclusie van dupliek (in voorwaardelijke reconventie).
Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten in conventie en in voorwaardelijke reconventie
[gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] was als beroepsmilitair in dienst van de Staat. Op de rechtsverhouding tussen partijen is van toepassing het ‘Algemeen Militair Ambtenaren Reglement’ (AMAR).
2.2. Bij beschikking van 29 april 2003 heeft het ABP aan [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] onder meer het volgende medegedeeld.
“Bij beslissing van 10 december 2001 hebben wij u te rekenen van 3 oktober 2001 tot maximaal 4 november 2002 doorbetaling van bezoldiging bij arbeidsongeschiktheid na ontslag toegekend.
Onze beslissing
Wij vorderen over de periode van 3 oktober 2001 tot 1 mei 2002 een bedrag terug van
€ 11979,05.
Motivering
Bij ontslagbrief dd. 25 september 2001 is aan u met ingang van 3 oktober 2001 ontslag verleend op grond van artikel 39, tweede lid onder l van het Algemeen militair ambtenarenreglement. Dit ontslag is per ontslagbrief dd. 22 juli 2002 omgezet in een ontslag met ingang van 1 mei 2002 op grond van artikel 39, tweede lid onder b van bedoeld reglement. Aangezien doorbetaling van bezoldiging bij arbeidsongeschiktheid eerst na ontslag uit militair dienst wordt toegekend, betekent dit dat u over de periode vanaf 3 oktober 2001 tot 1 mei 2002 ten onrechte bedoelde doorbetaling heeft ontvangen.
Juridische grondslag
Wij baseren deze beslissing op artikel 120 van het Algemeen militair ambtenarenreglement.”
[gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] heeft tegen de beschikking tijdig bezwaar ingesteld. Dit bezwaar is bij beschikking van 10 december 2003 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] geen beroep ingesteld.
2.3. [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] is meermalen schriftelijk aangemaand en ten slotte gesommeerd tot betaling over te gaan. Betaling is niet gevolgd.
Het geschil
in conventie
De Staat vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] tot betaling van € 14.398,47, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 11.979,05 vanaf 17 maart 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] in de kosten van de procedure.
3.2. De Staat stelt hiertoe dat [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] verplicht is het bedrag aan uitkering terug te betalen, omdat hij deze ten onrechte heeft genoten. Bovendien is dit in rechte komen vast te staan daar de termijn voor het instellen van beroep tegen de op het bezwaar genomen beslissing is verstreken. Daarnaast stelt de Staat buitengerechtelijke incassokosten te hebben gemaakt.
3.3. [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] voert verweer en stelt daartoe het volgende.
Ten onrechte baseert de Staat zijn vordering op het brutobedrag van de uitkering, nu [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] slechts het nettobedrag heeft ontvangen.
Voorts doet [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] een beroep op verrekening. Hiertoe stelt hij dat het ABP na
1 september 2002 ten onrechte de uitkering op grond van het AMAR aan hem heeft stopgezet. De periode van 18 maanden was toen nog niet verstreken, daar deze eerst zou verstrijken 18 maanden na 3 oktober 2001, zijnde de eerste dag van arbeidsongeschiktheid.
Daarnaast stelt [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] dat hij nog een vordering op de Staat heeft voor niet uitbetaalde wedde over de periode vanaf 4 mei 2001, alsmede voor niet uitbetaalde suppletie-uitkering tot 1 november 2007. Nu de Staat een deel van de aan [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] toekomende suppletie-uitkering heeft verrekend met de uitkering op grond van het AMAR, kan deze bovendien niet meer worden teruggevorderd, zodat de vordering van de Staat behoort te worden afgewezen.
