ECLI:NL:RBMID:2006:AY7269

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1119
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake sociale verzekeringsdagen

In deze zaak heeft McCain Foods Holland B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 4 oktober 2005 was genomen. De rechtbank Middelburg heeft op 14 juli 2006 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer Awb 05/1119. De rechtbank heeft geoordeeld dat de socialeverzekeringsdagen (SV-dagen) een essentieel onderdeel zijn van de looncontrole en dat eiseres, McCain Foods, er op mocht vertrouwen dat haar wijze van vaststelling van de SV-dagen correct was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de looninspecteur sinds 1974 geen opmerkingen heeft gemaakt over de wijze waarop de SV-dagen werden vastgesteld, wat het vertrouwen van eiseres in haar administratie versterkt. De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder vernietigd en geoordeeld dat het beroep gegrond is. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, begroot op € 644,-. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en heeft bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 276,- vergoed dient te worden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________
UITSPRAAK
____________________________
Reg.nr.: Awb 05/1119
Inzake: McCain Foods Holland B.V., gevestigd te Lewedorp, eiseres,
gemachtigde: mr. A.M. van den Heuvel, juridisch adviseur bij Robidus Adviesgroep B.V.,
tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het op bezwaar genomen besluit van verweerder van 4 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit).
Het beroep is op 4 mei 2006 behandeld ter zitting. Voor eiseres zijn verschenen H. Tholhuijsen, manager van de afdeling finance&administration en J.J. van Guchte, hoofd salarisadministratie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R. Hofland.
II. Overwegingen
1. Bij besluiten van 16 juni 2005 heeft verweerder aan eiseres correctienota's gezonden over de jaren 2000 tot en met 2003 onder meer in verband met een onjuiste vaststelling van het aantal sociale verzekeringsdagen (hierna: SV-dagen) en de premielonen voor de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW). Bij besluiten van 17 juni 2005 heeft verweerder aan eiseres boetenota's over voornoemde jaren gezonden.
2. Het bezwaar van eiseres tegen de hierboven genoemde besluiten is met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
3. In haar beroepschrift heeft eiseres het beroep beperkt tot het geschilpunt omtrent de vaststelling van de SV-dagen. Eiseres is met verweerder van oordeel dat zij de SV-dagen op onjuiste wijze heeft vastgesteld. Zij stelt zich echter op het standpunt dat dit haar niet te verwijten valt. Zij voert daartoe aan dat SV-dagen een dusdanig essentieel onderdeel van een looncontrole uitmaken, dat men er op mag vertrouwen dat dit altijd onderdeel van het looncontroleonderzoek uitmaakt. Eiseres heeft sinds haar vestiging in Nederland in 1974 de SV-dagen op dezelfde wijze vastgesteld en in die jaren heeft de looninspecteur nooit opgemerkt dat de wijze waarop eiseres de SV-dagen administreerde onjuist was. Eiseres is er derhalve vanuit gegaan dat de wijze van vaststellen van de SV-dagen juist was en dat haar administratie in orde was. Eiseres stelt dat zij er gelet op het voorgaande ook op mocht vertrouwen dat haar handelswijze juist was en dat er geenszins sprake is van enige opzet dan wel grove schuld. Zij heeft in haar ogen altijd juist gehandeld en nooit getracht of de aanmerkelijke kans aanvaard door dit handelen geen premie af te dragen. Er kan dan ook hooguit sprake zijn van een verzuim. Zij stelt hiermee een pleitbaar standpunt conform artikel 13 van het Besluit toepassing bestuurlijke Boeten CSV te hebben. Subsidiair stelt zij dat zij gelet op voornoemde omstandigheden op grond van artikel 15 lid 2 sub c van genoemd Besluit recht heeft op een matiging van de boetes met 50%.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CSV) is een werkgever verplicht aan verweerder opgave te doen van het door zijn werknemers genoten loon. Deze verplichting is nader geregeld in het Loonadministratiebesluit.
Ingevolge artikel 12, tweede en derde lid, van de CSV legt verweerder, indien de werkgever niet, niet juist of niet volledig aan voornoemde verplichting van artikel 10, tweede lid, van de CSV heeft voldaan, hem een boete op, die afhankelijk van het feit of het niet voldoen aan de verplichting wel of niet te wijten is aan opzet dan wel grove schuld van de werkgever, ten hoogste 100% respectievelijk 10% van het alsnog verschuldigde bedrag aan premie bedraagt. In artikel 12, vierde lid, van de CSV is bepaald dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de werkgever de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin de werkgever verkeert. Van opleggen van een boete wordt ingevolge dit artikellid in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres met betrekking tot de jaren 2000 tot en met 2003 inhoudelijk onjuiste loonopgaven heeft gedaan. De rechtbank stelt voorop dat verweerder ingevolge artikel 12, tweede en derde lid, van de CSV in beginsel bevoegd is in gevallen als het onderhavige boetes op te leggen. Eiseres heeft immers door het doen van onjuiste loonopgaven in strijd met artikel 10, tweede lid, van de CSV gehandeld.
7. Eiseres heeft gesteld dat het doen van onjuiste loonopgave haar niet te verwijten valt en heeft zich daarbij beroepen het vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat SV-dagen een essentieel onderdeel zijn van een loonadministratie. Het aantal SV-dagen is immers van belang om vast te kunnen stellen dat al dan niet voldoende premie is afgedragen. Verweerder heeft dit ter zitting desgevraagd bevestigd. Onjuiste vaststelling van het aantal SV-dagen leidt derhalve tot een onjuiste premieafdracht. Nu het aantal SV-dagen gelet op het voorgaande van essentieel belang is bij de berekening van de af te dragen premies is de rechtbank van oordeel dat de wijze van vaststelling van het aantal SV-dagen geacht mag worden onderdeel uit te maken van de controle van de looninspecteur. Gelet op het voorgaande heeft de looninspecteur naar het oordeel van de rechtbank, nu hij bij eerdere controles sinds 1974 geen opmerkingen heeft gemaakt omtrent de vaststelling van het aantal dagen en niet tot oplegging van boetes is overgegaan, bij eiseres het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat de wijze waarop zij het aantal SV-dagen heeft vastgesteld, zijn goedkeuring kon wegdragen. Verweerder heeft dan ook miskend dat voor een in rechte te beschermen vertrouwen in gevallen als het onderhavige, waar het gaat om een essentieel onderdeel van de loonadministratie, niet vereist is dat dit onderdeel bij een loonadministratiecontrole door de looninspecteur daadwerkelijk is beoordeeld, maar dat voldoende is dat de werkgever, in casu eiseres, mocht aannemen dat dit het geval was.
8. De conclusie is dat het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
9. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt bij de behandeling van het beroep tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,- (tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, begroot op
€ 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiseres.
Aldus gedaan door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Smeenk, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: