ECLI:NL:RBMID:2006:AY9160
Rechtbank Middelburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vervallen van vordering tot vernietiging van vaststellingsovereenkomst tussen ex-echtgenoten
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg, gaat het om een vordering van een vrouw tot vernietiging van een vaststellingsovereenkomst die zij had gesloten met haar ex-echtgenoot. De partijen waren op 3 juni 1988 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, waarin een verrekenbeding was opgenomen. Na de echtscheiding op 22 oktober 2003, die op 2 februari 2004 werd ingeschreven, ontstond er een geschil over de vaststellingsovereenkomst die op 31 juli 2001 was gesloten. De vrouw stelde dat haar vordering tot vernietiging niet was vervallen, omdat zij zich beroept op stuiting van de verjaring door brieven van haar advocaten. De man daarentegen betoogde dat de vordering van de vrouw door het verstrijken van de termijn van drie jaar was vervallen, zoals bepaald in artikel 3:200 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank oordeelde dat de vervaltermijn van drie jaar was aangevangen op de datum van de vaststellingsovereenkomst en dat deze op 31 juli 2004 was verstreken. De vrouw had haar vordering pas op 16 maart 2006 ingesteld, wat na het verstrijken van de vervaltermijn was. De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet kon terugkomen op de vaststellingsovereenkomst, omdat de termijn voor vernietiging was verlopen. Bovendien werd het beroep van de vrouw op goede trouw van de man verworpen, omdat de rechtszekerheid van de vervaltermijn niet in het geding mocht komen door het enkele melden van bezwaren. De vordering van de vrouw werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.