ECLI:NL:RBMID:2006:AY9168
Rechtbank Middelburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onterecht ontvangen uitkering door de Staat der Nederlanden
In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 20 september 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris van Defensie en de Stichting Pensioenfonds ABP, en een gedaagde die als beroepsmilitair in dienst was van de Staat. De Staat vorderde terugbetaling van een bedrag van € 14.398,47, dat de gedaagde ten onrechte had ontvangen als uitkering op grond van het Algemeen Militair Ambtenaren Reglement (AMAR). De rechtbank oordeelde dat de gedaagde zijn standpunt dat de uitkering ten onrechte was stopgezet na 1 september 2002 niet voldoende had onderbouwd, en verwierp zijn beroep op verrekening. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde geen beroep had ingesteld tegen een eerdere beschikking waarin de terugvordering was vastgesteld, waardoor deze formele rechtskracht had gekregen.
De rechtbank concludeerde dat de vordering van de Staat tot terugvordering van € 11.979,05 toewijsbaar was, en veroordeelde de gedaagde om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering in voorwaardelijke reconventie van de gedaagde werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij recht had op de gevorderde bedragen. De rechtbank legde de kosten van de procedure op aan de gedaagde, die als in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor gedaagden om hun standpunten goed te onderbouwen, vooral in zaken die betrekking hebben op terugvorderingen van uitkeringen.