ECLI:NL:RBMID:2006:AY8268
Rechtbank Middelburg
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Beslagverlof en gerechtelijke bewaring in kort geding tussen Fast Bekistingen B.V. en Hünnebeck Nederland B.V.
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg op 27 april 2006, is een kort geding aan de orde waarin Fast Bekistingen B.V. (eiseres in conventie) en Hünnebeck Nederland B.V. (gedaagde in conventie) tegenover elkaar staan. Fast Bekistingen heeft een vordering ingesteld tegen Hünnebeck, waarin zij betoogt dat Hünnebeck geen gebruik mag maken van het beslagverlof dat op 10 april 2006 is verleend. Dit beslagverlof was verleend om conservatoir derdenbeslag te leggen op goederen die aan Fast Bekistingen toebehoren, maar die Hünnebeck claimt op basis van een eigendomsvoorbehoud. Fast Bekistingen stelt dat de goederen in kwestie eigendom zijn van KBC, op basis van leaseovereenkomsten, en dat zij niet aansprakelijk is voor de vordering van Hünnebeck, die volgens haar niet opeisbaar is.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Hünnebeck een vordering heeft op Fast Bekistingen, maar dat de hoogte van deze vordering niet vaststaat. De rechter oordeelt dat de vordering van Hünnebeck opeisbaar is, ondanks de onderhandelingen die in het verleden hebben plaatsgevonden over de prijs en betaling. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van Fast Bekistingen om Hünnebeck te verbieden gebruik te maken van het beslagverlof afgewezen, maar heeft wel geoordeeld dat Hünnebeck geen gebruik mag maken van het verleende verlof voor de gerechtelijke bewaring van de inbeslaggenomen goederen. Dit omdat het afgeven van de goederen aan een gerechtelijk bewaarder zou betekenen dat Fast Bekistingen haar werkzaamheden niet meer kan uitvoeren, wat het einde van de onderneming zou betekenen.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van Fast Bekistingen toegewezen, met de bepaling dat Hünnebeck geen gebruik mag maken van het beslagverlof voor wat betreft de gerechtelijke bewaring van de in beslag te nemen goederen, op straffe van een dwangsom. Hünnebeck is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie. De uitspraak benadrukt de belangen van beide partijen en de noodzaak om een evenwicht te vinden tussen de rechten van de schuldeiser en de belangen van de schuldenaar.