Het gevorderde voor buitengerechtelijke incassokosten dient eveneens te worden afgewezen. De Staat heeft gehandeld in strijd met het formele en materiële zorgvuldigheidsbeginsel door de zaak direct uit handen te geven aan een incassobureau. De Staat heeft de kosten bovendien niet onderbouwd. Herhaalde sommatiebrieven kunnen niet worden beschouwd als buitengerechtelijke kosten, aldus [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie].
in voorwaardelijke reconventie
3.4. [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] vordert, na wijziging van eis, voor zover een beroep op verrekening niet slaagt, dan wel voor zover na verrekening nog een (rest)vordering van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] overblijft, in voorwaardelijke reconventie bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van de Staat tot vergoeding van door [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2002 tot de dag van voldoening.
Daarnaast vordert [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] veroordeling van de Staat tot betaling van een bedrag van
€ 9.316,52, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2002, althans 27 juli 2005, tot de dag van voldoening.
Alles met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure in voorwaardelijke reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5. Hiertoe stelt [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, door na 1 september 2002 de uitkering op grond van het AMAR stop te zetten en verschuldigde wedde over de periode vanaf 4 mei 2001 niet aan [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] uit te betalen. Hierdoor heeft [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] schade geleden.
Daarnaast heeft [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] recht op (nog) niet betaalde suppletie-uitkering. De Staat heeft zich, door de uitkering en wedde te behouden, ten koste van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] ongerechtvaardigd verrijkt.
3.6. De Staat voert verweer en stelt dat uit de overgelegde betaaloverzichten blijkt dat de uitkering op grond van het AMAR is uitbetaald tot en met 3 november 2002. Dat de termijn van 18 maanden toen was verstreken blijkt uit de overgelegde verklaring van de verzekeringsgeneeskundige, welke wijst op een eerste ziektedag van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] van 4 mei 2001. De Staat betwist daarnaast dat verschuldigde wedde niet aan [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] is uitbetaald. Van een recht op niet betaalde suppletie-uitkering is verder geen sprake, de suppletie-uitkering is slechts niet uitgekeerd over de periode van 1 mei 2002 tot en met 3 november 2002, omdat [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] toen (terecht) een uitkering op grond van het AMAR ontving. Van onrechtmatig handelen, ongerechtvaardigde verrijking of een recht op verrekening is dan ook geen sprake.
De Staat stelt ten slotte dat geen sprake kan zijn van verrekening met toekomstige uitbetalingen van de suppletie-uitkering tot 1 november 2007, daar het geen vooraf vast te stellen vordering betreft.
De beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat het besluit van de Staat inzake terugvordering van een bedrag van € 11.979,05 formele rechtskracht heeft gekregen, nu [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] tegen dit besluit geen beroep heeft ingesteld. De beschikking moet daarom, zowel wat haar wijze van tot stand komen als wat haar inhoud betreft, geacht worden in overeenstemming te zijn met de wettelijke voorschriften en met de algemene rechtsbeginselen. De rechtbank zal, gelet hierop, het verweer van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] met betrekking tot bruto-terugvordering niet inhoudelijk bespreken. De vordering komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking.
4.2. Zodoende komt de rechtbank toe aan het beroep van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] op verrekening. Hetgeen [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] stelt met betrekking tot een door hem vermeende aanspraak op uitkering krachtens het AMAR na 1 september 2002, wordt door de rechtbank verworpen. [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] heeft zijn standpunt dat de Staat de uitkering na
1 september ten onrechte heeft stopgezet niet voldoende onderbouwd, gelet op de door de Staat overgelegde historische betaaloverzichten.
De stelling van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] dat de periode van 18 maanden, in welke recht bestond op uitkering, eerst zou verstrijken op een latere datum dan 4 november 2002, wordt daarnaast door de rechtbank buiten beschouwing gelaten. Vaststelling van de eerste dag van verzuim, waarop de duur van de uitkering is gebaseerd, is onderdeel geweest van de door de Staat overgelegde beschikking van 10 december 2001 inzake toekenning van de uitkering. De rechtbank gaat ervan uit dat ook deze beschikking formele rechtskracht heeft gekregen, nu door [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] hieromtrent niets is gesteld. Het besluit van de Staat een uitkering krachtens het AMAR toe te kennen tot 4 november 2002 wordt door de rechtbank daarom beschouwd als rechtmatig.
4.3. Met betrekking tot het beroep op verrekening in verband met niet uitbetaalde wedde vanaf 4 mei 2001 overweegt de rechtbank het volgende. Dat de Staat haar stelling, dat volledige wedde is doorbetaald, niet heeft onderbouwd met bewijs kan niet dienen ter onderbouwing van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie]’ verweer, evenmin als de aangenomen veronderstellingen die [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] in dit kader aanvoert. De rechtbank verwerpt het bedoelde beroep op verrekening, nu dit niet, althans onvoldoende, is onderbouwd.
4.4. Voor zover het beroep op verrekening betrekking heeft op niet uitbetaalde suppletie-uitkering, is de rechtbank van oordeel dat dit eveneens dient te worden verworpen. De rechtbank begrijpt uit hetgeen [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] hieromtrent stelt dat hij doelt op suppletie-uitkering over de periode van 1 mei 2002 tot 4 november 2002. Over deze periode is geen suppletie-uitkering uitbetaald omdat toen door [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] reeds een uitkering op grond van het AMAR werd genoten, zoals door de Staat toegelicht. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] over deze periode nog suppletie-uitkering te vorderen heeft van de Staat. De verrekening door de Staat van suppletie-uitkering ziet niet op de periode waarover uitkering door de Staat wordt teruggevorderd, zodat ook het ter zake door [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] gevoerde verweer dient te worden verworpen. Van verrekening met in de toekomst uit te betalen uitkering kan voorts geen sprake zijn, nu de vordering in dit kader van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] op de Staat nog niet opeisbaar is.
4.5. Zodoende komt de rechtbank toe aan de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Van strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur, door het inschakelen van incassogemachtigden, is de rechtbank niet gebleken. De Staat heeft [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] eerst zelf trachten te bewegen tot betaling over te gaan en heeft hem in de gelegenheid gesteld in termijnen te betalen. Toen bleek dat [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] niet zou betalen kon de Staat de zaak uit handen geven zoals hij heeft gedaan. Nu uit de stukken voorts voldoende blijkt dat de Staat werkzaamheden heeft verricht en heeft laten verrichten die voor vergoeding in aanmerking komen, kan de door hem gevorderde vergoeding worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank deze ambtshalve zal matigen tot € 904,00 (twee punten van het toepasselijke liquidatietarief), in overeenstemming met het rapport Voorwerk II.
4.6. De rechtbank komt op grond van het hiervoor overwogene tot de slotsom dat de vordering van de Staat tot een bedrag van € 13.164,21 kan worden toegewezen.
4.7. Hiermee komt de rechtbank toe aan de vordering in voorwaardelijke reconventie. Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven met betrekking tot het beroep op verrekening van [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] heeft overwogen, behoeven de stellingen die [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] aan zijn vordering in voorwaardelijke reconventie ten grondslag legt geen nadere bespreking. Deze zijn immers dezelfde als welke hij aan het beroep op verrekening ten grondslag legt, en welke hierboven zijn verworpen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering in voorwaardelijke reconventie dient te worden afgewezen.
4.8. [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedures in conventie, in voorwaardelijke reconventie en in het incident.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
- veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] om aan de Staat tegen kwijting te betalen de som van
€ 13.164,21, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 11.979,05 met ingang van 17 maart 2005 tot de dag der voldoening;
- veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] in de kosten van het geding welke aan de zijde van de Staat tot
aan dit moment worden begroot op € 315,00 wegens griffierecht, € 85,60 wegens overige verschotten en € 904,00 wegens procureurssalaris, de kosten van de procedure in het incident hieronder begrepen;
in voorwaardelijke reconventie
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie] in de kosten van het geding welke aan de zijde van de Staat tot
aan dit moment worden begroot op nihil wegens griffierecht en overige verschotten en € 452,00 wegens procureurssalaris;
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. de Coninck en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2006.?